Lachgas
(1968)–Ton van Reen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |
[pagina 104]
| |
Vandaag is Jan Shalme terug gekomen uit het ziekenhuis. Ze hebben hem in een stoel gezet en nu zit hij met een dikke tong te lachen. Ik ben bij hem op bezoek geweest maar ik weet niet eens of hij me kende. Hij zat alleen in de kamer. Ik heb eerst door het raam naar binnen gekeken. Ik kon hem goed zien zitten door de glasgordijnen. Hij zag me wel, want zijn ogen waren op me gericht. Of keek hij langs me heen de straat in? Ik ben naar binnen gegaan en heb hem gezelschap gehouden. Ik heb tegen hem gepraat maar ik denk dat hij er niets van begrepen heeft. Het enige wat hij deed was onzinnig lachen. Ze hebben me verteld dat hij niet anders kan. Toen ik de deur uit ging lachte hij zo hard dat ik er van schrok, en naar buiten holde. Dat had ik niet mogen doen. Misschien denkt hij nu dat ik afkeer van hem heb. Heeft hij met dat harde lachen bedoeld dat ik bij hem moest blijven? Ik weet het niet. Het is onmogelijk erachter te komen of hij huilt of lacht. Van de hele Jan Shalme zijn alleen de lachspieren intact gebleven. Al zijn andere spieren zijn verlamd. Hij kan zich ook niet overeind houden in zijn stoel. Hij zit in riemen vast gesnoerd, als een zak meel die onderuit kan gaan als je hem even los laat. Het is vervelend dat hij alleen kan lachen. Kon hij ook maar huilen. Dan wisten we of hij blij of bedroefd was. Als hij vrolijk was zou hij kunnen lachen. Als hij bedroefd was zou hij kunnen huilen. Het is nu onmogelijk om hem lang gezelschap te kunnen houden. Je weet niet eens of hij je hoort als je hem wat vertelt. Dat lachen werkt op je zenuwen. | |
[pagina 105]
| |
Ik heb foto's van Jan Shalme, gemaakt op de dag dat het is gebeurd. Toen was hij nog normaal. Drie foto's. De eerste is een groepsfoto, voor een boot. We zijn die dag met school naar zee geweest. Met de boot hebben we een tochtje gemaakt door de branding. Er zijn er toen heel wat ziek geworden. Ook Jan Shalme. Hij kotste als een reiger toen we van de boot kwamen. Op de foto staan we met meer dan honderd. Jan Shalme is maar net te zien. Ondanks het feit dat hij ziek is trekt hij toch een gekke bek tegen de fotograaf. Op de tweede foto zitten we met zijn vijftigen voor de bus waarin we naar zee zijn gereisd. Van Jan Shalme's gezicht is niets te zien. Hij heeft de pet van de chauffeur opgezet en die hangt hem voor de ogen. Op de derde foto is hij goed te herkennen. Die is gemaakt in een speelgoedvliegtuigje door een strandfotograaf. De foto's ontwikkelde hij direct. Ik heb ook zo'n foto van mezelf maar die heb ik aan Jan Shalme gegeven. Voor de lol hebben we onze foto's geruild. Jan Shalme staat prachtig op de foto. Hij houdt zijn hoofd wat scheef. Zijn handen klemt hij zo stevig om het stuurrad dat het lijkt of hij verwacht dat hij elk moment de lucht in kan stijgen. We mochten die dag niet zwemmen. De onderwijzers dachten dat het een onzedige vertoning zou zijn als we ons met zijn allen op het strand zouden omkleden, meisjes en jongens. Wat er met Jan Shalme precies gebeurd is weet ik niet. Ik was druk aan het spelen in het zand toen het alarm kwam. Alle onderwijzers stonden op hun fluitje te blazen. Een | |
[pagina 106]
| |
groep mensen stond om een op het strand liggende figuur. Ik holde er heen. Ik kon weinig zien, ik moest tussen de benen van de mensen doorkijken. Het was Jan Shalme. Hij lag op zijn buik. Een man paste kunstmatige ademhaling toe. Door de beweging werd zijn borst omhoog gedrukt en hing zijn kop omlaag zodat zijn tong naar buiten hing en het zand raakte. We werden terug gedreven naar de bussen. We zagen nog net een ambulance het strand op rijden. Jan Shalme werd op een brancard gelegd en de wagen in geschoven. Dat was het onzalig einde van een schoolreis. Ik ben één keer naar het ziekenhuis geweest om hem te bezoeken, maar ik mocht niet op zijn kamer. Ze dachten zeker dat ik te hard zou schrikken als ik hem zag. Vandaag is hij thuis gekomen. Wat moet ik voor hem doen? Ik kan hem moeilijk alleen laten zitten. Per slot van zake ben ik zijn vriend. Een eind verder in de straat is Annabel aan het hinken. In wit krijt heeft ze vakken getekend. Ze hipt op één been van het ene vak in het andere. Ik loop naar haar toe en zeg haar dat we nodig iets voor Jan Shalme moeten doen. We overleggen. We besluiten hem een beest te geven, want beesten zijn heel geschikt om de mensen gezelschap te houden. Er zijn beesten waartegen je kunt praten. Met ogen of met gebaren. Misschien kan Jan Shalme dat praten leren. We zouden hem een vis kunnen geven. Of een vogel. Er gaat me een licht op. We hebben nog altijd Onassis. Hij woont nu tussen de uilen in Azië maar hij zal het zeker niet erg vinden om weer in een kooi te moeten zitten om ie- | |
[pagina 107]
| |
mand gezelschap te houden. Per slot van zake is hij daar vogel voor. We hollen naar huis. Bij me thuis op zolder staat een vogelkooi. Die heeft er altijd gestaan, voor zover ik weet. Waar hij vandaan komt weet ik niet. Wij hebben nooit een vogel in huis gehad. Mijn moeder is niet gesteld op dieren. Op de zolder is het een enorme rotzooi. Mijn moeder gooit nooit iets weg waarvoor ze geld heeft betaald. Ze moet toch wel erg arm zijn geweest. De vogelkooi is geel. De spijltjes zijn van koper. Hij is kompleet met voer- en drinkbakje. We nemen de kooi mee naar Azië. Onze ogen moeten er even wennen aan het licht. We fluisteren. Niet dat we bang zijn dat iemand ons hoort maar de gistende lucht van graan maakt de sfeer plechtig. Het duurt even voordat we de uilen kunnen zien die in de nok van het dak zitten, druk bezig met het schrijven van hun boeken. Je zou denken dat ze die toch haast klaar moeten hebben! Ze zijn er nu al zo lang mee bezig. Onassis is gemakkelijk te herkennen tussen al die uilen. Hij heeft kleurige veren en dat valt op. Hij zit tussen de uilen of hij hun leermeester is. Het zijn altijd de vreemde vogels waarvan anderen iets kunnen leren. Wil Onassis de uilen praten leren? Dat is vergeefse moeite. Hij moet toch weten dat uilen alleen kunnen lezen en schrijven en het praten overlaten aan anderen. Het is niet moeilijk om Onassis te pakken te krijgen. Hoog door de nok van het dak loopt een brug. Die brug werd indertijd, toen Azië nog veem was, gebruikt door een man | |
[pagina 108]
| |
die een katrol bediende waarmee hij zakken graan moest lossen en laden. De brug is te bereiken via een trap. Ik klim naar boven. Over de brug loop ik naar Onassis toe. Even lijkt het of hij weg wil vliegen. Hij slaat zijn vleugels uit, maar hij is waarschijnlijk alleen een beetje lui, hij haalt ze vlug weer binnen. De uilen vluchten weg. Ze vliegen naar donkere hoeken. Ze gaan op balken zitten en kijken naar me vanuit het donker. Ik kan alleen hun oogjes zien. Het zijn gele lichtjes die aan en uit knipperen. Ik kan Onassis zo pakken. Ik zet hem op mijn pols. Hij blijft gewoon zitten, behaaglijk, steekt zijn kop tussen de veren en lijkt in slaap te vallen. Hij heeft niet eens de moeite genomen me aan te kijken. Misschien kijken vogels nooit iemand aan. Onassis is niet bang voor mensen. Hij is hun nabijheid gewend uit al die jaren dat hij in de winkelbak heeft gezeten. Annabel juicht. Ze houdt de kooi open. Zelf vliegt Onassis op de stok. Hij lijkt er blij mee te zijn dat hij eindelijk weer achter tralies mag zitten. We haasten ons terug naar het huis van Jan Shalme. Merkt Jan Shalme dat we binnen komen? Hij begint te lachen. Herkent hij Onassis? Het is net of hij wat wil zeggen. Ik zet de kooi met de vogel erin op de kast recht tegenover hem, zodat hij de vogel goed in de gaten kan houden. Nu mag Jan Shalme proberen of hij met Onassis kan praten. We laten hen alleen. |
|