Lachgas
(1968)–Ton van Reen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
[pagina 43]
| |
We spelen in de kelder van het theater dat in de oorlog aan puin is geschoten. Dit is de enige ruimte die intakt is gebleven. We hebben er een podium gebouwd van planken die we uit de stuk geschoten vloeren hebben getrokken. Deze kelder moet vroeger kleedkamer zijn geweest. Er staan een pothaard en wat stoelen die we uit de ravage hebben gehaald. Een van de muren moet één enorme lachspiegel zijn geweest. De spiegel is grotendeels verdwenen. Her en der zitten nog lappen glinsterend glas. Voor die spiegels hebben honderden acteurs en actrices zich verkleed. Ik zie die grieten al voor me. Hier hebben ze gezeten met hun blote borsten. Dat acteursvolk moet vroeger een zootje zijn geweest. Jammer, uit de stukken spiegel die van de weelde over bleven is hun beeld helemaal verdwenen. De stoeltjes die we gebruiken zijn klapstoeltjes. Een wonder dat ze gespaard zijn gebleven. Ze komen van de derde rang. Van de duurdere materialen is niets meer heel. De stoelen die met leer en trijp waren overtrokken kunnen ook gestolen zijn. Wie hebben er op deze stoeltjes gezeten? Er zal nooit veel publiek in de schouwburg zijn geweest. Wie had er voor de oorlog interesse in toneel? Toch niemand zeker! De mensen moeten arm zijn geweest. Er moest een oorlog voor komen om hen over die armoe heen te helpen. Niet alleen het theater is in de oorlog naar de knoppen geholpen. De hele straat is één ruïne. Het is één doolhof waarin je steeds nieuwe gangen en spelonken kunt vinden. Niemand heeft ooit aanstalten gemaakt om het puin te ruimen, of om de huizen weer op te bouwen. Men laat gelukkig | |
[pagina 44]
| |
alles liggen zoals het ligt. De hele wijk is afgezet met prikkeldraad en een kant en klaar ghetto voor duiven geworden. Die beesten wonen in holen en kieren, keukenkasten en trapgaten. Elk jaar brengen ze een heel leger jongen voort. De duiven zijn verwend. Op de pleinen van de stad worden ze gevoerd door oude mensen die hen zakken brood geven. Het is een ziekte van oude mensen om duiven te voeren. De ruïnes stinken naar pis. Dat komt door het grondwater dat vrij spel heeft in de kapotgeschoten kelders. Het is geen gezicht, zo'n ruïnestraat. De zolderingen staan soms vertikaal tegen de muren, de plankenvloeren van de slaapkamers steken in stukken tussen de dakspanten uit. Ze zien wit van de schimmel die als rijp op de planken zit vastgevroren. De darmen van het buizennet van gas, water en licht liggen open. Niet zo lang geleden werd er hier een film opgenomen. Het ging geheimzinnig toe. Op alle strategiese punten stonden kerels te loeren of er smerissen op kwamen dagen. Ik denk dat ze een film over hoeren in de oorlog hebben gemaakt. Er waren grietjes die regelmatig in hun blote kont rondliepen. Ze stapten uit hun kleren of het de gewoonste zaak van de wereld was. Het kon hun niks verdommen dat wij hen aan zaten te gapen. De kerels van de filmploeg keken nauwelijks naar hen om. Ze waren het gewend. In het theater spelen we meestal de films van Oliver Hardy en Stan Laurel. Die zijn het gemakkelijkste. De rollen van Laurel en Hardy hoef je niet in te studeren. Je slaat gewoon iemand in zijn maag of op zijn bek en succes is verzekerd. | |
[pagina 45]
| |
Zo kunnen we urenlange produkties op het toneel zetten. Vandaag hebben we een nieuw spelletje bedacht. We hebben op school een sprookje gelezen over een ezeltje dat geld kon schijten als je aan zijn staart trok. Wij doen het spel heel anders want geld hebben we niet. Degene die voor ezel speelt slaan we op de billen terwijl hij geblinddoekt is en tegelijkertijd roepen we ezeltje strek je. Dan moet de ezel iets geven wat hij in zijn zak heeft. Vuurstenen, kaarten, een horloge en zo. Als hij alles afgegeven heeft wat hij in zijn zakken had krijgt hij alles weer terug, maar eerst moet hij raden wie het heeft. Dat is het leuke van het spel. Nu is Jan Shalme aan de beurt om ezeltje-dek-je te spelen. Hij doet het anders. Hij staat gebogen, met zijn kont naar het denkbeeldige publiek en heeft zijn broek afgestroopt. We lopen in een kringetje om hem heen en slaan op zijn billen. Hoe harder we slaan hoe liever hij het heeft. Hij vergeet ons de dingen te geven waarvan hij straks zal moeten raden wie ze heeft maar zo is het ook spannend. Als zijn pik stijf staat wordt het pas goed leuk. Hij begint uit alle macht te rukken. Zijn ogen draaien wild in zijn kop. Om de beurt geven we klappen op zijn billen. Als hij brullend klaarkomt gaat de deur van het zaaltje open. Van schrik blijven we stokstijf staan. In de stukken spiegel die tegen de wand kleven zie ik Makelaar Prokopieff de kelder binnen schuifelen. Naar ons maakt hij verontschuldigende bewegingen, net of hij zeggen wil, ga rustig door jongens. Jan Shalme gaat versuft recht staan. Wit vocht loopt snotterig langs zijn benen. Makelaar Prokopieff staat er verlek- | |
[pagina 46]
| |
kerd naar te kijken. Jan Shalme ziet nu pas de indringer. Makelaar Prokopieff knikt hem bemoedigend toe. ‘Gaan jullie maar verder met spelen’ zegt hij. ‘Ik zal wel kijken. Ik ben het publiek. Het moet voor jullie toch leuk zijn om voor publiek te spelen. Ik zal in de zaal gaan zitten.’ Hij neemt plaats op een klapstoeltje. Met zijn vingers tikt hij tegen het ijzer van de pothaard, of hij zenuwachtig is. Hij is klein. Hij zit op het uiterste puntje van zijn stoel, anders kan hij met zijn voeten de grond niet halen. Hij zit kaarsrecht. Omdat de stoelleuning te ver is voor zijn rug lijkt hij op een pias die in een koddige houding is stil blijven staan, omdat het touwtje dat door zijn rug loopt kapot is getrokken. Jan Shalme trekt zijn broek op. Hij heeft al die tijd in zijn blote kont op het podium gestaan, verbaasd, niet wetend wat te doen. Nu schaamt hij zich. We weten niet meer wat we nu moeten spelen. Niemand van ons vindt het leuk om voor publiek te spelen. Zo'n man als Makelaar Prokopieff zou dat toch moeten begrijpen! Plotseling begint Makelaar Prokopieff in zijn handjes te klappen. Hij gaat daarbij recht staan. Zijn klauwtjes houdt hij boven het hoofd. Echt klappen doen die handjes niet. Ze maken een rammelend geluidje, of hij een ratel in zijn handen houdt. Waarom klapt Makelaar Prokopieff nu? Hij staat op van het stoeltje en komt op ons toe. Vlak voor het podium blijft hij staan. Ik hoor dat hij hijgt. Zijn mond houdt hij open. Te ver. Zijn tong hangt naar voren en is geel als rul zand. Door het wit van zijn ogen loopt ro- | |
[pagina 47]
| |
de rimmel. Hij kijkt begerig. Ik zie wel dat hij naar Jan Shalme kijkt. Jan Shalme weet het. Hij tracht de blik van Makelaar Prokopieff te ontwijken. Hij probeert te lachen. Het lijkt meer op huilen dan op lachen wat hij doet. We zijn niet erg gesteld op Makelaar Prokopieff. Hij sluipt hier altijd rond. We weten wel dat hij op jongens aast. Daarom proberen we hem zoveel mogelijk te ontlopen. Hij duikt altijd op de meest onverwachte ogenblikken op. Vooral als we spelletjes doen die het daglicht niet kunnen verdragen mogen we er haast zeker van zijn dat hij op komt dagen. Hij klimt het podium op. Dat kost hem moeite. Hij hijgt als hij recht staat. Hij klopt zijn handen af aan zijn zwarte broek. Hij is een proper mannetje! Hij loopt altijd in het zwart, met een hoed op en glacees aan. Hij hoort er deftig uit te zien omdat hij stinkend rijk en makelaar is. Zijn lange manen hangen om zijn dikke kop als de manen van een leeuw. Het vloekt met zijn blauw geschoren kin. Of is zijn kin blauw van klappen die hij heeft gehad en heeft hij helemaal geen baard? Gelukkig is hij klein. Met zijn allen zijn we veel sterker dan hij. Wanneer hij kwaad zou willen kunnen we hem wel aan. Maar je weet nooit of hij kwaad in de zin heeft, daarvoor is hij te vriendelijk. ‘We spelen rechtbank’ zegt Makelaar Prokopieff. ‘Iemand van jullie is de beklaagde. Jij bent de beklaagde.’ Hij wijst naar Jan Shalme. ‘Je moet je handen op je rug houden. Het moet lijken of ze gebonden zijn.’ Jan Shalme houdt ogenblikkelijk zijn handen op zijn rug. ‘De anderen zijn de mensen in de zaal. Zelf ben ik rechter. | |
[pagina 48]
| |
Ik veroordeel je. Je gaat naar Cayenne. Nu.’ ‘Wat is Cayenne’ vraagt Jan Shalme. ‘Dat kan ik je nu nog niet uitleggen’ zegt Makelaar Prokopieff. ‘Dat komt straks. Nu gaan we vast op weg.’ We zijn verrast. Waar gaat Makelaar Prokopieff heen met Jan Shalme? Makelaar Prokopieff slaat zijn armen om Jan Shalme's nek. Ze klimmen van het podium af en lopen de kelder uit. Jan Shalme loopt als een schaap mee. Hij houdt de handen nog steeds op de rug. Hij heeft niet meer naar ons gekeken. Hij is ons al vergeten toen we nog langs hem stonden. Buiten horen we de stappen van Makelaar Prokopieff en Jan Shalme verdwijnen. Is dit het begin of het einde van het spel dat Makelaar Prokopieff bedoelde? |
|