| |
| |
| |
X
Die middag had hij geen problemen met ‘djoembies’. Eerst vrat hij als een minister, toen sliep hij als een ambtenaar, waarna hij in de middag fris als een hosselaar opstond.
Terwijl hij nog op z'n bed zat na te dromen over Janine, hoorde hij aan het slaan van autodeuren en de galmende vrouwenstemmen dat z'n tante en z'n grootmoeder gearriveerd waren. Al klepperend kwam tante binnen.
-Dat kletskanon is gearriveerd- schoot het door z'n hoofd. Hij had die vrouw een keer uitgescholden omdat ze hem had gebruikt in zo een typische halvewaarhedenroddel. Henry zou gezegd hebben dat z'n moeder beweerd had dat z'n vader gezegd had dat tante roddelde. In bijzijn van z'n vader, moeder en grootmoeder had hij haar leugenachtigheid aangetoond. Vanaf die dag vermeden zij elkaar.
Hij stond op en ging zich wat opfrissen bij z'n wasbak. Hij voelde zich op een aparte manier verwachtingsvol. Hij keek in de spiegel en opeens sloegen zijn gevoelens om. Een vlammende haat maakte zich van hem meester. Hij zag hoe z'n gezicht vertrok en z'n tanden zichtbaar werden. Z'n vingers trokken krom en het was alsof hij iemand wurgde. Hij zag een blanke nek tussen die vingers, hij voelde z'n vingers het zachte weefsel indrukken, hij zag de rode zwelling; het strottenhoofd kraakte weg, hij hoorde gerochel. Een tinteling ging door hem heen. Hij zag ‘hem’ in de spiegel, z'n gezicht drukte moordlust uit.
‘No sk'eki, mi no kie'joe. T'awan moesoe dede, ding wit mang, din nak mi, ding b'oedoe mi skieng, ding djiem skieng ati, ding b'oko mi lobi. Mi moes kie' wan wit man, dan mi kan 'ostoe. So langa mi no kie'ie wan bak'a, mi no sa mang didong 'ostoe.’
Henry drukte de haatgevoelens weg en kreeg weer kontrole over z'n handen. Hij voelde zich tot rust komen.
‘Oké, rustig nou. De blanken hebben je inderdaad pijn gedaan en omgebracht, maar dat is nog geen reden om nu met wraakgevoelens
| |
| |
en moordplannen rond te lopen. Dat haalt de pijn die je geleden hebt niet weg. Over iets anders nu, ik heb vandaag een leuke bakra sma ontmoet. We hebben lekker gesproken. Morgen zie ik haar weer.’ ‘Mi sabi, mi sji. Mi dè ini joe! Ma tama'a jó kie'ing, lik fa joe doe, jè kwiens'ing neki, tè ala blo gwe lieb'ing.’
‘Wat? Ben je gek? Waarom moet ik haar morgen wurgen? No mang! Geen moord, ik kom dan in de gevangenis terecht. Niemand gaat me geloven als ik zeg dat een geest me leidde. No mang! Waarom wil je haar niet liefhebben, waarom wil je wraak nemen door haar en mij pijn te doen? Ze hebben jou pijn gedaan, moet jij nu dezelfde fout maken? Nee, een onschuldig meisje wurgen, dat niet, never, nooit!’
Ng Weta keek hem vertwijfeld aan, het beeld in de spiegel vervaagde opeens...
Het galmende geluid van z'n tantes stem klonk door het huis, af en toe onderbroken door de ietwat beverige stem van grootmoeder en de wat omfloerste van zijn moeder. Tante bekeek het huis van voor tot achter, eindelijk kon ze de zaak goed bekijken en natuurlijk had ze overal commentaar op.
Haar man Baltus werd er steeds bijgehaald, zo in de trant van: Baltus houdt niet van splitlevel woningen, Baltus had die aannemer wel mores geleerd, Baltus zo, Baltus zus.
Als Baltus maar voor de helft zou weten voor welke leugens en halve waarheden zijn vrouw z'n naam had gebruikt ter rechtvaardiging van iets kroms, zou hij op z'n minst een hartstilstand, een leververharding en een niervergiftiging gekregen hebben.
Toen hoorde hij z'n moeder vlakbij in de gang zeggen: ‘Hij slaapt, hij was niet zo best maar nu gaat het wel.’ De stemmen verwijderden zich naar het voorterras, waar onder het genot van traditionele soft en stroop met koekje of gebak de laatste tories werden uitgewisseld. Henry ging weer op z'n bed liggen, nam een stripverhaal en wachtte tot z'n tante zou aftaaien.
Toen tante na een kwartiertje wegging, bleven moeder en grootmoeder nog wat doorbabbelen op het terras.
Moeder vertelde haar moeder over Henry: ‘Het gebeurde zo opeens
| |
| |
ma, dat ik het verdacht vond. Dat waren geen wormen. Hij kon gewoon niets door z'n keel krijgen. En wat hij met moeite binnenkreeg, kwam er weer uit. En z'n ogen stonden niet goed, hij was zichzelf op bepaalde momenten niet meer de baas.’
‘A dati psa, een jorka van iemand anders is in hem gekomen. Maar dan moet het wel een sterke geweest zijn, wan trangawan, dit gebeurt niet zomaar, wan san bin moesoe pesa, ja er moet iets met die jorka aan de hand zijn. Maar wat ik wil weten, pè a san tik'ing?’ ‘Tja waar? Volgens mij heeft hij dat ding achter op het erf opgelopen, wacht, ik zal hem roepen, dan kan hij je precies vertellen. Hij moet nu al wakker zijn.’
‘Zo, m'n jongen,’ zei de oude vrouw toen Henry even later voor haar stond, ‘ik hoor dat je last hebt van iets. Wacht, ontspan je en kijk me in de ogen aan, rustig mi boi, safri now.’
Ze hield hem bij z'n polsen vast, ze was opgestaan en keek hem diep in z'n ogen. Op dat moment voelde Henry iets in z'n binnenste in beweging komen. Hij kreeg het gevoel alsof twee sterke magneten in z'n hoofd met moeite uit elkaar werden getrokken, hij zag opeens dubbel. Hij voelde de strijd die onder invloed van het krachtveld van z'n grootmoeder in hem werd gevoerd. Hij begon te beven en voelde zich licht worden. Grootmoeder voelde hem trillen en zag zijn ogen tollen. Ze liet hem gelijk los en keek hem niet meer in de ogen aan, ze wendde zich af. Hij voelde de ene magneet weer samenklitten met de andere; hij zag weer helder en het beven hield ineens op.
‘Ai mi sji a sani, ik heb het gezien,’ hoorde hij z'n grootmoeder tegen z'n moeder zeggen.
‘Maar wat heb je precies gezien, ma?’
‘Ach, hoe ga ik je uitleggen? Jullie jonge mensen geloven niet in deze dingen, het is hocus pocus voor jullie. Als die man van je thuis was en me zo bezig had gezien met Henry, had hij zeker weer een aanval voor me gehad. Maar deze dingen bestaan, je kunt ze niet zien of aanraken, maar aanvoelen, als je geleerd hebt ze aan te voelen. En daarom had ik jullie gezegd foe trowé ptienso biri lont'a
| |
| |
oso, a bita boeng tegen ding san disi. Maar nee, geen biersmijterij om mijn huis, geen afgoderij vonden jullie. Net alsof jullie zo gelovig zijn, hoe lang terug was je voor het laatst in de kerk?’
‘Ach ma, hou op, wil je?’
‘Maar oma, wat is er toch met me aan de hand? Eergisterenavond droomde ik over een zeereis en de slavenmarkt en toen over de aankomst op een plantage. Alles was zo echt, ik voelde, proefde en rook alles.’
‘Mi boi, het was echt. Die geest van een slaaf liet je alles weer meemaken. Alleen vraag ik me af: waar heeft hij al die tijd gezeten!’ ‘Ik geloof dat ik het weet, komt u kijken, er is nog net genoeg daglicht om het te zien.’
Samen met z'n moeder en grootmoeder liep Henry naar de tompoe van de kokosstam achter op het erf. Terwijl hij met de anderen op een afstandje van de stomp stond, zei hij, knikkend in de richting van de onderstam: ‘Daar onder die wortels is er een gemetseld iets. Ik wou die wortels weghakken, maar toen schoot m'n schop uit en ik sloeg een barst in een van die stenen. Vanaf dat moment begon het.’
‘Zo, zo, a so a dè, ‘mompelde oma en in haar eentje liep ze naar de tompoe, zocht en vond de bakstenen, zakte op haar hurken en bekeek het gesteente nauwkeuriger. Toen stond ze met een ruk op en zonder haar gezicht van de stam af te wenden, liep ze terug naar de anderen.
‘Die kokosboom is een tapoe,’ zei ze.
‘Wat bedoelt u? Een tapoe is toch iets wat je om je nek draagt om kwaad af te weren?’
‘Ja, dat noemt men ook een tapoe. Maar dit hier is een meer letterljke vorm van een tapoe. Maar laten we liever naar binnen gaan, het wordt al donker. Laten we niet hier in het donker blijven staan. Binnen zal ik jullie het één en ander vertellen.’
‘Nu begrijp ik waarom die Guyanezen er vandoor zijn gegaan; het was om dit ding,’ zei Henry terwijl ze weer naar voren liepen en op
| |
| |
het terras gingen zitten, oma dronk een glas sodawater.
‘Wel kijk, dat gemetselde ding is de bovenkant van een graf. Een graf uit de slaventijd. Zo iets werd echt niet voor de eerste de beste gemaakt, ma'wan san è hoor mi bezig. Als het een blanke betrof, was die niet zomaar in het veld begraven, maar op een begraafplaats in de stad. Maar als het een slaaf was, hoe komt hij aan een gemetseld graf? En waarom moest die tapoe erop? Om iets daarbinnen te houden, een geest die niet tot rust is gekomen. Maar die geest is eruit gekomen en heeft bezit van je genomen. Ai, zo moet het gebeurd zijn. Volgens mij zal de afgelopen nacht geen mooie ervaring voor je geweest zijn.’
‘Oma, ik zeg het u, ik wist niet wat er met me gebeurde, alles was zo echt.’
‘Ik hoop alleen niet dat deze jorka je kwaad wil doen of je kwaad zal laten doen, want din san disi e doe san nanga sma. Ze kunnen degene die ze hebben overgenomen allerlei rare dingen laten doen. Ik heb het zien gebeuren. Het was gewoon verschrikkelijk.’
‘Maar kan ik er niets aan doen als die geest me iets kwaads wil laten doen, bijvoorbeeld als hij me iemand wil laten vermoorden?’
‘Wel, je moet een sterke geest hebben en steeds met goede gedachten het kwade terugdringen of overtuigen. Dat is het enige. Maar ik denk dat deze meer jouw lichaam nodig heeft, niet je geest, anders was je nu rijp voor het gekkenhuis.’
‘Maar ma, ik bedoel, stel dat dit waar is, vooral als ik Henry zo hoor. Hij is niet iemand die verzint of overdrijft. Ik wou alleen vragen: gebeurt dit wel echt, ik bedoel dat er echt een geest, dus het verstandelijke geheel van iemand die lang geleden geleefd heeft, in het lichaam van Henry zit?’
‘Of je het wil geloven of niet m'n kind, het is zo. Denk je echt dat de geest ook doodgaat als het lichaam door ouderdom, ziekte of ongeluk doodgaat? De geest gaat verder, hij laat z'n stoffelijk omhulsel maar tot stof vergaan.’
‘Ja, maar dit geest-in-mens-gedoe valt toch als bijgeloof buiten de kerk en u als kerkisma kan toch niet in deze dingen geloven?’ ‘De kerk kent deze dingen ook,’ gooide Henry ertussen,’ dat was
| |
| |
toch te zien in die film ‘The Exorcist’? Daar zie je hoe een priester een duivel, volgens oma een jorka die kwaad wil doen, uit het lichaam van een meisje probeert te jagen. Niet dat alles in die film echt zo is gebeurd,maar het één en ander was op feiten gebaseerd.’ ‘Tja mi boi, duiveluitdrijving is geen onbekend iets in kerkelijke kringen en natuurlijk ook niet daarbuiten. Als je het goed bekijkt is de duivel in feite de macht waarop de kerk steeds een tegenantwoord wil zijn. Duivel en engel, kwaad en goed, vuur en water, de basismachten van de natuur. En de strijd tussen die twee machten bepaalt het leven, ja, zo is dat, a so a dè.’
Ze waren even stil, toen zei Henry's moeder: ‘Maar ma, je zei dat je die jorka gezien hebt toen je op het terras in Henry's ogen keek. Wel wat zag je?’
‘Marcella, je denkt zeker dat zo een jorka een bepaalde vorm heeft, maar het is een geest, een onstoffelijk iets. Je kunt z'n aanwezigheid uit bepaalde dingen afleiden. Toen ik in Henry's ogen keek, dan mi pot mi krakti baka mi ai. Met kracht keek ik in z'n ogen. Da'a jorka fier mi krakti, het maakte hem één moment onrustig. En dat zag ik in Henry's ogen. Ik zag hoe z'n blik troebel werd net zoals je een steen in stilstaand water gooit. En toen ik m'n kracht afzwakte, werden z'n ogen weer helder. Wat ik me alleen nog afvraag is: waarom heeft hij bezit van hem genomen en hoe lang zal hij in hem blijven?’
‘Maar ma, kan je niets doen om hem eruit te krijgen?’
‘Mi goedoe, weet je wat voor kracht daarvoor nodig is? Die kan ik niet opbrengen. Laten we afwachten en kijken wat hij doet. Als Henry wil kan ik hem straks wel een kruidenbad geven; je had me gisteravond gevraagd het een en ander mee te nemen. Ik denk niet dat ik “hem” eruit kan krijgen, maar die wasi kan de geest wat tot rust brengen, dan maakt hij het die jongen misschien niet zo moeilijk.’
De twee vrouwen trokken zich terug in de keuken, waar ze het een en ander klaarmaakten. Henry bleef op het terras achter, hij voelde zich verward en een lichte misselijkheid borrelde in z'n binnenste.
| |
| |
‘Zo, en hoe staat het?’
Henry schrok op, zijn vader stond voor hem, hij was net even thuis gekomen, vandaar dat hij de wagen buiten had laten staan.
Henry zag zijn vader onscherp. Hij kneep z'n ogen een paar keer stijf dicht.
De vader ging tegenover z'n zoon zitten en observeerde de jongen scherp. ‘Wat is er, jongen? Je ziet er niet best uit. Heb je nog steeds last van die... die wormen?’
‘Het zijn geen wormen, pa. Er zit wat in m'n hoofd, in m'n lichaam. Gisteravond werd ik helemaal meegesleurd in het verleden; ik maakte een slaventransport mee. Het was geen droom, alles was levensecht en volgens een duidelijk schema uitgebeeld.’
‘Niet alle dromen zijn verward, jongen. En mensen hebben wel vaker zeer realistische dromen.’
‘Pa, echt. Dit was te gek. Ik droomde dat ik mishandeld werd en met wonden overdekt was. Toen ma me wakker maakte, zag ik die wonden op m'n lichaam, ik voelde de pijn duidelijk. Maar binnen een minuut droogden de wonden en vielen de wondkorsten af.’
‘Tja...., niet een ieder is volledig bij als hij pas wakker is.’
‘Pa, ik was al die tijd keihard wakker. En zo even keek oma me strak in de ogen aan. Ze heeft toen iets gezien, dat onstoffelijke dat bezit van me heeft genomen. En ik voelde op dat moment hoe twee dingen in m'n lichaam even uit elkaar gingen. Ik ben er nog steeds misselijk van.’
‘Ach, die grootmoeder van je ziet soms teveel dingen en je moeder loopt er maar achteraan. Gewoon suggestie, laat mij je even in de ogen kijken...’
De vader keek zijn zoon strak in de ogen aan. Eerst voelde Henry niets, maar opeens sloeg alles om, een geruis klonk in z'n oren, zoals een plotselinge heftige regenbui die de daken geselt. Zijn lichaam werd uit de stoel geworpen en rolde over de terrastegels. Er klonk een dierlijk geluid uit Henry's keel en zijn hoofd bewoog zich heftig van links naar rechts. Meteen daarna werd hij van de
| |
| |
vloer omhoog getrokken, zoals een pop aan touwtjes. Weer klonk datrare keelgeluid en met een behoorlijke kracht werd een vloeibare substantie uit de mondvan Henry geworpen. Het spatte op het terras neer, alwaar het meteen een scherp stank verspreidde.
Met opengezakte mond en wijd opengesperde ogen zag de vader deze vertoning aan. Wat was dit nou? Droomde hij nu? Dit kon die jongen toch niet zomaar doen. In welk wetenschappelijk model paste dit? De vader wilde opstaan, maar bemerkte dat het commando ‘kom uit je stoel’ niet werd uitgevoerd door zijn lichaam. Weer probeerde hij z'n lichaam te dwingen op te staan, zonder succes. Hij zag hoe Henry voorover werd geworpen en op de grond begon te kronkelen. Het leek hem sterk denken aan die djeran-kepang spelers die hij een keer op Domburg een winti, een begeestering had zien krijgen. Eentje had een slangewinti gekregen en kronkelde met zijn armen stijf tegen het lichaam over de grond, terwijl hij de rauwe eieren die hem voorgeschoteld werden, gewoon inslikte.
‘Zo Henry, kom je....o hemel.....goeie genade, nee!’ Oma had Henry binnen willen roepen voor z'n kruidenbad. Ze zag zijn vader als versteend staren, ze volgde diens blik en zag Henry op de vloer kronkelen.
‘O mi Masra, mi Gado, Here daarboven. Die geest is razend geworden, hij gaat tekeer. Marcella kom gauw,’ riep ze naar binnen. Zelf zakte ze op haar knieën, sloeg een kruis en begon te bidden. Henry's moeder kwam eraan. Ze zag haar moeder geknield bidden, zag haar man als een standbeeld verschrikt kijken en zag haar zoon over de vloer kronkelen.
‘Ma, wat is er? Waarom....’
‘Stil Marcella, kong begi nanga mi. Mijn kracht is niet voldoende, je moet samen met me komen bidden.’
‘Maar wat moet ik bidden?’
‘A na trobi, bid maar iets. Wel met overgave, drijf alle negatieve dingen uit je gedachten, doe snel, hou m'n rechterhand vast.’
Even later merkte Henry 's vader dat hij z'n vingers kon bewegen, hij concentreerde zich en opeens schoot z'n rechterhand los; hij
| |
| |
kreeg de controle over zijn ledematen beetje bij beetje terug. Z'n armen, z'n benen, z'n schouders, hij probeerde op te staan. Met enige moeite lukte dat. Henry kronkelde steeds minder en op gegeven ogenblik lag hij stil.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg hij met schorre stem.
‘Ma, hij is er weer, laten we....’
‘Stil Marcella, begi doro, bid verder met me, want anders komt dat ding terug.’
De vrouwen baden verder. Vader liep op Henry af en hielp hem overeind. De vrouwen stonden op. Wankelend en zwaar steunend op zijn vader liep Henry naar binnen.
‘Albert, breng hem snel naar de badkamer,’ zei de moeder.
‘Ai, snel. A sani loes'ing p'tienso. Gelukkig hebben we alles klaargezet.’
Een scherpe geur verspreidde zich uit Henry's mond. Vader rook het duidelijk. Hij zag ook nog een beetje groen gekleurd slijm uit Henry's ene mondhoek komen. In de gang hielp hij Henry uit z'n kleren. Alleen in z'n onderbroek ging hij op een bankje in de badkamer zitten.
Oma roerde in de keuken in een grote pot heet water, waarin zij wat kruiden had gedaan. Ze had die uit netjes opgevouwen stukjes papier gehaald. Ook had zij uit wat flesjes het een en ander in de pot geschonken. De vader keek naar haar laatste toebereidselen. Hij zag hoe de oude vrouw een paar keer naar hem keek, maar hij zei niets. Hij keek alleen toe. Hij zag hoe zij haar kruiden weer in de papieren vouwde, net zoals de poedertjes in de apotheken worden ingevouwen. De flesjes gingen dicht en alles ging in oma's tas. Op haar verzoek bracht hij even later de pot met kruidenmengsel naar de badkamer. Een zachte maar diep doordringende geur drong z'n neusgaten binnen. Toen begon oma met een kommetje het wat afgekoelde mengsel over Henry's hoofd uit te schenken terwijl ze met gesloten ogen gebeden prevelde. Henry's vader draaide zich om en ging naar boven. Hij moest straks weer weg, maar hij moest eerst bekomen
| |
| |
van hetgeen hij zo even met eigen ogen aanschouwd had.
Henry voelde het warme vocht over z'n hoofd naar beneden vloeien. Hij rook daarbij ook de vreemde geur. Er straalde een rustgevende tinteling vanuit z'n ruggegraat naar de rest van zijn lichaam. Iets zakte in hem naar beneden. Hij rispte een paar keer knorrend op.
Na het kruidenbad nam Henry een douche, waarna hij zich terugtrok in zijn kamer. Voor de rest van de avond en de nacht gebeurde er niets noemenswaardigs...
|
|