't Is geen man, 't is geen vrouw
Met een krant in zijn hand
Verkoopt zijn volk en vaderland
We schrijven er nu over, omdat er, ook op dit gebied, een duidelijk onderscheid is tussen de eerste en de tweede helft van de bezettingstijd. Het overgrote deel van de verzetsverzen werd in het begin van de oorlog geschreven. Die later ontstonden waren vrijwel uitsluitend produkten van gerenommeerde dichters. Ze waren als vers vaak veel beter dan de eerste, maar ze zijn nooit op die wonderbaarlijke manier gemeengoed van het volk geworden als de, naar literaire maatstaven gemeten, slechtere en vaak stuntelige versjes uit de eerste tijd.
In de tweede helft van de bezettingstijd werden de verzetsverzen verzameld en clandestien uitgegeven, in de eerste helft werden ze gemaakt, opgezegd, nagezegd, met de pen overgeschreven op vodjes papier, op kantoren van de ene schrijftafel doorgegeven naar de andere, op scholen stopte de ene leerling ze stilletjes in de zak van de andere, op fabrieken werden ze in de wc's op de muur gekrast. Ze werden gestencild en soms gedrukt. Maar bovenal, ze werden herkend, begrepen en op de hoge golven van een gemeenschappelijke emotie functioneerden ze waarlijk als stem van een volk, als troost, als getuigenis, als wapen en als schild.
Een raadselachtig verschijnsel.
Misschien is er nooit een tijd geweest, zolang dit volk de lage landen bij de zee bewoont en één taal spreekt, waarin de poëzie zo duidelijk en algemeen als de stem van het volk en vóór het volk werd herkend. Er is na de oorlog een discussie ontstaan of er, naar de maatstaven die de literatuur-kritiek aanlegt, hier wel sprake was van poëzie. Een onbelangrijke vraag wanneer men ziet hoe de door metrum en rijm gebonden taal (niet het proza, niet de preek, wel ook de kreet, de leus) plotseling algemeen tot de beste en meest adequate uitingsvorm wordt van een gespannen en ontroerd volk.
Mét het chaotischer worden van de emoties, met de toenemende variabiliteit van de ervaringen, mét de gewenning, de verruwing en de overgang van enkele primitieve maar zeer fundamentele noties naar genuanceerder opvattingen, verdwijnt ook de verzetspoëzie. Althans in die directe, simpele betekenis van de eerste tijd. Verzetsliteratuur blijft bestaan, maar het is alweer literatuur geworden, brood voor weinigen, verstaan door weinigen. De stem van een enkeling, opgevangen door een aantal anderen, niet meer de stem van een volk, door een (onbekende) enkeling gehoord en op papier geschreven...