Op het Declareeren van den Oorlog, tegen Vrankrijk en Spanjen, en tot aanmoedinge der Nederlanders.
Voys: Wie ontwaakt den Adelaar.
Toont u vroomheyt nu ter tijden,
En wilt met en bly geschal,
U nu tot den streyd bereyden,
En verjaegt het Frans gespuys,
Al met schanden weer na huys.
| |
Schoon de Leeuw is in den Rouw,
Daerom sal zijn moet niet wijcken,
Voor Vrankrijk of Spanjen nouw,
Geen Wimpels of Vlaggen strijken,
Want hy heeft hem tot den strijd,
't Vuyle Franse snoo gedrogt,
Dat veel duisende doet klagen,
Heeft soo veel verdriet gebrocht,
Waer in hy na zijn behagen,
Breekt sijn Woort tot aller stont,
Siet na Eeden noch verbont.
Als het maer tot voordeel streckt,
Van zijn Kroon en Onderdaenen,
Hy den Oorlog dan verweckt,
Schoon de Vorsten hem vermaanen,
Om te blyven by zijn Woort
En het recht gemaekt accoort.
Maar zijn woorden zijn tot niet,
En zijn Eden zijn gelogen,
Dat Holland wel met verdriet,
Heeft van hem geweest bedrogen,
Soo socht hy met woorden soet
Haar te geven goede moet.
Maar den Staat hem niet ontsiet,
Noch zijn dreygen ofte wetten,
Ofte al zijn groot gebiet,
En sal haer doch niet verpletten,
Maer sy sullen sonder schrom,
Hy als een doortrapte Vos,
Meenden haar met zijne laegen,
Haer geheel te krygen los,
Dat sy na zijn welbehagen,
Treden souden in 't accoort,
Die daer noyt en hout zijn woort.
Schoon dat hy den Castiljaen,
En den Spanjaert heeft bedrogen,
Dat nu sien moet na zijn oogen,
U besoeken met het zwaert.
Ja de Spaense Moorders al,
Sullen wy ook niet vergeten,
Die door de Wereld met geschal
Al soo beestig zin vermeeten,
Voor een bloetdorstig geslagt,
In natuere voort gebragt.
Sa dan Helden wie gy zijt,
Gaet u krachten nu betoonen,
Soo in daaden als beleyt,
Wilt u Vyant niet verschoonen,
Zoo te Water als te Land,
Dat gy noyt wert overmant.
Schoon dat William is doot
Nochtans sal zijn naem herleven,
Die hem ook sal stellen bloot
| |
Weer aen het Nassouws geslacht,
Die geen Frans gespuis en acht.
Wilt u vryheit nu bewaren,
Toont dat gy u Standaer plant:
Want gy siet de Franse baaren,
En haer golven groot en klein,
Gy toont u al ree te Veld,
En in den Oorlogh ervaren,
Laet u moed niet door geweld,
Of door tegenspoet bezwaeren,
Want ons Generaels vol moed,
Sullen waegen goed en bloed.
Ja ten dienst voor Land en Staet,
Staen bereid nu veele magten,
Tot haer hulp vroeg of laet,
En der Onderdaenen krachten,
Sullen met haer wackerheid,
Voor den Staet ook zijn bereid.
Sa dan Bataviers vol moed,
Die een roem hebt door de wereld,
Want gy zijt magtig van goed,
Laet u hooft ook zijn beperelt,
Met veel Ridders daden schoon,
|
|