In de schaduw van gisteren
(1967)–H.M. van Randwijk– Auteursrechtelijk beschermdVan grote en kleine dingenIn de onverkwikkelijke zaak van de legerpredikanten die achter de boodschap van de hervormde Kerk inzake de atoomoorlog staan, hebben nu ook de christelijke onderofficieren hun duit in het zakje gedaan. Wie het gebruik van atoomwapens afkeurt, zeggen zij, is ondeugdelijk voor de geestelijke verzorging van militairen. Zij zouden, zo zeggen de christelijke onderofficieren verder, het godsvertrouwen bij de soldaten ondermijnen, en nietwaar, zonder godsvertrouwen begin je niks, zelfs niet in een atoomoorlog... Ik schrijf dit niet om mij in deze actuele discussie te mengen. In ieder geval komt het mij voor dat er méér soldaten zonder godsvertrouwen in dienst zijn dan mét. Die zouden dus volgens de redenering van de christelijke onderofficieren minder goede soldaten moeten zijn, omdat ze minder of geen godsvertrouwen hebben. Zo ziet u maar weer: een halve eeuw geleden was de christen al de beste burger, toen was hij allang de beste financier, zo wordt hij nu ook de beste soldaat... Die christen toch! Pet af!
Ik zou niet graag willen ontkennen dat in oorlogstijd bij enkelingen het godsvertrouwen een grote rol gespeeld heeft. Ik weet wel niet precies op welke god zij daarbij vertrouwden en evenmin wat ze méér van hem verwachtten dan, na gecrepeerd of vermoord of aan flarden gescheurd of op klassieke manier doodgeschoten te zijn, met onzichtbare vleugels begiftigd of zwaarteloos rechtstreeks naar de hemel te vliegen. Ik mag toch niet aannemen dat ze God de beste strateeg vonden... Hoe het zij, in deze dagen, waarin wij de landing in Normandië gedenken (doen we het werkelijk?), probeer ik mij opnieuw in te leven in de gebeurtenissen van twintig jaar geleden. Dat is trouwens het doel van deze artikelenserie. Ik ben er dus wel toe verplicht of ik zou moeten ophouden. Ik kan het niet goed meer. In een Amerikaans blad beschrijft iemand, die er zelf bij was, de stemming in de eerste landingsboot, die de kust van Normandië bereikte. 32 man. Die hadden niet veel kans er levend af te komen. Opvallend, | |
[pagina 283]
| |
dat wil zeggen, nu opvallend, waren de gewone gesprekken die gevoerd werden. In één adem noemden ze zichzelf de zelfmoordpatrouille en praatten ze over wat ze na de oorlog zouden gaan doen.
‘Onze lui thuis zullen wel opgewonden zijn,’ zei er één.
‘Het voordeel van zeeziekte is dat het je niet meer kan schelen of je dood of levend bent,’ zei een ander. De geallieerde landingsboten waren een constructie van een zekere meneer Higgins. Eén jongeman, die tijdens de gehele duur van de overtocht (het was rotweer, die 6de juni 1944) aan het kotsen was, kon z'n hoofd even oplichten en zei: ‘Die snertjongen van een Higgins hoeft helemaal niet trots te zijn dat hij deze boot ontworpen heeft.’ En tegelijk riep de officier: ‘Loopklep neer!...’ En toen begon het. Dat is een discussie van een saaie vakantietrip. Zal er onder die 32 één gezeten hebben die de verteller van 1964 niet heeft horen praten? Waarschijnlijk wel. Meer misschien. Hebben ze gebeden? Hebben ze hun godsvertrouwen geoefend? Hebben ze hun ondergoed bevuild? Of alle twee tegelijk? Hebben ze in stilte gevloekt en zich giftig afgevraagd waarom uitgerekend hij, laten we hem John Jones noemen, bij de eersten uit miljoenen moest behoren om voet op die dodenkust te zetten? Ik weet het niet en u ook niet. Maar wat mij van een oorlog het meest raadselachtig voorkomt is niet de wreedheid, niet de vernietiging, niet de heldenmoed, niet het godsvertrouwen van de Nederlandse christelijke onderofficier, maar het feit, dat miljoenen jonge en niet meer zo jonge mannen zich in schepen en treinen en tanks laten proppen, in mijnenvelden en versperringen springen, uit de lucht komen vallen aan een zijden doekje, opgevangen door geweer-mitrailleur-kanonvuur enzovoort en dat allemaal doen, kennelijk zonder een ogenblik de gedachte te hebben: ik doe het niet, ik verdom het... Zijn wij mensen zo'n kudde? Zijn we zo gehoorzaam? Zijn we zo fantasieloos? Zijn we zulke optimisten, dat we zo gemakkelijk aannemen dat de meeste kogels en shrapnels wel voor anderen bestemd zijn en niet voor ons? Zijn we zo godsvruchtig? Wie het weet mag het zeggen.
Op 16 januari 1945 heeft Den DoolaardGa naar eind68 een van zijn gebruikelijke redevoeringen afgestoken voor Radio Oranje. Ik heb niets tegen hem. Ik ben blij dat hij daar was en dat hij heeft gesproken. Zijn speech van de 15de januari heette: ‘Een terugblik in het jaar 2000 op de geschiedenis van Nederland’. Een mooie en speculatieve titel. De stijl die Den Doolaard gebruikte, was een mengeling van de bijbelstijl en die van de sprookjes van Andersen. Tenslotte is Den Doolaard de zoon van een dominee en is hij romanschrijver. Het is, sterk bekort, zo: ‘Er was eens een klein land. Het was met de inwoners kwalijk gesteld want zij hadden geen wapens. Er kwam een overweldiger, vele mannen, die het beulswerk uitoefenden met de gerustheid waarmee een ander straten maakt of koren sikkelt. En geen huis was veilig voor hen bij dag en bij nacht. Toen zeiden die mensen tot zichzelf: Kunnen wij zwijgen in het aangezicht van zoveel kwaad? | |
[pagina 284]
| |
Bestaan wij niet bij de gratie van hen die de dood hebben begeerd, liever dan schade te lijden aan hun ziel? Liggen ziel en geweten niet in ons als onraakbare schatten, die geen beulshand kan roven of ontluisteren? Laten wij uitgaan en getuigen. Toen werd de vlag van dit volk geverfd met menselijk bloed. 's Vijands ganse macht werd bros in de gepantserde handen van deze dapperen. Toen stuurde de vijand de honger en opnieuw zegevierde het geweten over het hongerend lichaam. En zo werd dit volk gered, omdat het zijn inborst trouw bleef en de valse goden vergingen voor zijn aangezicht en het werd uitgeleid tot groter heerlijkheid, omdat het de dood niet had gevreesd...’ Zo zei Den Doolaard het. Mooi. Denk nu niet, geachte lezer van 1964, dat ik hetgeen Den Doolaard ongeveer twintig jaar geleden schreef, wil kapot maken. Het is natuurlijk niet waar wat hij zei en ik vrees dat in het jaar 2000 de oorlog van 1939 tot 1945 zijn plaats gekregen heeft in de barbaarse rij van alle oorlogen die geschiedenis zijn geworden. En tegelijk is het wél waar, wat hij schreef. Tegelijk is het vreselijk, dat wij mensen, A.D. 1964, niet meer in staat zijn de geschiedenis én ons eigen leven te zien zoals de Javaan zijn wajang bekijkt. Op dat scherm worden poppen tot goden en godinnen, mannen tot helden en duivels, wordt het recht recht (met hoofdletters) en goedigheid goedheid (met hoofdletters) en aanhankelijkheid liefde (met hoofdletters).
Twintig jaar geleden werd Henk Hos gefusilleerd gelijk met Thies Jansen. Ze waren mijn vrienden, vooral Henk Hos. Een lange, magere man, toen hij stierf 37 jaren oud, in het verzet vanaf het allereerste begin, maatschappelijk niet zo bijzonder geslaagd, maar in het verzet uitgegroeid tot een (ik gebruik het woord met gemengde gevoelens) held, die zelfs zijn Duitse rechters in verwarring bracht door zijn soevereine rust, zijn zekerheid. Afkomstig uit een niet of vaag christelijk gezin had hij bij zijn verzetswerk de Bijbel ontdekt. Hij las er vaak in, als er niks anders te doen was. Tijdens zijn gevangenschap was hij ernstig ziek geworden. Als zieke is hij neergeknald. Hij was er niet bang voor. ‘Ik zal voor jullie bidden,’ schreef hij zijn vrienden. ‘We gaan die laatste weg hand in hand,’ schreef Thies Jansen. ‘Het werk dat we verricht hebben deden we voor de vrede,’ schreef Henk Hos. De Duitsers waren bij het naderen van de invasie erg snel met hun executiepelotons. Bijna dagelijks verschenen de berichten van hun gruwelwerk in de kranten: 19 februari, 21 februari, 23 februari, 29 februari, 4 maart, 27 maart, 14 april, 17 april, 24 april, 2 mei, 10 mei, 17 mei, 20 mei, 26 mei, enzovoort. Wie dat waren? Studenten, ambtenaren, ingenieurs, blikslagers, timmerlieden, wegwerkers, een lasser, een groentehandelaar, een kruidenier, een bakker, een boekhouder, een scholier, een landbouwer, leraar, kantoorbediende, monteur, arts, schoenmaker, kapper, sportleraar, pianostemmer, vertegenwoordiger, huisslachter, tekenaar, machinistleerling, journalist, letterkundige, pikeur, architect, luitenant... Jawel, in hen stond het hele Nederlandse volk voor het vuurpeloton. Maar | |
[pagina 285]
| |
het meest de eenvoudigen en gewonen. Die zijn er ook het meest! Maar wat is ‘eenvoudig’ en wat is ‘gewoon’? Misschien hebben we toch een andere schaal nodig, een andere blik, een soort mythologie voor mijn part, om in de werkelijkheid de werkelijkheid te zien.
Ik heb in deze kronieken niet veel staaltjes van persoonlijke moed verteld, geen heldenverhalen gegeven en geen ‘stunts’, die u trouwens altijd nóg boeiender, nóg heldhaftiger, nóg geraffineerder in de stripverhalen vindt. Twintig jaar geleden waren het niet meer alleen de soldaten die in het schrikkelijk pleit betrokken waren. Niet meer de individuen, die besloten hadden tot persoonlijk verzet. Ons hele volk zat in de rotzooi, tot zelfs de nsb'ers toe (al was het dan op hun eigen manier, toen ze zagen dat met Hitlers dromen ook hun illusies ten einde liepen). Honderdduizenden van onze arbeiders waren als slaven naar Duitsland gevoerd, tienduizenden anderen werden als werkezels door Nederland gehost om op bedreigde punten versterkingen aan te leggen, te ‘spitten’ zoals we het toen noemden, enkele honderdduizenden hadden huis en haard (en nog veel meer!) moeten verlaten, toen de Duitsers de kuststreek tot verboden gebied, frontgebied verklaarden, onze landerijen werden onder water gezet, op straat was geen man zeker van zijn vrijheid (razzia's!), de gevangenissen en de concentratiekampen puilden uit, te eten was er vrijwel niets meer, geallieerde vliegtuigen schoten op treinen en schepen en op voertuigen langs de weg, onze joodse landgenoten waren vrijwel uitgemoord...
De volkomen chaos dreigde, een vernietigende chaos. Waar bleef het individu in zulk een tijd? De ene pestte de ander, de ene hielp de ander, de ene bedroog de ander, de ene werd rijk van de ander, de ene offerde zich voor de ander... Het heeft weinig zin het u allemaal uit te leggen en met voorbeelden te illustreren. Het was oorlog en wie het meemaakte en terugdenkt staat in 1964 verbaasd dat het allemaal voorbij kon gaan, dat alles zich zo snel herstellen kon en veel meer nog, dat het de inleiding was tot een nooit gekende welvaart. Jawel, die samenleving van ons kan veel hebben en is niet van vandaag op morgen kapot te krijgen. Waarschijnlijk is het bijna onmogelijk een maatschappij van buiten af blijvend te vernielen. Maar goddank, daarop hebben we ook wat gevonden, de atoombom. Maar zelfs dan nog zijn er onze godvruchtige Nederlandse onderofficieren. En toch wisten vele enkelingen in die dagen precies en resoluut wat ze moesten doen. Er zat een man in de trein. Controle van de Duitsers, die een dik boek hadden met gezochte personen. Men vraagt zijn persoonsbewijs. Hij geeft het, de Duitser controleert het, slaat z'n boek open en roept tegen zijn jagersgenoot: Ik heb er één... Terwijl hij zich even omkeert zoekt de man in zijn zak en haalt er een minuscuul ampulletje uit. Even later is hij dood. Goed twintig jaar geleden bombardeerden Engelse vliegers Kleykamp in Den Haag. Het was ons centrale bevolkingsregister, wapen in Duitse handen en | |
[pagina 286]
| |
middel om elke Nederlander op naam, beroep, woonplaats enzovoort te achterhalen. Zes Engelse vliegtuigen hadden thuis geoefend om in duikvlucht precies dit ene gebouw uit te pikken. Een gevaarlijk karwei. Ze moesten laag vliegen en heel veel risico's nemen. Om de omwonenden te sparen. Ze namen die risico's. Waarom dachten ze niet: Beter een paar meer Nederlanders daar beneden dood dan wij?! Nee, dat dachten ze niet, maar de weg is voor mij te diep, te hoog om dat allemaal te begrijpen en in een paar woorden te verklaren. In ieder geval, ze deden het niet. Hun aanvoerder heette Bateson en hij is voor ons gewoon in de Engelse menigte verdwenen. Als hij daarna niet gesneuveld is.
Van die 32 man in die landingsboot bij de kust van Normandië hebben ook een aantal het einde niet gehaald. Of moet ik zeggen hun einde gevonden? Van de overlevenden komen er vandaag, 6 juni, een aantal naar Normandië. Om te gedenken. Om een spoor terug te zoeken naar iets wat nooit meer precies terug te vinden is, wat niet meer herhaald kan worden, wat nooit meer geheel herleeft. Generaal De Gaulle zal er niet bij zijn. Andere bezigheden. U en ik zullen er niet veel gedachten aan spenderen. Andere bezigheden... 6 juni 1964. |
|