Lachgas
(1968)–Ton van Reen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
[pagina 32]
| |
De kolbak van mijn vader heeft een ereplaats in mijn kamer. Hij staat op het nachtkastje. Daar staat hij goed. Souvenirs zijn altijd wel dingen die prettig zijn om te bewaren. Ik heb die kolbak meermalen gepast. Voor alle soorten spiegels. Ik vind het nodig dat ik precies weet hoe zo'n hoge hoed me staat. Of het gezicht in de spiegel ook gelijkenis vertoont met het gezicht van mijn vader op de foto's die ik van hem heb en waarop hij de kolbak draagt. Voor een spiegel kun je oefenen in moordlustig kijken. Zou het de droom van iemand kunnen zijn om de grootste moordenaar aller tijden te worden? Het grootste beest? Rechts van de kolbak staat een onze-lieve-vrouwe al jaren lang viezig groen licht uit te stralen. Gewijd licht. Het beeldje heet afkomstig te zijn uit het een of andere Maria-oord. Onder de voeten staat echter made in japan. Maria staat onder een glazen stolp die van binnen is beslagen. Dat er witte druppels aan de binnenkant van de stolp zichbaar zijn bewijst de hoge graad van vochtigheid in ons huis. Links van de kolbak staat een ander souvenir. Uit de oorlog. Een granaathuls. Waar het slaghoedje heeft gezeten staan nog heel kleine lettertjes 25 pr/pmc/ lot 717/1942. Een deskundige moet aan de hand van deze gegevens weten door wie de granaat is aangemaakt en door wie hij is afgevuurd, maar niet hoeveel er door de schuld van dat ding zijn dood gebleven. Ik poets de granaat regelmatig op. Zo blijft hij mooi blinken. Koper wil vlug roesten. Als ik de granaat een week laat staan, zonder er met een doek aan te komen, verschijnt er een laag kopermos. | |
[pagina 33]
| |
Achter de granaat heb ik een rijtje foto's uitgestald. Oude foto's. Zonder lijst. Daarom zijn ze krom getrokken. Ik had ze op hout gespijkerd. Dat heeft weinig geholpen. Doordat ze krom trokken sprongen ze van de spijkers los. In de foto's bleven gaten achter. Het zijn foto's van mezelf. Op de mooiste ben ik een maand of drie en gehuld in schapebont. Van kop tot kont. Dat moet lekker warm zijn geweest. Ik zie er leuk uit in die vacht. Ik zou zo'n ding nog wel willen hebben, maar je ziet ze nooit meer. Blijkbaar zijn ze uit de mode. Het is me totaal onmogelijk om het in schapebont gehulde mensenjong als mezelf te herkennen. Op de foto heb ik een dikke kop. Een kleine voetbal. En de kromme pootjes van een speelgoeddier. Iemand trekt op de foto een gek gezicht tegen me. Een dame. Ze lijkt op mijn moeder. Ik weet niet zeker of het mijn moeder is. Het kan ook haar zuster zijn. Mijn moeder is in de loop der jaren nogal veranderd. Ik lach! Heeft die dame me gekieteld? Ik kan me niet voorstellen dat ik heb gelachen om dat grimassige smoelwerk. Dat vertrokken gezicht moet me eerder angst aangejaagd hebben. Ik begrijp niet waarom mensen gekke bekken trekken tegen kinderen. Ze denken dat kinderen hen herkennen. Daar vergissen ze zich in, want van een moeder kent een kind alleen de melk en van de vader kent het niets. Op een andere foto lig ik bloot op schapewol. Naast me ligt een ander kind. Een meisje. Ze probeert een voetje in haar mond te steken, de veelvraat. Het is Annabel. Ze | |
[pagina 34]
| |
woonde indertijd in onze straat. We werden op de schaapsvacht gelegd als vergelijkingsmateriaal. De moeders zie je denken. Beider koppen zijn ook op de foto te bewonderen. De kop van mijn moeder vlak boven mijn buik. De kop van Annabel's moeder vlak boven Annabel's kopje. Kijk ze vergelijken! Wie heeft het dikste jong? Kun je zien wie van de twee het borstekind is en wie het flessenkind? Wie pist het meest en het vaakst in de luiers? Wie schreeuwt er het hardst? Welk jong reageert er het snelst op een voor zijn bek gehouden wijsvinger? Proberen de baby's al geluiden voort te brengen die heel in de verte lijken op het woordje mamma? Welk van de twee baby's reageert op waar-is-ie-dan waar-is-ie-dan? Dat ik toen zó naast Annabel op de schaapsvacht lag! Poedelnaakt, tot onder de huid, want die is hier en daar nog doorzichtig. Op een andere foto sta ik met een lange stok op een tuinpad. Vlak voor een tuinhuisje. Ik ben een jaar of vier. Het tuinhuisje kan ik me goed herinneren. We zeiden er grot tegen omdat het was gebouwd van aangebakken steen die ongeschikt was voor huizenbouw, al kleurden ze het mooiste. Ook het tuinpad was gelegd in zulk soort steen. Langs de randen groeiden stekelige vetplanten. Met de stok trok ik strepen. Ik hield er van om overal lijnen op aan te brengen. Ik heb in de loop der jaren heel wat heiligenbeelden naar hun mallemoer geholpen. Het krij t had ik nodig om er strepen mee aan te brengen, op huizen en schuttingen, op rijwegen en trottoirs, op de kerk vooral en op de drempels van de huizen. In het begin trok ik alleen | |
[pagina 35]
| |
rechte strepen. Later ging ik er toe over om ingewikkelde, bijna meetkundige abstracties te scheppen. Het tuinpad hoorde bij het huis van mijn tante bij wie we vaak op vakantie gingen. De laatste maal dat we er geweest zijn was vlak nadat mijn vader de lucht invloog en uit mekaar knapte, omdat hij op een mijn trapte, de goeierd. Daarna zijn we nooit meer met vakantie geweest. Mijn vader die het voor de oorlog nog tot korporaal kon brengen heeft het na de oorlog niet meer kunnen presteren om zoveel geld bij elkaar te schrapen dat hij ons onbekommerd achter kon laten na zijn misstap, wat zeer nalatig van hem was. Uit de tijd dat ik naar de kleuterschool ging heb ik stapels foto's. Die heeft mijn moeder zelf gemaakt. Ze was trots op me. Ik ben ook haar enigste jong. Daarom kocht ze het fototoestel waarmee ze me honderden malen heeft gekiekt. Op de meeste foto's uit mijn bewaarschooltijd draag ik een puntmuts, als een kabouter. De rand van de muts zit tot aan mijn ogen, zodat het lijkt of ik helemaal geen voorhoofd heb. Ook toen ik de kommunie deed, heeft mijn moeder foto's van me genomen. Dat waren de laatste. Daarna heeft ze het toestel verkocht. Uit armoede. Op de kommuniefoto's ben ik gekleed in een blauw matrozenpak, of ik direct na het slikken van het dunne schijfje gewalst brood werd gemonsterd als matroos op het zinkende schip van de kerk. Ik weet nu nog dat de hostie ranzig smaakte, zoals eetpapier. Het matrozenpakje droeg ik graag. Het zat me als gegoten. Onder het pakje droeg ik witte sokjes in lakschoentjes. Die | |
[pagina 36]
| |
dingen waren zo heet dat ik er altijd met vochtige voeten in liep. Later, toen het pakje me te klein werd, heeft mijn moeder het cadeau gedaan aan een liefdadige instelling die kledingzendingen verzorgde naar Afrika. Daar heeft er een lief negertje in rond gelopen, met op zijn mouw de onderscheidingstekens van een matroos geschutsmaker, bestaande uit twee, in zilverdraad geborduurde, kanonpijpen. Gelukkig voor het negertje waren mijn lakschoentjes toen al te erg versleten om ze mee op te kunnen sturen. Op de kommuniefoto's sta ik in dezelfde houding als mijn vader op al zijn statiefoto's van korporaal bij het regiment der Koninklijke Marechaussee. Ik sta stoer, de pink tegen de naad van de broek, een missaal keurig in de hand. Als mijn vader in leven was gebleven, had hij zich over mij niet hoeven te schamen. De kamer waar ik me nu zo stierlijk lig te vervelen dat ik urenlang foto's kan bekijken, is zo klein dat ze meer lijkt op een kanariekooi dan op een kamer. Ik mag mijn bed niet uit. De dokter heeft het me verboden. Hij heeft spuitjes gezet, tegen rattegif. Op de wondjes van de rattenbeten zitten nu kleine gelige korstjes die venijnig jeuken. Ik moet eraf blijven. Op mijn gezicht krijg ik koortsuitslag. Net of ik melaats ben. Zó kan ik mijn kop nergens laten zien. Mijn kamer is lelijk. Dat is niet erg. Het behang is de laatste tientallen jaren nooit vernieuwd. Het is rot. Het schilfert van de muren. Op sommige plaatsen is er overheen geveegd met een plakselkwast. De plekken zijn wit of ze gekalkt zijn. Het nog aanwezige behang toont het bruine | |
[pagina 37]
| |
bloemetjesmotief waaraan het nazi-socialisme zoveel te danken heeft. Ik heb de muren zo goed mogelijk versierd. Koppen van filmsterren beloeren elkaar. Voetballers dansen op plaatjes die je cadeau krijgt bij pakjes vanille-ijs. Meiden met opgepompte borsten dagen me uit, maar ik zorg er wel voor dat ik met mijn geslacht onder de dekens blijf. Het wijwatervaatje dat al jaren lang nutteloos langs de muur aan de deur hangt is het mooiste. Het is een engelenkopje dat het bekje open houdt. Er zit geen tong in het bekje. Er zit nooit wijwater in het vaatje. Het hangt er maar. Het zit vol stof. Vroeger stak ik mijn vingers in het bekje. Ik wilde de engel in zijn nek prikken. Verder dan de strot kon mijn vinger niet komen, daar stootte ik op de bodem van het vaatje. Achter de kop van mijn bed is een klein dakvenster. Ik kan daardoor uitkijken over de daken die vol vogelpoep liggen dat zilverig schittert in de zon. De duiven schijten hier alles vol. Het zijn vette duiven. Overdag waggelen ze door de straten. Ze kunnen maar moeilijk vliegen. Ze vreten teveel. Ze nestelen in de ruïnes van de huizen waarop in de oorlog bommen zijn gevallen. Soms vliegen ze in een wolk voor mijn raam. Een enkele is soms zo vrij om op het kozijn te gaan zitten. Als hij wegvliegt houden zijn brede vettige vleugels even de zon tegen, zodat mijn kamer versombert. Duiven zijn net duivels. Soms blijven ze nachten lang koeren, trippen met hun eeltige pootjes op het hout van het kozijn, slaan him vleugels uit en halen ze weer binnen, tikken met de snavels tegen het glas en willen de kamer binnen komen. Maar ik houd het raam dicht en geef hen niet de | |
[pagina 38]
| |
kans om zich met mij te nestelen onder de dekens. Plotseling snijdt het gelach van Jan Shalme door de lucht. Het rauwe geluid slaat barsten in de stilte. Hoewel de stem niet te herkennen is, kan het lachen alleen van Jan Shalme afkomstig zijn. Hij lacht steeds op andere toonhoogten. Daar kan hij niets aan doen. Jan Shalme kan lachen. Ook kan hij met zijn armen zwaaien. Verder kan hij niets. Dat is heel vervelend voor Jan Shalme. Zijn lachen is vreselijk. Hij wil nooit lachen, hij wil alleen huilen, maar hij kan niet huilen. Waarschijnlijk werd hij door de hersenbloeding getroffen toen hij vreselijk zat te lachen om de een of andere grap. Om welke grap zou Jan Shalme zo vreselijk hebben moeten lachen? Nu kan hij nooit meer met lachen ophouden. Dat is toch wel jammer. Hij zal me de grap nooit kunnen vertellen. Even later snijdt de lach weer door de lucht. Het komt nu keer op keer. Steeds zwakker. Steeds op andere toonhoogte. Er moet met Jan Shalme iets aan de hand zijn! Ik glij uit bed. Ik moét weten waarom Jan Shalme zo lacht. Ik kijk door het raam naar zijn huis. Ik kan niets zien. Er hangen lange gordijnen voor de ruiten. Ik hoor Jan Shalme niet meer. Is hij uitgelachen? Is hij nu eindelijk uitgelachen om de grap waarom hij jaren lang zoveel pret heeft gehad? Is hij nu leeg gehuild? Ik open het raam, klim in de goot en loop naar het huis van Jan Shalme. Het ligt onder één kap met ons huis. Alle ruiten zijn dicht. Ze zijn ook vuil. Langs de regenpijp laat ik me naar beneden glijden. Mijn handen schuren langs de pijp. Ik heb te weinig eelt in mijn | |
[pagina 39]
| |
handen. Daar zal ik nodig iets aan moeten doen. De achterdeur van het huis is open. Ik loop naar binnen en hol naar de kamer van Jan Shalme. Jan Shalme lacht niet meer. Hij roept niet meer. Hij schreeuwt niet meer. Hij gilt niet meer. Hij huilt niet meer. Jan Shalme hangt over de rechterleuning van zijn stoel, als een leeggelopen autoband. Zijn kop is tegen de harde stoelleuning geslagen en hangt opzij. Van onderuit kijkt hij me verbaasd aan met zijn verglaasde ogen maar ziet me niet! Waarom heeft Jan Shalme zich uit zijn stoel laten vallen? Was hij te veel alleen? De stokoude vogel Onassis fladdert door de kooi. Hij krast. Het geluid is afschuwelijk. Hij herkent me. Hij wil dat ik hem meeneem, maar dat doe ik niet. Elke dode heeft recht op zijn lijkwacht, al is dat dan maar een oude vogel die Onassis heet en redelijk in de kleuren steekt. Ik hol naar buiten. De straat is leeg. Op één man na. Het is Makelaar Prokopieff. Hij heeft een breed gezicht. Hij lacht. Hij lacht me uit denk ik. Wat zoekt Makelaar Prokopieff hier in de straat? Wat is er hier te koop voor een makelaar? En is het nodig dat ik uit het huis van Jan Shalme vlieg met een vaart of ik er uit wordt geschoten? Om me daarna uit te laten lachen door een makelaar? Is het nodig Makelaar Prokopieff dat ik jóu vertel wat je daarbinnen kunt vinden! het lijk van een jongen. genaamd jan shalme. hij kon alleen lachen. lachte wanneer hij huil- | |
[pagina 40]
| |
de. lachte wanneer hij bad. lachte wanneer hij schreeuwde. lachte wanneer hij zong. lachte wanneer hij lachte. nu nooit meer lacht. alleen met zijn kop naar beneden hangt. en glazig kijkt. en niets meer ziet. omdat hij met zijn kop tegen de poot van zijn stoel is geslagen. de enige die het gezien heeft is de vogel onassis. hij is de enige getuige. De brede glimlach besterft op het gelaat van Makelaar Prokopieff. Hij schreeuwt en snelt het huis binnen van Jan Shalme. Een vreemd gezicht is dat. Makelaar Prokopieff zwaait met korte armpjes. Hij dribbelt op te kleine pootjes. Kleine pootjes onder een dik lijf. Hij loopt zo hard of hij naar binnen wordt geslagen, maar ik heb hem niet aangeraakt! Zo'n merkwaardige manier van hardlopen tonen ook de uitgeputte gevangenen in oorlogsfilms. Hij schudt met zijn kop of die los zit! Zijn lange haren wapperen achter hem aan. Waarom heeft een makelaar lange haren? Hij klapt met de deuren in het huis. Dat hoor ik wel en ik zal het niet vergeten. Ik sta nu alleen in de straat. Ik heb het koud. Ik heb drie dagen in bed gelegen, met koorts. Nu heb ik alleen een pyama aan! Voor de deur van mijn huis strijkt een blauwe reiger neer. Wat doet een blauwe reiger voor mijn deur? Hij staat me verbaasd aan te staren met zijn knikkerogen. Ik néém dat niet. Ik grijp hem bij zijn poten en sla hem met zijn kop tegen de muur. Hij schreeuwt hoog en vals. Dát is de doodsrochel van een blauwe reiger. Zijn veren stuiven in | |
[pagina 41]
| |
het rond. Ik haal nog één keer int en sla het beest met zijn nek in het raamkozijn. Het raam staat open. Het bloed spat binnen. Mijn moeder komt schreeuwend uit het achterhuis hollen. Ze droogt al hollend haar gezicht af aan haar schort. Of ze gehuild heeft. Ik veeg mijn handen af aan de pyama en loop langs de trap naar boven. Dadelijk, wanneer Makelaar Prokopieff uit het huis van Jan Shalme komt, zal hij zich ook mogen ontfermen over het lijk van een blauwe reiger. Ik heb vergeten het raam van mijn kamer te sluiten toen ik in de dakgoot klom. Nu komt mijn straf. Ik hoor het koeren als ik voor de deur van mijn kamer sta. Ik open de deur. Een koppel grauwe duiven vliegt op me af. Waarom hebben al die vogels wat tegen me? Ze pikken naar mijn gezicht en stuiven door de kamer. Ik grijp de granaathuls en sla in het rond. Het helpt, ze verdwijnen door het raam. Ik ga op bed liggen. Doodstil. Ik mag nu niet meer bewegen. Als ik het toch doe sla ik mijn kop kapot tegen de muur want mijn hersens draaien dol van razernij. |
|