| |
| |
| |
De Telefoon
Van onze telefoon kan je veel leren
Ach, als je op een regenachtige vakantieochtend geen kieks hebt te beleven, dan ben je misschien geneigd de telefoon te pakken om een of andere sma van je op te bellen. Misschien zit zij te kleumen van de nattigheid, wie weet kun je haar door de telefoon warm maken, you know.
Zo kom ik die ochtend tot het besluit Ria alias Sombo-Lientje, op te bellen. Haar nummer staat in mijn agenda, weet ik veel hoe het erin kwam. Ik loop naar de telefoon, het ding staat op een laag tafeltje. Als ik had geweten wat voor een ergernis ik zou meemaken, had ik het toestel gelijk door de shutters gegooid. Maar gelukkig kan een mens niet in de toekomst kijken. Ik neem de hoorn van de haak en hou dat ding tegen mijn oor. Volgens de telefoongids (‘Hoe leert U beleefd bellen in twee minuten’ door de L.T.T. Bel Gek) moet ik even wachten op de zoemtoon. Ik wacht dus, maar hoor geen zoemtoon. Misschien moet ik beter luisteren, misschien heeft de zoemtoon griep, ik druk de hoorn steviger tegen mijn oor en luister gespannen. Ergens vanuit het binnenste van dat apparaat hoor ik een onregelmatig ‘gerikketik’, afgewisseld met stoten geruis. Plotseling houdt dat veraf gelmetter op, zeker schoten ze een pagara af in de centrale. Nu hoor ik zacht ploffende geluiden, alsof een groepje mensen ingehouden kucht. Het klinkt erg leuk dit plof-lijntje, ik blijf dus luisteren.
Allerlei exotische knalletjes en ploffertjes doorspoelen mijn hoofd, alles, behalve een zoemtoon. Op gegeven moment begint dit gedoe me te vervelen, Sombo-Lientje wacht op mijn telefoontje. Ik begin goed te balen en ik geef de telefoon met mijn vlakke hand een
| |
| |
paar klappen. Het geplof, gekraak en gerikketik neemt plotseling af. Zo, zo als ik dat toestel misschien een hardere slag toedien, zal de zoemtoon komen. Ik til het ding op en laat het met een klap vallen. Ergens binnenin het toestel rinkelt een belletje. Ik luister weer, nu hoor ik niets meer, geen geluid.
Mijn hemel, ik heb het telefoontoestel gebroken! Wat zal die moederlief straks als ze thuiskomt tekeer gaan, ze zal haar dagelijks twee uren durende roddelpraat met een of andere kletsmajoor deze keer moeten vergeten! Of wacht, ligt de fout niet aan de hoorn? Ja, dat kan, daar moet toch het geluid vandaan komen?
Met een driftige beweging klop ik de hoorn tegen de stenen muur en luister. Nu klinkt er een doorlopend gekraak, net als een scène uit Combat, ja ja, Combat van vroeger met Vic Morrow en Rick.........
Kijk, luister, dit kan niet. Ik wil bellen. Misschien heb ik te zacht geslagen. Ik kwak de hoorn nogmaals tegen de muur, deze keer klinkt een licht gekraak, de achterkant van dat ding vertoont een mooie barst. Nou jaaa!
Het geplof en gebrom dat ik nu hoor, begint verdacht veel op de zoemtoon te lijken. Ik draai de schijf een paar maal in de rondte en daar klinkt, o wonder boven wonder, hemel op aarde en Suriname in de hemel, ja daar klinkt heel onverwachts als een luid gedreun de zoemtoon in mijn oor.
Snel wil ik het nummer van Sombo-Lientje draaien; ik kom echter tot de ontdekking dat ik me alleen de ‘9’ kan herinneren. Terwijl in koortsachtig in mijn huiswerkboekje blader, sta ik duizend doodsangsten uit. O, zoemtoon, o zoemtoon, blijf zoemen. Daar heb ik dat nummer, 90033. Ik draai de negen daarna de nul. Daar loeit als een schorre ambulance de ‘pie--poo, pie-poo, pie--poo -toon’ in mijn oren. Duizend miljoen bommen en granaten, zou kapitein Haddock zeggen, bliksem en weerlicht. Welke java-jobs hadden die telefooncentrale in elkaar gezet? Dat ding gaf al bezettoon na het tweede cijfer. Ja, ja, zeker loopt die centrale op flash-light batterijen. Mooi mang, dalijk kun je van
| |
| |
uit je huis en zelfs vanuit je auto, rechtstreeks naar het buitenland bellen, via de satelliet. Maar de stad bellen vanuit de buitenwijken is onbelangrijk. Satelliet is belangrijker. Of wacht, de Cons gaat ze zoveel tientallen miljoenen geven om alle ondergrondse telefoondraden te vernieuwen. Terwijl het gras groeit............ Maar goed; nooit de moed opgeven als je in Suriname telefoneert, kalm blijven, denk aan de bloeddruk. Weer wacht ik een poos op de zoemtoon, weer draai ik het nummer dat ik weer vergeten was, geen bezettoon. Ik krijg weer hoop. Nu wil de roeptoon maar niet overgaan aan de andere kant, alle gezouten koebies bij elkaar, wat een troep. Ik word kwaad ‘loop naar de ¿¡$$XQUST, rotsooi-ding’, brul ik tegen het toestel. Als antwoord komt een heel beschaafd klinkende bezettoon. Bijna had ik het toestel op de grond te pletter gesmeten, zoals iemand eens een wedstrijdbeker te pletter gooide in de Sporthal. Nog een keer proberen. Bij de ‘3’ word ik niet door een bezettoon, maar door iets veel interessanters onderbroken...........................
‘Goed, maar als Ro het te weten komt, je weet wie hij is, kapt hij me.’
‘Ach schatje, don't worry, dat is toch geen probleem. Jouw Ro mag wel jaloers zijn, maar als het erop aankomt, is hij een Bobo, vrees niet, ik ben sterk ik heb een dubbelloops geweer, ach, zover komt het niet, vrees niet, alles komt terecht, ja in mijn armen............’
‘Ja, maar stel dat hij achterdochtig wordt en me om half negen toch komt halen van les en hij merkt dat ik er niet ben?’
‘Ach, dan zeg je hem dat je eerder vrij was en dat je vriendin je een lift heeft gegeven.’
‘Emile......schat.....ik ben bang, ik........’
‘Vrees niet lieveling, jij bent van mij, ik ben van jou. Als hij jou durft aan te raken, dan pak je het hoogstnodige en je komt bij mij. Ik zal kleren, alles voor je kopen, ik zal je warm ontvangen, het zal je diep, heel diep treffen, jij komt bij mij, ik kom bij jou, wij ko- | |
| |
men samen, 't is een samenkomst!’
Ik kan me niet meer inhouden, ik word dol van plezier, dit is een java kiek, een koemba-flapper; die kerel zit die jongedame gewoon met allerlei Indianenverhaaltjes te ‘frikten’. Ik moet wat zeggen, ik brul door de telefoon: ‘Waahahahaha, waaaaahahaha. Ik heb jullie gehoord, beu, beu. Ik ga Ro zeggen dat Emile zijn sma schijnt. W'o fassie in a torie, w'o fas'in a kiek dies. Weeuu.’
Snel smijt ik de hoorn op de haak. Wat had ik allemaal geschreeuwd? Die twee zullen wel de schrik te pakken hebben gehad. Jammer dat ik niet door heb geluisterd, ik zou er wel duizend gulden voor over hebben om dat gezicht van die ‘fromoe boi’ te zien.
Ik heb geen zin meer om Sombo-Lientje te bellen. Ze zal zeker weer beginnen te zagen over die moeilijke reps, die rare leraren, het mooi weertje vanochtend en dat groente duur is onder de markt.
Nee, dat niet meer vanochtend. Laat ik gewoon een nummer draaien, gewoon voor de kiek.
Ik draai een paar negens, achten en zevens, weet ik veel. Tot mijn verbijstering gaat de telefoon smooth over. Stel je voor, misschien heb ik het geheim nummer van de Minister-President gedraaid, of krijg ik [...] verbinding met de gevluchte Idi van Oeganda, de razende Anatollie Komeinie van Perzië, Pinda Karter uit het Zwarte huis of Ouwe Bretsjneff, de Rode Tszaar. Het kan best, je weet het nooit met de Surinaamse L.T.T. Iemand neemt op.
‘Hallo, wie daar?’ vraagt een zware mannenstem.
‘Zeg jij eerst wie jij bent’, brul ik vrijpostig terug.
‘Wel verdorie, welke brutale pummel is dat?’ klinkt het boos.
‘Je weet niet tot wie je spreekt, nò? Hier tot Zijne Excellentie, Meester-Doctor-Doctorandus in de Mobilisatie, Participatie, Innovatie. Ik kom je dalijk arresteren’, zeg ik.
‘Ha, ha die is leuk. Jij komt mij arresteren? Jè sab nanga soema joe takkie? En nu alle grappen op een stok, wie
| |
| |
ben jij?’
Ik besluit het maar kort te maken, wie weet welke justitiële autoriteit ik aan de lijn heb.
‘Ik ben Jan Klaassen, zoon van Sint Nicolaas. Ik heb stoute dingen met Katrien gedaan, kijk naar boven, de zon valt op je en voor mijn part mag je naar West-Suriname lopen, beu!’
Beng, ik smijt de hoorn op de haak. Wat kunnen mensen toch djoeka doen door de telefoon!
Ik ga het nu maar met een andere nummercombinatie proberen en draai zes keer nul, vijf keer één en twee keer vijf. Geloof me, de telefoon gaat vlekkeloos over. Iemand neemt op.
‘Allow, hierr sprèkt hoise Berk'euvel. Wie U moet sprèkken?’
Zo, zo, zeker het dienstmeisje van de familie.
‘Dag juf, kan ik mevrouw spreken?’
‘Mevrouw momenteel is niet hierr. Laterr komen’. Ik besluit een kiek op haar te nemen. ‘Ooh, dus jij bent alleen thuis nò? Mooi mang, dan ik komen, ik houden van jouw, ik jou zoenen, vasthouden, grijpen. Dus jij kan alvast sluiten de huis, want ik komen ga, alles wegnemen, jou gijzelen, gehoord?
Er klinkt een angstig ‘mie gaddo, mie masra’ en de verbinding wordt verbroken. Ik gier van het lachen, alhoewel deze kiek niet leuk van me was. Ergens in de stad krijgt een vlijtig dienstmeisje nu door mijn toedoen hoge bloeddruk.
Ik besluit het nu met een nummer uit de telefoongids te proberen. Vele mensen zijn te lui om dit te doen, voor het gemak bellen ze dan ‘Inlichtingen’, die juf daar kan immers snel en gratis voor ze zoeken! Aha, café-restaurant Maw-Paw-Law. Ik draai het nummer, ongelooflijk, nu krijg ik vlot de kiestoon en verbinding aan de lopende band. Er wordt opgenomen.
‘Soema dlapih?’
Aha, ik was juist, daar klonk een onvervalst Hong-Kong accent.
‘Restorantie Maw-Paw-Law, drapih?’
| |
| |
‘Haw maw’ was het antwoord.
‘Dja ministerie foe Friktie Aversie’ loog ik.
‘Aah, wan ministlie. Sa joe wannie?’
‘Wel, angrie tjier mie. Joe habbie porsie?’
‘Jaaaa, polsie dih. Zule doks, tjaw min, moksi, fowloe, lossie aghoe, tjap sjoi................................................
‘Mooi zo. Pot'djiem: veevie porsie zure doks, sieksie tjaw min, nanga fevie witte kip. A regel? M'ih kong tik'ing djonsroh nanga dienstwagen. O'menie alla?’
‘Wel, dat na: sep - sie- njè - maw - haw - tjiao - tjèp - tjah, dat na taktik kolloe’. ‘Mooi so, waktie mie.’
‘Ja’ Beng, die zal lang wachten, nou ja, hij zou wel raad met de porsies weten. Terwijl ik zit te hikken van de lach, neem ik het telefoonboek weer ter hand. Dat gepraat over porsies had me honger gegeven. Juist! Ik zou één van die duizend landskantoren met die in totaal 40.000 ‘landspienaren’ bellen, dat zou mijn honger wel voor een week stillen.
Wat een telefoons heeft Lanti, een mooi gedeelte van het telefoonboek vullen zij. Waarom geven ze niet driekwart van die aansluitingen aan de bevolking?
Ik zal kris-kras uit die rose pagina's nummers bellen, tot ik verbinding krijg. Aha, Parlement van Suriname, ik draai het nummer, eerst hoor ik niets, dan begint de lijn te kraken alsof de bliksem erin is geslagen. Ach, ze zijn zeker bezig daar, misschien hebben ze deze keer de telefoon door de zaal gegooid.
Direktoraat Buitenlandse Betrekkingen, waar halen ze dat vandaan? Ik draai het nummer, bezet. Zeker Peking of Lutjebroek aan de lijn.
Minister van Financiën, aha, effe kijke. Ik draai het nummer, een schelle fluittoon snerpt in mijn oor. Zeker de alarmsirene van onze geplunderde schatkist.
Aha, Pensioenfonds Suriname, zo, zo is dat er ook? Nu hoor ik muziek, ja, gewoon muziek ergens op een achtergrond. Op de voorgrond hoor ik typemachines tikken!
Agenda en Archief, ik ben benieuwd wat ik hier hoor. Wat een teleurstelling, ik hoor niets, ik hoor leegte,
| |
| |
holle ruimte, zeker is de telefoon daar samen met een deel van ons archief door ratten op en door vocht aangevreten.
Centraal importbedrijf Suriname, wedden dat ik verrotte Uien door de lijn ruik? Nee, een geluid als een machinegeweer doet me opschrikken. Wat? Een CIS-ingreep? Schieten ze op zoute haring om het te maken tot ‘haring met blauwe bonen?’ Ik blader verder, ik zie. namen waarvan ik duizel, zoals ‘Afdeling Forenische Psychologie’, ‘sectie Bemiddeling voor volwassenen’, ‘Financiële Administratie Bouwbureau’ en ‘Veterinair Laboratorium’. Aha, daar staat: ‘Ontvanger der direkte belastingen.’ Wat zal ik hier horen? Ik draai het nummer en krijg prompt verbinding. Ja, ja!
‘Ontvanger der direkte belastingen, goeie morgen’. tjilpt een of ander grutte-tut-ding door de lijn. Ik besluit serieus te doen.
‘Goeie morge juf, U spreekt met de heer Morgenkleur, de onderdirekteur van Fromroe en Co. Ik wilde U wat vragen. Ik heb zojuist een aanslagbiljet van 1977 ontvangen op naam van de heer Manting-Kloroe. Ik ben de heer Morgenkleur en ik heb mijn papieren op tijd ingeleverd. Er is dus sprake van een vergissing, wat moet ik doen?’
‘Wel, mijnheer Morgenkleur, dat is nogal eenvoudig. U moet naar loket 1 van ons kantoor bij het Postkantoor gaan met die aanslag en Uw identiteitsbewijs. Daar noteert men Uw gegevens op een formulier. Met dat formulier gaat U, na nog even een uittreksel bij de Burgerlijke Stand genomen te hebben, naar de Belasting Accountant Dienst aan de Gravenstraat 15 boven. Daar laat U Uw aanslag tjekken. Indien alles in orde is, zullen ze U sturen naar ons nieuwe gebouw aan de Grote Combe, daar zult U een kopie krijgen van Uw echte aanslag. Dan gaat U terug naar de Accountant Dienst aan de Gravenstraat alwaar U beide formulieren moet overleggen. Ze zullen U een blauw formulier geven, waarop de correctie staat aangegeven. Daarvan
| |
| |
maakt U twee fotocopieën. Met het origineel gaat U terug naar onze dienst bij het Postkantoor. Beneden vraagt U een geel formulier en met een formaatzegel van 1 gulden erop levert U de correctie boven in. Ze zullen U daar een afschrift geven en daarmee gaat U weer naar ons kantoor aan de Grote Combé. Daar zal men U verder inlichten over de te volgen procedure.’
Als verlamd heb ik geluisterd, ik ben één moment sprakeloos.
‘Jjjaa......ja......ja ik heb U begrepen, dank U, bedankt, ja, ja.’ Ik hang op. Jasses Mina, als dat mij maar nooit overkomt. Nou begrijp ik waarom vele burgers klagen over dat langa-berè overheidsapparaat. Vaak moet je een week lang aanhoren dat je over een week moet terugkomen.
Terwijl ik aan al deze frustrerende zaken zit te denken, begint de telefoon te rinkelen. Met afschuw kijk ik naar het toestel met de barst in de hoorn. Ik heb maar niet opgenomen.
|
|