In de schaduw van gisteren
(1967)–H.M. van Randwijk– Auteursrechtelijk beschermd1943 - het jaar der beslissingAls kroniekschrijver die in de schaduw van gisteren schrijft, voelt men de behoefte zijn hart te luchten over het voorstel van de professoren Van BemmelenGa naar eind46 en PompeGa naar eind47 om de vier oorlogsmisdadigers, die nog in Breda gevangen zitten, los te laten. Wat de hooggeleerde heren zeggen is, bij alle gevoel voor menselijkheid en recht dat hen bewogen heeft, ook een symptoom van het feit dat de afstand tussen vandaag en ‘gisteren’ steeds groter wordt. De schaduwen worden dieper en donkerder. Straks zal men zich nog slechts met moeite weten te herinneren hoe het was. Levenservaringen en tragedies vervlakken tot historische feiten en zelfs daarvan zullen alleen die overblijven, die niet voor gisteren maar voor morgen van belang blijken te zijn...
Ik zal er niet over schrijven. Mijn opdracht is, gelukkig!, van meer algemene aard. Maar de oorlogsmisdadigers, die niet met hun leven hebben moeten betalen (zo er al van ‘betalen’ sprake zou kunnen zijn voor hetgeen ze deden) en die | |
[pagina 169]
| |
thans nog in Breda onderdak vinden, waren onder andere zeer actief betrokken bij de volgende gebeurtenissen van 1943: (Ik som ze op en gebruik daarbij de woorden van mr. Abel HerzbergGa naar eind48
Op 26 januari 1943 werden alle patiënten van het joodse krankzinnigengesticht Het Apeldoornse Bos, ongeveer 1200 in getal, in goederenwagens gestopt en over de grens gevoerd. Niemand heeft ooit meer iets van hen gehoord. Op 10 februari moesten de verpleegden en het personeel uit de joodse weeshuizen volgen. Het grootste deel der kinderen is dadelijk naar het oosten doorgezonden (dat is in de dood! v.V.). Acht dagen later waren 45 rusthuizen met joodse verpleegden in Den Haag aan de beurt. De rusthuizen daar en elders in het land waren voor het grootste deel in alle haast opgericht en bevolkt, omdat men hoopte daarin voor de ouden van dagen een veilige toevlucht te vinden. Het baatte niets. Op 13 augustus werd het Nederlands Israëlitisch Ziekenhuis door de Duitsers gevorderd, de zieken naar Westerbork gebracht. Voor de maand oktober ten einde is zijn ook, in groepen, de bewoners van ‘De Joodse Invalide’ weggehaald. Maar het is niet alles! 26 mei: razzia's in het centrum van Amsterdam: 3000 joden gegrepen. 20 juni: razzia's in Amsterdam: 5700 joden gegrepen. 29 september 10.000 joden gegrepen en weggevoerd. In dit jaar 1943 schrijft een Duitser genaamd Bene een geheim bericht voor de Sicherheitsdienst te Berlijn: ‘Van de 140.000 joden zijn er thans 102.000 weg, van wie 72.000 gedeporteerd. De razzia in Amsterdam op 20 juni was een groot succes. De Nederlandse bevolking is het er niet mee eens, maar werkte niet tegen...’ Over die succesvolle 20ste juni zegt Abel Herzberg: ‘Een van de verzamelplaatsen tijdens de razzia was het Olympiaplein. Het weer was mooi die dag, en op het sportveld werd mitsdien getennist. De wachtende joden hoorden de ballen tikken op de grond, en de spelers roepen: ready-game. Het waren geen nsb' -ers, die daar speelden. Het waren geen mannen uit het verzet. Het was de meerderheid van het Nederlandse volk. Men was aan zeer veel gewend geraakt.’
Als schrijver van deze rubriek krijg ik nogal eens brieven van lieden die zich ergeren. Ze noemen deze regels ‘oude koeien uit de sloot halen’, ze vinden het gestook, zelfbeklag en wat al niet. Er zullen ongetwijfeld goede tennissers onder deze briefschrijvers schuilen, en erger. De ‘Endlösung’ van de Nederlandse joden is trouwens niet meer dan één van de trekken in het gelaat van het jaar 1943. Een onuitwisbare, een pijnlijke. Maar er gebeurde nog veel meer. Op de grote oorlogsfronten gaan de geallieerden steeds duidelijker tot het offensief over. Daarover spreken we nu niet. Maar als Hitler en zijn trawanten steeds meer in het nauw geraken, worden hun maatregelen steeds wilder, gemener, onmenselijker, omvangrijker. | |
[pagina 170]
| |
Aan het begin van het jaar 1963, het twintigste jaar na het onzalige jaar 1943, som ik de voornaamste gebeurtenissen alleen maar op. 11 januari: invoering van het politiestandrecht. Dat betekent praktisch neerschieten zonder vorm van proces. 13 januari: Hitler kondigt de totale oorlog en de algemene Arbeitseinsatz aan. 15 januari: Het concentratiekamp Vught in gebruik genomen. 29 april: Generaal Christiansen wil het oude leger uit de meidagen van 1940 opnieuw in krijgsgevangenschap voeren. De april-meistakingen beginnen. Meer dan 200 mensen worden doodgeschoten. 5 mei: De studenten moeten zich melden. 6 mei: Alle mannen tussen 18 en 35 jaar moeten zich persoonlijk melden bij de arbeidsbureaus. 13 mei: Bevel tot inlevering van de radiotoestellen. 25 augustus: Invoering van de 72-urige werkweek. 7 september: Een verandering van het distributiesysteem moet dienen om de vele onderduikers te laten verhongeren of te vangen. 29 september: De eerste SilbertannemoordGa naar eind49 in Meppel. De Duitsers gaan, in kleine snelle nachtelijke acties, vooraanstaande Nederlanders vermoorden. enzovoort enzovoort. 1943, een jaar om niet te vergeten!
Maar ook het verzet neemt toe met de terreur van de Duitsers. 4 januari: De eerste illegale aanval op een bevolkingsregister (teneinde persoonsbewijzen te bemachtigen en verwarring te stichten). 1 februari: Aanslag op de nsb-procureur-generaal Feitsma. 5 februari: Aanslag op generaal Seyffardt, de commandant van het Nederlandse vrijwilligerslegioen voor Hitler. 24 maart: Artsenstaking. 27 maart: Overval op het bevolkingsregister van Amsterdam. 29 april en volgende dagen: Grote algemene staking, vooral in het noorden, oosten en zuiden van het land. Daarna volgen de overvallen op bevolkingsregisters en distributiekantoren elkaar snel op. Te veel om hier op te noemen. Door de Duitse pogingen ons voormalige leger opnieuw in krijgsgevangenschap te voeren en door hun maatregelen tegen de arbeiders, dwingen ze vele tienduizenden Nederlanders, huis en haard, vrouw en gezin te verlaten en onder te duiken. Velen van hen komen in het verzet terecht. Er ontstaan ook allerlei nieuwe verzetsorganisaties, geboren uit de nood en de speciale behoeften van de tijd. Zo was in november '42 reeds de lo opgericht, een landelijke organisatie die zich speciaal bezighield met het onderduikersprobleem. Gewapende knokploegen worden gevormd om de overvallen op distributiekantoren te ondernemen. Andere groepen houden zich speciaal bezig met vervalsen van Duitse papieren, persoonsbewijzen enzovoort. Gewestelijke Arbeidsbureaus, die de deportatie van arbeiders naar Duitsland | |
[pagina 171]
| |
organiseren, worden in brand gestoken, zoals bijvoorbeeld het Amsterdamse op 10 februari.
Steeds duidelijker doet zich de behoefte gevoelen van een bepaalde coördinatie van het verzet. Niet alleen van onderlinge contacten tussen de verschillende groepen, want dit contact bestond praktisch over de gehele linie, zowel in regionaal als landelijk verband. Nee, het ging hier veel meer om het bepalen van een gemeenschappelijke verzetspolitiek, onderlinge hulp en de bepaling van een nationaal gedrag, dat wil zeggen van het gedrag der natie in bezet gebied. Daarvoor was een zeker gezag nodig, niet alleen gezag tegenover de massa van ons volk, maar ook een vertegenwoordigend gezag in het contact met de regering te Londen, ook een bepaalde vorm van gezag binnen de kringen van het verzet. Men onderschatte de moeilijkheden daaraan verbonden niet. In het onderlinge verkeer van de verzetslieden wist men elkaars naam, komaf, invloed en macht niet. Contact betekende meer ontmoetingen, en meer ontmoetingen betekenden dat meer mensen iets van elkaar afwisten. Dat was uit het oogpunt van veiligheid doodsgevaarlijk. Het betekende ook dat er centrale instanties moesten worden geschapen en dat van daaruit eigenlijk regionale en plaatselijke verzetsgroepen bereikbaar moesten zijn. Dat is opnieuw extra gevaar. Het is logisch en het was eigenlijk alleen maar toe te juichen, dat onder die omstandigheden de coördinatie van het verzet moeilijk op gang kwam. Het is ook logisch dat er onder die omstandigheden gemakkelijk een soort kortsluiting ontstond. In het besef dat coördinatie nodig was, en in een zelfde besef dat dit om veiligheids-maatregelen niet in de vorm van een breedopgezette conferentie van alle betrokkenen kon worden bereikt, wierpen enkele groepen zich eenvoudig op als vertegenwoordiger, als ‘top’, als hoogste gezagsorgaan van het verzet. Zo ontstonden in het jaar 1943 het Nationaal Comité van Verzet en de Raad van Verzet. We spreken daar nog later over. Het zou in ieder geval 1944 worden aleer er van een werkelijke coördinatie sprake was. Maar dat betekende niet, dat er geen overleg, geen contact, geen onderlinge hulp tussen de diverse organisaties bestond. Wanneer ik vluchtig de toenmalige verbindingen (in 1943) naga, kom ik tot een respectabele lijst die mij nu, in 1963, eigenlijk verbaast. Er bestonden directe en goede contacten met de leiding van Vrij Nederland, Het Parool, De Vonk, De Waarheid, De Geus, het bc-nieuws (later Je Maintiendrai) enzovoort enzovoort. Direct contact werd onderhouden met de leiding van de od, diverse spionagegroepen, de regering in Londen, het schoolverzet, het kunstenaarsverzet, het artsenverzet enzovoort enzovoort. Er bestond vrij regelmatig overleg met belangrijke politieke figuren uit diverse partijen, met de vakbeweging, de kerken enzovoort. Al deze contacten waren wederkerig. En dan spreekt Alden Hatch, in zijn boek over prins Bernhard, over de ‘amorfe massa van het verzet’. Hij heeft er weinig van begrepen! Een ‘amorfe massa’ zou geen verzet hebben kunnen plegen! Organisatie en contact waren er de vooronderstellingen van. 12 januari 1963. |
|