deel, een stukje Brazilië dat tot de Amazone loopt.
Nou, dan heb je alle koloniale machten op een rijtje.’
‘Wat een belangstelling hadden ze voor dit gebied,’ zei Janine.
‘Die belangstelling is er nog steeds, dat merk je aan allelei zaken. Kijk maar eens hoe jij je interesseert voor de geschiedenis van een stukje van dit gebied.’
‘Ja, inderdaad. Zeg, volgens mij was hier een suikerriet-plantage. De ruïnes aan die kant moeten van een suikermolen zijn. Dat zie je aan dat grote ijzeren wiel en aan die half vergane ketels die daar nog liggen.’
‘Interessant, inderdaad,’ zei Henry terwijl hij naar z'n dobber keek. ‘Hemeltje lief,’ zei Janine opeens terwijl ze op haar horloge keek, ‘ik moet naar huis, anders wordt mijn moeder ongerust, ik ga.’
‘Wacht, ik loop met je mee, geen bezwaar toch?’
‘O nee,’ zei ze. Ze stonden op, Henry haalde z'n haak uit het water en merkte dat die weer schoongevreten was. Snel rolde hij het koord om de hengel en even later liepen ze de straat af, zij met haar fiets aan de hand, hij met z'n hengel over de schouder.
Janine sprak niet meer, ook hij zei hij geen woord terwijl ze over de verlaten straat liepen.
‘Nou, hier woon ik,’ zei ze opeens.
‘O, leuk huis, eh, nou tot ziens dan, ik vond het leuk om met je gebabbeld te hebben,’ zei hij.
‘Ja, inderdaad. Zeg kom je nog eens vissen, want vandaag had je niet zoveel geluk.’
‘Ik dacht eerlijk gezegd aan morgenochtend, misschien bijten ze op zondagochtend.’
‘Ik hoop het voor je.’
‘Kom je me weer gezelschap houden?’ vroeg hij.
‘Als je dat wil.’
‘Natuurlijk wil ik dat wel,’ zei hij. Ze lachte.
‘Nou, goed dan, tot morgen. Dag.’
‘Dag.’