en zullen blijven die van de nood van anderen rijk worden.
Soms werden we zoet gehouden als kinderen. Mededeling in de kranten: Aanstaande moeders kunnen een bon krijgen voor een teiltje en een babykruikje. Een week later de mededeling: Jawel, maar alleen moeders die hun eerste baby verwachten. In de kolommen kleine advertenties waren tweedehands kinderwagens een veelgevraagd artikel. Bij de spoorwegen werd extra politiepersoneel aangesteld. In 1942 werden er bijna 40.000 diefstallen gepleegd uit spoorwegloodsen. In de eerste drie maanden van 1943 alleen al 13.000!
Bijna 5000 spoorwegwagons werden in 1942 opengebroken, en 1942 was nog heilig en rijk vergeleken met 1943. Er ontstonden clandestiene fabriekjes, bijvoorbeeld van schoenen. Een kolenhandel werd betrapt op het clandestien verhandelen van duizenden mudden.
Wie wilde gaan trouwen mocht niet meer in een koets rijden, getrokken door twee paarden. Trouwens er mocht zoveel niet. Zelfs het oplaten van vliegers was verboden. Het houden van duiven was al veel eerder onmogelijk gemaakt. In vele steden mochten jonge meisjes na 8 uur niet meer op straat. In zulke sombere tijden was de liefde een leuke afwisseling, die vaak nog betaald werd ook, vooral als er Duitsers of zwarte handelaars van profiteerden.
De Duitse soldaten stalen trouwens ook mee. Een van hun begeerde artikelen was de knijpkat, een zaklantaarntje dat door een handbeweging kon blijven branden. Omstreeks deze tijd van het jaar liepen een medewerker en ik door de Kalverstraat. Er waren in onze groep juist veel arrestaties gevallen. We hadden ieder een tas vol materiaal bij ons, voor de ondergrondse pers, voor spionage enzovoort. Toen we bijna over een trottoirband vielen (het was stikkedonker) kneep mijn vriend even de knijpkat aan. Onmiddellijk werden twee geweren op ons gericht. Twee Grüne Polizisten! Wij dachten aan onze tassen, maar zij aan onze knijpkat. We zagen kans de tassen in het donker in de goot te zetten, maar de lantaarn waren we kwijt. Moeilijk terugzoeken in het donker...
Goed, misschien heeft u in het welvarende Nederland van 1963 er thans enig besef van hoe het twintig jaar geleden was. Het is nog allemaal niks. Het was erger, verwarder, wilder, ook vaak lachwekkender, soms zelfs goediger. In een houten huisje in de Achterhoek, midden in het bos, had onze verzetsgroep een soort retraite. Wie even uit de circulatie moest kon er heen gaan. Een boerin, een halve kilometer ver weg, kookte eten. Zonder bon. De bakker bracht brood. Zonder bon. In het dorp stopte de slager ons wat extra's toe. Zonder bon en alles tegen normale prijs. Ze hebben geweten wat voor ‘soort’ we waren, maar er nooit iets meer van laten merken dan hun brave zorg.
En toch zat aan dit alles een groot probleem en het is ook daarom dat we dit onderwerp in deze kroniek aan de orde stellen. In de maand oktober 1943 gaf ir. Louwes een uitvoerig bericht aan de pers, waarin hij het probleem van onze voedselvoorziening en de zwarte handel aan de orde stelde. Dat is nu twintig jaar geleden.
Louwes had een onmogelijke baan, tegelijk de ondankbaarste en de mooiste.