Triomf van Nederlandt, of vervolg op het Eerste Tweede en Derde deel van het Geuse Liedboek
(1734)–Dirk Ravestein– AuteursrechtvrijStemme: Mastricht gy schoone Stede.
Koehoorn.
Stad Antwerpen overschone,
Ik kom u spreken aen,
Wilt mijn u gunst betoone,
En mijn ten antwoord staen,
Ontfangt van mijn den trou,
Ag overschoon Jonkvrou,
Lief gepresen,
Wilt genesen,
Mijn druk en rou.
Antwerpen.
Wie hoor ik lammenteere,
Die my zijn trou quam bien,
| |
[pagina 87]
| |
wat zijt gy voor een Heere,
ik moet u eerst eens sien,
wat bent gy voor een man,
Die mijn durft spreken an,
Om te pare
met malkare,
wie bent gy dan.
Koehoorn,
Mijn lief mijn uytverkoren,
Mijn soete Engelin,
'k ben Generael Koehoorn,
Die u oprecht bemin,
ik heb o soete Meyt,
In desen Lenten tijd,
dag en nagte,
Met veel klagte,
u gevrijd.
Antwerpen.
Zijt gy mijn Heer Koehoorn,
So gaet terstond van hier,
Gy doet moeyte verloore,
Ick acht u niet een zier,
Gy soekt door u gestreel,
Mijn Roosje sonder steel,
Weg te rucken,
En te plucken,
tot mijn deel.
Koehoorn.
Ach! neen mijn Lief verheve,
Mijn bede niet versmaet
Ik zal mijn voort begeve,
Met u in d' Echten staet,
Mijn Bommen en Cartou,
die schenk ik u op Trou,
Laet ons pare,
met malkare,
als Man en vrou.
Antwerpen.
Ik lag met al u vleyen,
U smeken en getier,
'k Magh geen Hollanders leyn,
Vertrekt terstont van hier,
Of ik sal u met spoet,
door mijn Soldate goet,
doen vertrecke,
sonder gecke,
Op staende voet.
Koehoorn.
Antwerpen wat magje praten,
Van u Soldaten siet,
mijn Bomben en Garnaten,
verschoonen niemand niet,
U muyren stadt en wal,
Forte en schanssen al,
sullen komme,
door mijn Bomme,
tot een val.
Antwrerpen.
Wel ik sal u verwachte,
Koehoorn komt maer aen
want ik heb geen gedagte,
dat het soo toe sal gaen,
Als met de stad van Bon,
die gy soo overwon,
Met verasse,
door Karkassen,
En Canon.
Koehoorn.
Gy steunt op u Moerasse,
En op u lossen gront,
Ik sal u al de passen,
Afsnijden in het ront,
Houwen u Stad en Wal
Als een rot in de val,
Toerelesoere,
dat geen toevoere,
krijgen sal.
| |
[pagina 88]
| |
Antwerpen.
Tallard en Villars trouwe,
Heb ik tot mijn faveur,
Zullen daer wagt voor houwe,
breken u Lijnje deur,
Boufleers met goet verstant,
sal aen de ander kant,
mede invalle:
dat gy alle
Ruymt met schant.
Koehoorn.
Dat is te bont gesproken,
Antwerpen voor dees reys;
Mijn bloed is aen het koke,
Als ik het over peys:
Want sulk een dreygement,
En ben ik niet gewent,
'k Heb u troeven,
pochen en snoeven,
al lang gekent.
Ik sal u France Beeren:
nog in een korte wijl;
Wel anders dansse leeren:
Houwen een oogh in 't zeyl:
dat Villars en Tallard:
Mijn niet speelt sulken part:
mijn pottagie,
Geneest krawasie:
En al u smart.
Za mijn vroome Soldaten:
komt schiet Monsieur Boufleers:
Met bommen en Granaten:
Vlak in zijn France neers:
En Schieten Catinat:
Een Koogel in zijn gat:
Dat Louyse:
Moet gaen kiese:
't Hasepat.
|
|