de kat vandaan kwam, klinkt woest geluid.
Met een klein rukje flitsen zijn karatehanden in die richting, zijn ogen priemen zich door het schemerduister, een bruine en een zwarte verschijning boren zich door het gebladerte en rennen het zwart-witte ding achterna, dwars de straat over.
Links van hem hoort hij getoeter, krijsende remmen en een slag.
Met een onnavolgbare Bruce Lee snelheid draait de man zich met een halve slag naar het kabaal op straat, de zwarte verschijning vliegt over het asfalt en komt met een smak op het trottoir terecht. Even is het stil, dan krabbelt het beest op, zakt even weer door zijn poten, herstelt zich en begint luid jankend, hinkend en zig-zag over het trottoir weg te rennen. De honden in de buurt slaan aan. De wagen trekt snel op en verdwijnt, het wordt weer stiller en eenzamer, op het gejank, geblaf en die half doorgezakte stijve figuur op het trottoir na.
Aan de overkant weerklinken vreemde geluiden, het lijkt net alsof het drietal kleuter-olifanten elle of pakkertje speelt in dicht struikgewas. Er klinkt geblaas, gegrom, gesis en geritsel. De karatehanden staan al in de aangewezen richting.
‘Dit keer is het echt, dat van zonet was een afleidingsmanoeuvre, nu vallen ze aan, nu gaat het gebeuren.........het geritsel komt naar mij toe.’
Uit de bosschage aan de overkant maakt zich een bruine vlek los, de ene herdershond komt terug, in zijn bek hangen enkele druipende zwart-witte flarden, die zonet nog een vluchtende kat moesten voorstellen, een kat die een verkeerde boom, het was misschien een struik, in was gevlucht.
Met dat bengelend en druppelend ding in zijn bek steekt de hond triomfantelijk de straat over, terug naar zijn erf.
‘Wat doet die rare Jaap daar met zijn uitgestrekte hand en met zo een stijve houding? Rare jongens die mensen, staat er eentje voor stijvertje te spelen, midden