In de schaduw van gisteren
(1967)–H.M. van Randwijk– Auteursrechtelijk beschermdBezinnen en handelenIn de afgelopen weken is overal in West-Europa het begin van de Eerste Wereldoorlog herdacht. Opvallend daarbij is dat van vrijwel alle zijden deze oorlog nutteloos en smerig wordt geacht. De Engelse uitdrukking ‘this stupid and dirty war’ is reeds een bijna klassieke benaming geworden. In het weekblad New Statesman and Nation stond dezer dagen een ingezonden stuk van prof. Russell en anderen waarin erop wordt gewezen dat zij, die er van 1914 tot 1918 net zo over dachten als bijna iedereen thans, tóen gevangenisstraf en erger riskeerden en als landverraders en defaitisten werden betiteld. Het is een vervelende zaak dat heilige oorlogen alleen maar bestaan bij het uitbreken en zolang ze gevoerd worden. Gaan ze eenmaal de geschiedenis in, dan begint een proces van ontluistering, dat voor wat de Eerste Wereldoorlog betreft een halve eeuw later tot een algemene erkenning van ‘stom’ en ‘smerig’ leidde. Hoe zal dat met de Tweede Wereldoorlog gaan? Ook al zijn we nog niet zover dat de Tweede Wereldoorlog onnodig en dom wordt genoemd, een herziening in bepaalde waarderingsaspecten is toch reeds gaande. In Amerika en Engeland hebben historici de schuld aan de oorlog reeds geprobeerd uit te smeren over tenminste beide partijen. Tegenover de Duitse moord op de joden staat de onwil van de geallieerden om gebruik te maken van de mogelijkheden tot redding van velen. Ten aanzien van de invasie in Normandië beschuldigt Montgomery generaal Eisenhower van onnozelheid en onkunde. De Russen zien voor de poorten van Warschau werkeloos toe hoe de nationalistische Poolse opstandelingen worden uitgemoord. Bij een bezoek aan Frank Lloyd Wright, de wereldberoemde Amerikaanse architect, in 1946, werd ik vreselijk geschokt door zijn opvatting, dat over 25 jaar het zwart-wit uit het beeld van de Tweede Wereldoorlog zou zijn verdwenen en er alleen een dom en grauw grijs zou overblijven. Hij wees daarbij op de grote granieten stenen van de muur waar we bij stonden, duidelijk van elkaar te onderscheiden, duidelijke kleurverschillen. Toen trok hij me tien meter ach- | |
[pagina 291]
| |
teruit en zei: zie nou 'es. Eén grijze muur... This is what this war will look like in 1975...
Ik geloof het niet. Ik geloof het nog niet! Zelfs wanneer men niet zo ver gaat als koningin Wilhelmina, die de oorlog een strijd noemde tussen het licht en de duisternis, daarbij teruggrijpend op oeroude mythologische onderscheiden, toch heeft de Tweede Wereldoorlog zoveel uitzonderlijke aspecten van morele aard, van keuze tussen goed en kwaad van individueel heldendom in naam van een ontwijfelbare rechtvaardigheid, dat de onvermijdelijke ontluistering nooit, althans voor mij nooit, Johannes PostGa naar eind70 op één hoop zal gooien met een Ritterkreuz-mit-Eichenlaubdrager, of de illegale kranteschrijver Van Heuven Goedhart in één adem zal noemen met de nazi-propagandist Max Blokzijl. De één vocht of sprak voor de goede zaak, de anderen voor een verkeerde en vieze zaak. En dat blijft zo en het blijft zo simpel, ook als de historische distantie vele zaken ingewikkelder maakt dan ze ons in de oorlog voorkwamen.
Van een afstand van twintig jaren tijd terugblikkend in deze loopgraaf van de geschiedenis sta ik wel telkens verbaasd hoe gemakkelijk het evenwicht van wet en goede zeden kan worden verstoord en hoe snel de mens zich bij de nieuwe situatie aanpast. Op de fundamentele en wezenlijke keuze tussen goed en kwaad rust een heel scala van veranderlijke goedjes en kwaadjes (ik kan het niet beter zeggen), die ons in het welvarende en vredige Nederland A.D. 1964 kunnen verstoren, in 1944 echter doodgewoon, vanzelfsprekend en zelfs wenselijk waren. Leugen, diefstal, doodslag waren wapens in een goede strijd. De problematiek hiervan is, op miniem kleine schaal, principieel niet anders dan het probleem van het totale oorlogsgeweld. In Rotterdam wordt half juli de nsb'er Van Dalen vermoord. Hij bracht mensen aan bij de Duitse politie zegt men. In Den Haag houden twee landwachters (hulppolitie gerecruteerd uit de nsb) een man aan. Hij rijdt op een fiets en ze willen hem arresteren. Op hun sommatie keert hij terug, trekt een revolver en schiet beiden neer. In Rijswijk gebeurt ongeveer hetzelfde. Half augustus wordt de nsb-burgemeester van Oss in een café gedood. Op 8 augustus wordt een Nederlander in Duitse dienst, een zekere Van Bussel doodgeschoten. Zo gaat het dagelijks, van Dollard tot Schelde om zo te zeggen. Zo gaat het ook omgekeerd. De Duitsers en hun helpers doen hetzelfde. Het is slechts een symptoom van een toenemende jungle in Nederland. Honderdduizenden arbeiders zitten in de Duitse chaos, weggevoerd als slaven. Honderdduizenden Nederlandse gezinnen zijn uit elkaar geslagen, omdat man en/of zonen moesten onderduiken. Dorpen en steden zijn geëvacueerd, grote delen van het land worden door de Duitsers onder water gezet. Na de jarenlange vorderingen van auto's, schepen, paarden, machines, radiotoestellen, koper, enzovoort, begint de grote jacht op fietsen. Overal in de steden worden fuiken opgesteld. Wie er inrijdt, is zijn fiets kwijt. Op andere momenten worden er geen fietsen maar mensen gevangen. Wie er inloopt gaat naar Duitsland of wordt aan | |
[pagina 292]
| |
het werk gesteld bij het opwerpen van verdedigingswerken. De treinen beginnen steeds schaarser te rijden. Ze zijn vies, meer dan vol en ze worden uit de lucht beschoten door de geallieerden. De telefoonverbindingen worden afgesneden. Er is avondklok om 10 uur.
In de zomer van 1944 krijgen we nog per man ongeveer drie broden in de week, een goed ons boter, een half ons kaas, 125 gram jam, 125 gram vlees of worst, nog geen half ons koffiesurrogaat, alles per week. Het is niet genoeg en de rest wordt erbij gestolen (door wie daar kans toe ziet) of door allerlei duistere manipulaties (zwarte handel) verkregen. Het zal straks nog veel minder worden. Het vee verdwijnt 's nachts uit de weiden. Het wordt, soms op vreselijk primitieve manier, clandestien geslacht.
In Nederland ontwikkelt zich een soort Congo-situatie, terwijl in de wereld rondom de furor op nog grotere schaal woedt. Na de staatsgreep heerst er in Italië een halve burgeroorlog gelijk met de zeer bloedige opmars van de geallieerden. In Duitsland worden de officieren van de 20ste juli als beesten opgehangen en vinden zogenaamd zuiveringen op grote schaal plaats. Dat is dood! De bombardementen nemen voor die tijd gigantische vormen aan. Er ontstaat een nieuw front in Zuid-Frankrijk en in de zomer van '44 breken de Amerikanen en Engelsen eindelijk door de linies in Normandië heen.
In diezelfde tijd dringen enkele dappere mannen de gevangenis van Arnhem binnen en bevrijden hun kameraden uit de Duitse greep. Hetzelfde gebeurt in Rotterdam. Ook in Amsterdam wordt het geprobeerd, maar het mislukt door verraad. Enkelen van de dapperste en edelste Nederlanders verliezen daarbij het leven, direct, of later voor het executiepeloton. Wat een bedrijf, deze bijna individuele acties van enkele dapperen tegen de achtergrond van het ontzaglijk wereldgebeuren. Hoe is het godsterwereld mogelijk dat in zo'n chaos vriendschap, persoonlijke toewijding, persoonlijke trouw aan de kameraden zó levend en actief blijven. Het is één van de ontroerende kanten van elke oorlog. Het komt bij vriend en vijand voor. Een kapitein van de geallieerde luchtlandingstroepen vertelde mij dat een soldaat bij speciale para-commando's na, ik meen me te herinneren, 15 maanden de dienst mocht verlaten. Bijna niemand ging. Niet uit vaderlandsliefde, niet uit vechtlust, maar omdat men het gevoel had door weg te gaan zijn kameraden die bleven, te verraden. Er leven wonderlijke en ontroerende krachten in mensen. Ook de nsb heeft zijn moeilijkheden. Ze lopen er bij honderden uit. Onder de jeugdleden, de zogenaamde Jeugdstorm, is de moraal tot onder nul gezakt. Op de kampeerboerderijen en in de watersportcentra schijnt het nogal wild toe te gaan. Dit is uit een officieel verslag van een nsb-vergadering in Amsterdam. ‘Er moet wat aan gedaan worden.’ De Hoofdstormer had gezegd: ‘Slaat ze met de hersenen op de stenen.’ En de | |
[pagina 293]
| |
wa-commandant Zondervan verzekerde ‘zoals geheel en al in de lijn van de formatie.’ Voorgesteld wordt dat de Amsterdamse Jeugdstorm bij het Centraal Station de jongelui opwacht en ‘onder handen neemt’. ‘Wie is er verantwoordelijk?’ vraagt er één. ‘De hoofdstormer,’ is het antwoord. ‘Laten we dat tenminste hopen,’ merkt commandant Zondervan op. ‘Het is mogelijk dat hier en daar iemand in de bak komt, maar dat is dan voor eigen risico...’ ‘Er zitten ook Duitsers onder de jongelui en die gaan natuurlijk schieten,’ merken enkelen op. ‘Er zijn ook wa-kerels, die bij de meisjes onder de dekens kruipen,’ zegt de ander. Opperwachtmeester Zilver, die in Amsterdam de leiding heeft, merkt op: ‘Er komen 's avonds duizenden mensen uit de treinen. We zouden in de pan gehakt worden...’ Men besluit zich eerst te bezinnen alvorens tot handelen over te gaan.
In de kringen van het Nederlandse verzet is dat anders. Daar gaan bezinnen en handelen samen. Er is na de invasie in Frankrijk een toenemende illegale activiteit. Ook, helaas, van de zijde van de Duitse politie. Er vinden in de kringen van de onderduikorganisaties, de illegale pers en de knokploegen een aantal catastrofale massa-arrestaties plaats. Maar het werk gaat door. Overvallen en sabotage nemen toe. De spionage werkt koortsachtig nu de bevrijders de grenzen van Nederland naderen. Door het uitschakelen van de telefoon en het steeds moeilijker wordende reizen zijn alle verzetsorganisaties bezig nieuwe verbindingswegen te zoeken en min of meer zelfstandige regionale kernen op te bouwen. Zelfs gelukt het een aantal telefoonverbindingen aan de Duitse controle te onttrekken. Bij de illegale pers is men bezig voor aggregaten te zorgen als straks de elektrische stroom uitvalt. Ook worden regionale edities voorbereid. Zelfs neemt de interesse voor alsnog theoretische en naoorlogse problemen toe. Er verschijnen publikaties en er wordt van gedachten gewisseld over de toekomstige status van Indonesië, over de bestraffing van oorlogsmisdadigers, over de opbouw van het parlement, over de mogelijkheid van nieuwe verhoudingen in de naoorlogse politieke partijen, over de rol van de vakbonden enzovoort enzovoort. Misschien is dat ook een bewijs dat er een goede en een foute zijde aan de Tweede Wereldoorlog waren. De één zag, dwars door de chaos, de herrijzenis van wet en recht en het ochtendgloren van nieuwe mogelijkheden. Voor de ander ging een wereld onder. Jammer genoeg hebben ze geen van beiden helemaal gelijk gekregen. 15 augustus 1964. |
|