‘De heer Plief-Plaf mag reageren op deze toespraak’.
‘Ik....eh....sluit...eh....me...aan...eh....bij....eh....het....nee de.........eh...vorige....spreker.....eh....eh....eh,..uche, uche uche, grr.’
‘Nee, nee, nee, dat kunt U niet zeggen, dat is dubbele bodem en bodemloos........’
‘Maar voorzitter..........’
‘Uit de zaal, politie, gooi hem eruit.......’
‘Gooi maar eruit, stuk verlengstuk van de regering, op een dag zullen ze jullie eruitgooien.’
‘Nooitjagger, U hebt het woord.’
‘Jawel, neewel, neeniet, nietwel, die dingen.... juist....de, het...deze...die, juist, aangezien de feit, maar....ik....’
‘Grrrrr.....snnurrrk, grrrrrr.....snurrrrk, grrrrrr......’
‘Voorzitter, ik protesteer, Bek-en-Nek slaapt, hij stoort me’.
‘Lid Djodjo-lall, stil, U hebt het woord niet.’
‘Ja, je kletst teveel, jij bent een......’
‘En jij declareert elke maand 500 gulden autotoelage.’
‘Stilte, stilte, bla-bla......plengelengeleng’.
‘Och, kijk ze,.......nee, alles behalve op tafel gaan liggen.’
‘Ik ga je straks bijten.’
‘Kom nò, jij hebt meer buitenvrouwen dan tanden in je mond.’
‘Heren, confraters, we moeten wetten goedkeuren.’
‘Ach laat die wetten, hoe minder wetten, hoe groter de loshandigheid.’
‘Dat man, hij verveelt me, U iets moet doen, mijnheer zetter daar voor.’
‘Het lid Rijstebrij aan het woord.’
‘Voorzitter, bla-bla-bla, voorzitter blie-blie-blie, voorzitter blub-blub-blub, voorzitter, bloe-bloe-bloe, voorzitter...............’
‘Mevrouw, mijne Heren, wij kunnen lekker naar huis gaan, we hebben van 11 tot 1 “gewerkt”, ik verdaag deze vergadering tot volgend maand, same time, same station................’