In de schaduw van gisteren
(1967)–H.M. van Randwijk– Auteursrechtelijk beschermdEén en nochtans verdeeldHet beeld van Nederland-tijdens-de-bezetting, dat zich allang vóór het jaar 1964 gefixeerd heeft, is dat van een verenigd volk, één in zijn afkeer jegens de Duitsers, één in zijn liefde voor onze gerenommeerde democratische instellingen, één in zijn trouw aan de Koningin, één in zijn verlangen de eigen nationale zaken weer zelf en onder elkaar te kunnen bedisselen. Dat klinkt mooi en het is niet eens een onjuist beeld. Van hieruit gezien vallen alleen de enkele tienduizenden nsb'ers af en men kan rustig aannemen dat er onder die tienduizenden nog een flink aantal zijn geweest, die zich wat graag onder de grote groep eensgezinden hadden geschaard, als er voor hen een weg terug was geweest. Goed, over hen praten we dus niet. De rest? Jawel, zoals ik al zei, het beeld klopt wel, maar op de keper beschouwd zegt het niet zo heel veel. Achter die muur van eensgezindheid stond een huis opgetrokken dat door de spanningen in zijn voegen kraakte, waar tegenstellingen spleten en scheuren hadden veroorzaakt, waar ‘eeuwenoude beginselen’ verrotte pijlers bleken, en waar zelfs ten aanzien van de eerste maatregelen bij een eventuele bevrijding geen eenheid van opvatting bestond. In dat Nederland verbeterde de één zijn positie en verloor de ander zijn baan, vrat de één zich vol en leden er duizenden honger. In alle straten van Nederland werd geschoten op een manier als wij thans alleen nog maar van wild-westfilms weten. En wat zeg ik dan nog? Het is beter degenen aan het woord te laten die toen hun mond opendeden en officiële stukken te citeren. Dit bijvoorbeeld ten aanzien van de vakbeweging: In het Londense Vrij Nederland schrijft SluyserGa naar eind73: ‘Het zal een groot geluk voor ons volk zijn, wanneer straks, in het stralende uur der bevrijding, de met glorie overdekte arbeidersbeweging uit het duister van het geheim te voorschijn zal treden om haar plaats in de nationale eenheid te vervullen. Andere volken zullen met zekere afgunst waarnemen hoe het herrezen Nederland voor zijn herstel op haar zal kunnen bouwen...’
Maar dit antwoordde het illegale blad Vrij Nederland erop: ‘Op wie de werkelijkheid kent, maken deze woorden wel een heel smartelijke indruk. Vierhonderdduizend arbeiders zullen onder de luizen, verhongerd en zonder voldoende kleding uit Duitsland terugkeren... maar hun vroegere leiders zijn daar niet bij. Die hopen misschien al op die dag hun plannen in de staatscommissies te ontvouwen...’ En even verder vraagt het blad: ‘Wat is er door de vroegere leiding gedaan om iets te weten te komen over de toestanden waaronder de arbeiders in Duitsland hebben te leven? Wat is er gedaan om het contact met de ongelukkigen ginds te onderhouden? Welke pogingen zijn aangewend om althans enige | |
[pagina 299]
| |
morele steun te geven? Hebben de heren eraan gedacht dat er straks mensen opgevangen moeten worden en dat hier een eretaak ligt voor de vakverenigingen? Een taak, die veel dringender is dan het ontwerpen van stichtingen en het maken van afspraken met de werkgevers...’ Wie er toen gelijk had doet er in 1964 niet meer toe. Het is trouwens nooit uitgepraat.
Maar zo de vakbeweging, zo de werkgevers. Een heel grote fabriek in Amsterdam. Er zijn door de arbeiders Ausweise gestolen, een goed ding, want met elke gestolen Ausweis kan een arbeider zich voor uitzending naar Duitsland redden. De directeur roept ze bij elkaar, houdt een speech, en zegt dat dit diefstal is en misdadig. Zodra de dader bekend is, zal hij niet aarzelen deze bij de Gestapo aan te geven. Voorts worden er twee mannen aangesteld om te controleren of de ziektemeldingen wel juist zijn (die waren natuurlijk niet juist, zich ziek melden was ook een vorm van sabotage). Of een ander voorbeeld: Op een grote machinefabriek in Den Haag worden regelmatig besprekingen gehouden tussen directie en afdelingschefs. Het besprokene wordt schriftelijk vastgelegd. Documenten van lafheid en stompzinnigheid. Zo dreigt de chef van de motorenafdeling graag met het strafkamp Gouda. Ten aanzien van go-slowarbeiders, wegblijvers, quasi-zieken (alles een vorm van sabotage) merkten hij en zijn collega's op ‘dat ze ontlast wensen te worden van die elementen die slechts storend werken...’ Ontlast, dat wil zeggen brodeloos zijn, dat wil zeggen naar Duitsland getransporteerd te worden als men geen kans ziet onder te duiken... Toch behoorden ook deze afdelingschefs tot de goede, eensgezinde Nederlanders, zie hierboven.
Dan zijn er de spitters en de gravers. Met de geallieerde troepen reeds in Brabant en Zeeland worden er overal in de rest van Nederland verdedigingswerken opgeworpen. Bij duizenden worden de burgers daarvoor gerecruteerd. Bij duizenden gaan ze. Maar er zijn er ook, die weigeren, onderduiken. Maar in Aalten verspreidt de gezamenlijke geestelijkheid van alle richtingen, gesteund door een aantal notabelen een geschriftje. Huis aan huis! Daarin worden de weigeraars opgeroepen zich te melden voor dit werk. Dan kunnen de anderen die al een paar weken spitten achter de rug hebben naar huis... Ja, of ergens anders heen gedirigeerd worden! Ook in Apeldoorn verschijnen de Duitsers met veel kabaal en intimidatie. De mannelijke bevolking moet zich melden. Er komen er acht, zegge acht. De Duitsers schreeuwen en dreigen nog harder! Een aantal mannen gaat door de knieën en meldt zich. Maar waarschijnlijk niet vanwege die Duitsers, maar wel vanwege een grote groep Apeldoornse vrouwen die de weigeraars lafheid, zeker u leest het goed, lafheid verwijten. De stad is gered door degenen die voor de vijand gingen spitten, zeggen ze later... Maar dit zei het illegale Trouw ervan: ‘Heel Nederland is in actie. Er zijn honderdduizenden palen geslagen waarop | |
[pagina 300]
| |
straks de jongens die ons moeten bevrijden te pletter vallen. Er zijn even zoveel gaten gegraven om de Duitsers dekking te bieden als ze straks worden aangevallen. Die palen zijn geslagen en die gaten zijn gegraven, door wie? Door de Duitsers? Pardon, door Nederlanders. Ze hebben op bevel van de burgemeester zich keurig gemeld, met eigen gereedschap en ze hebben het werk, al lachend, onder moppen en grollen, verricht...’ En dit de communistische illegale Waarheid: ‘Nederlandse arbeiders graven mitrailleurstellingen van waaruit de Duitsers straks op andere Nederlanders kunnen schieten. Nederlandse arbeiders leggen prikkeldraadversperringen aan, midden in Amsterdam, onder het oog van de hele bevolking. Dagenlang daverde in Amsterdam de lucht van de ontploffingen (De haveninstallaties werden opgeblazen in de laatste week van september '44, v.V.). Nederlandse arbeiders groeven de putten, waarin het dynamiet werd gelegd. Amsterdamse arbeiders hielpen bij de vernieling van hun stad en hun haven. Voor een handvol zilverlingen, precies geteld: voor zes gulden per put... verrieden ze hun land en verwoestten zij de welvaartsbronnen van hun stad...’ Hier is nog een ander bericht uit die dagen. Nee niet uit de gewone kranten, maar het verscheen in een van die vieze, stuntelige, onooglijke ondergrondse ‘vodjes’. Daarin staat te lezen: ‘Op vrijdagavond vond een overval plaats, ongeveer 7 uur, op het distributiekantoot te Haarlem, Zijlstraat. Nadat aanvankelijk alles vlot verlopen was, de dienstdoende wacht overmeesterd en de conciërge door een pistool in bedwang werd gehouden, begon de vrouw van de conciërge vreselijk te gillen en alarm te slaan in de aangrenzende steeg. De mannen zijn daarop naar buiten gevlucht. Vier wisten te ontkomen. Een vijfde trachtte een rijwiel van een voorbijganger te grijpen, wat aanvankelijk gelukte nadat hij met een revolver gedreigd had. De eigenaar van de fiets begon luidkeels “Houdt den dief” te roepen, waardoor ieders aandacht op de vluchteling gevestigd werd. Die werd door een nsb'er gegrepen en gearresteerd...’ Weet u, lezer anno 1964, die vluchteling is dood. Maar die brave burger heeft zijn fiets.
Dit is trouwens nog niet eens het ergste staaltje. Een dagboekschrijver uit die dagen, een zeer betrouwbaar, geletterd man vertelt dit:
‘Een jongeman uit Kralingen, veroordeeld wegens verboden wapenbezit, wordt met twee vrienden aan de Kralingse weg gefusilleerd. Hij wordt echter niet dodelijk getroffen. En nu vervolgt de dagboekschrijver: Dit werd door de Duitsers niet bemerkt. Zij gaven de Nederlandse politie opdracht de lijken weg te halen. De politie stelde zich, toen zij bemerkte dat één van de drie niet dood was, met het hoofdbureau in verbinding, waar degeen die geraadpleegd werd het advies gaf de gewonde naar het Zuiderziekenhuis over te brengen, naar de Duitse afdeling (!!!!!!!! v.V.). De Duitsers hebben toen de onzegbare gemeenheid gehad de gewonde opnieuw naar de schietbanen te vervoeren en opnieuw te fusilleren...’ | |
[pagina 301]
| |
De ‘onzegbare gemeenheid’ zegt de dagboekschrijver. De onzegbare misdadige domheid, onverschilligheid, botheid, lafheid van die politiemannen zeggen wij. Zijn ze er nog? En zijn ze nóg bij de politie? Maar als ze er nog zijn en als ze nog in het vak zijn, dan ben ik er zeker van dat ze vóór nationale eenheid zijn, vóór eensgezindheid en dat ze goed weten te slaan als die ban-de-bom-rotjongens zonder vergunning protesteren. Orde moet er zijn en er zijn nu eenmaal voorschriften! En precies twintig jaar geleden, op 24 oktober 1944, werd in Amsterdam Zuid een Duitse Gestapoman, Oelschlägel, neergeschoten door mensen van de verzetsbeweging. Uit wraak brandden de Duitsers een aantal villa's in de Apollolaan plat. En nu komt een verhaal, dat ik persoonlijk hoorde uit de mond van de Duitser die de opdracht kreeg: Midden in de nacht kreeg ik opdracht dertig Hollanders, die in het Huis van Bewaring gevangen zaten, in de Apollolaan neer te schieten. Er was haast bij. Had ik geweigerd dan zou ik tegelijk met de slachtoffers neergeknald zijn. Koortsachtig ging ik aan het werk om familierelaties na te gaan, of er vaders met kinderen bij waren en zo en ik onderzocht de strafbladen om te zien of hun leven toch geen cent meer waard was. Met andere woorden, of ze op een van de volgende dagen toch zouden worden neergeschoten. Er was ook een bekend advocaat bij, die veel voor illegale werkers had gepleit. Er waren ook enkele zware misdadigers bij, waardoor ik bepaalde illegale werkers met rust kon laten... Ja, ik heb er 29 laten neerschieten. Een gek getal, dat komt, omdat die advocaat er niet bij was... Ik was laf, ik was bang. Zegt u mij wat had ik moeten doen?...
Zegt u maar wat ze allemaal hadden moeten doen! Of nog beter, zegt u maar tegen u zelf wat u gedaan zou hebben. Aangezien wij in dit artikel toch al de ondergrondse pers van toen hebben geciteerd, willen we ook met een citaat besluiten. Het werd gepubliceerd op 19 augustus 1944 en het geeft althans een begin van een antwoord op de vragen die deze kroniek oproept. Het ondergrondse blad schrijft: ‘Totale oorlog - totaal verzet!’ Wanneer wij telkens weer opnieuw oproepen om op de totale oorlog van Hitler met totaal verzet te antwoorden, dan weten wij maar al te goed dat dit een van de vreselijkste consequenties is die Hitlers plannen ons dwingen te aanvaarden. De totale oorlog is even verwerpelijk, verschrikkelijk, onmenselijk en onchristelijk als de totale staat. ‘Elke burger soldaat’ moge een leus zijn die sommige heethoofden het bloed verhit, wij kennen de onredelijkheid, het demonische karakter van deze eis evenzeer als de absolute onvermijdelijkheid. Daarom zijn wij bewogen en voelen wij medelijden met de tienduizenden burgers en burgertjes, ambtenaren, arbeiders, vrouwen enzovoort enzovoort enzovoort, die plotseling geroepen worden verzet tot het uiterste te bieden. Wij zijn geen fanatici, wij weten wat het betekent, rust, broodje, baantje, gezin en simpele ontspanning, alle rekwisieten van een eenvoudig burgerlijk bestaan, in de | |
[pagina 302]
| |
waagschaal te moeten werpen. Niet iedereen is als held geboren en zelfs niet tot heldendom geroepen. Het is niet gemakkelijk mensen op te roepen tot verzet, tot een strijd, waartoe zij noch geoefend, noch geestelijk uitgerust zijn... Ik moet ditmaal een klein bekentenisje doen. De man die dat toen schreef was ikzelf en niet zonder onrust vraag ik me af of ik thans nog tot een zelfde begrip en een zelfde barmhartigheid in staat ben als toen... Maar toen lagen we, om zo te zeggen, allemaal ‘eensgezind’ in de ziekenzaal van de geschiedenis en nu gloriëren we, zelfvoldaan en zatgevreten in het tuindorp ‘Nederland’, welvarende uithoek van onze nog steeds gemartelde wereld. En we zijn een volk met een rijke, prachtige en heroïsche geschiedenis. Allemaal, en wie het anders zegt is een druiloor. 24 oktober 1964. |
|