In de schaduw van gisteren
(1967)–H.M. van Randwijk– Auteursrechtelijk beschermdGezichten en berichten rond kerst '42Ik zei het al in mijn vorige artikel, Kerstmis 1942 was voor ons een goede Kerstmis. ‘Goed’ natuurlijk naar de maatstaven van de tijd. Maar daarover ditmaal niet. Dit jaar is het twintigste kerstfeest dat wij nadien vieren. Wanneer men midden in oorlogstijd de garantie zou hebben gekregen het jaar 1962 te halen, ik denk dat men gebroken zou zijn van geluk. Misschien ook niet. Er nu over nadenkend valt het mij op, hoe weinig gedacht werd aan het naoorlogse individuele lot. Zeker, over de toekomst van de wereld. Over veranderingen in de maatschappij van morgen en over een nieuwe status voor de koloniale gebieden. Koningin Wilhelmina had in december 1942 haar grote redevoering gehouden over de toekomstige verhouding van Nederland tot Indonesië. Een dappere rede. ‘You can't beat the Dutch’ schreven de Amerikaanse kranten. Midden in oorlogstijd, het vaderland door vreemde machten bezet, en nochtans denkt dit volk onder leiding van zijn koningin Wilhelmina aan de toekomst en zet een forse streep onder verouderde koloniale verhoudingen en kondigt de vorming aan van een gemenebest van vrije volken... We hebben er na de oorlog wel een beetje meer moeite mee gehad dan hier gezegd werd, maar het klonk toch mooi en het werd een bron van vruchtbare gedachtenwisseling, ook in de kringen van het verzet. Je kon er niet alleen de dagelijkse nood mee ontvluchten, het gaf er ook perspectief aan. Volgens de ondergrondse pers van die dagen sprak ook Paus Pius xii in die tijd duidelijke taal. Wij citeren: ‘De heilloze leer van voorbije decennia, die van de samenleving een wedloop om winstbejag maakte, wordt thans gevolgd door een niet minder gevaarlijke wereldbeschouwing, die alles en iedereen vanuit politiek standpunt beziet en elke zedelijke en religieuze gedachte uitsluit...’ ‘Verwerpelijk is de opvatting, dat een mensensoort of -klasse het rechtsbe- | |
[pagina 166]
| |
wustzijn bepaalt en dit als laatste rechtsbron en rechtsnorm beschouwt...’ Na gewezen te hebben op de onvrijheid van de arbeid tegenover de macht van het kapitaal, zegt de Paus: ‘...of deze vrijheid door de overmacht van het particuliere kapitaal veroorzaakt wordt of van de staatsmacht uitgaat, is voor de uitwerking van weinig belang...’ De Paus vindt ze beide fout. U ziet het, lezer van 1962, stof tot nadenken genoeg, ook al was het kerstdiner van 1942 dan minder rijkelijk toegericht dan in 1962. Of we er zoveel van geleerd hebben? Het lijkt hetzelfde als het feit dat we in 1962 opnieuw Kerstmis vieren. Men went eraan. De geschonken jaren verwonderen niet meer. Zo raakten we ook weer gewend aan de politieke en maatschappelijke wanorde, die ons in West-Europa tot op heden trouwens geen windeieren heeft gelegd.
De gewone kranten van december 1942 herdachten ook de doden van dat jaar. Dat was een beetje vreemd geval, die namen van een aantal beroemdheden, met daarachter, ongenoemd, de honderden, de duizenden, de honderdduizenden, de miljoenen ongenoemde doden, de naamlozen, wier naam alleen sidderend van de lippen kwam van hen, wier vader of zoon, moeder of kind ze waren. Rijksminister Todt stierf in 1942. Hij bouwde de autowegen en de Westwal, die Hitlers duizendjarig rijk tegen een inval van de geallieerden moest beschermen. Zijn knappe werkstuk heeft heel wat Engelse en Amerikaanse en Canadese en Australische en Poolse jongens het leven gekost. Maar Todt was dood en het heeft geen zin te denken welke straf de levende Todt in Neurenberg zou hebben gekregen. Ook Krupp werd daar gestraft en Krupp is nu weer de machtige Krupp van vanouds. De Hertog van Aosta stierf. Hij was onderkoning van Ethiopië, maar dat baantje was hem toen al lang door de Engelsen afgenomen. De ss-Obergruppenführer en General der Polizei Heydrich, plaatsvervangend Reichsprotektor van Bohemen en Moravië en chef der Sicherheitspolizei (een hele mond vol, maar zo stond het in de kranten), werd vermoord. Hij zou, levend nog, naast Eichmann hebben kunnen staan. Zijn dood hebben de nazi's nog kunnen wreken. Verschrikkelijk gewroken! Stephan von Horthy, de semi-fascistische bestuurder van Hongarije stierf. De Franse admiraal Darlan werd in Algiers vermoord. Staf de Clerq, de leider van het Vlaamse Nationaal Verbond, vanwege anti-Waalse sentimenten te pro-Germaans, overleed. Allemaal mensen die door een golf tumultueuze geschiedenis zijn opgeworpen, een ogenblik in de schijnwerpers hebben gebalanceerd en dan weer omvielen in het donker. Bij sommigen van hen, bij lieden als Heydrich, hoort men nog het kreunen van de gemartelden, als men zijn naam uitspreekt.
Er was nog een man, aan wie het op een historisch ogenblik werd toegestaan zijn grimassen te maken op het podium van een dramatisch en tragisch stuk vaderlandse geschiedenis, hij heette Anton Mussert. Op 13 december 1942 werd meegedeeld, dat het de persoonlijke wens van de Führer was, dat Mussert als ‘leider van het Nederlandse volk’ zou worden beschouwd. Hij is het niet lang | |
[pagina 167]
| |
geweest. Hij is het eigenlijk helemaal niet geweest en de Nederlandse rechter heeft hem, nadat de oorlog en Musserts komedie voorbij waren, met de dood gestraft. De militaire en economische moeilijkheden waarin Duitsland geraakte, lieten weinig gelegenheid om aan Mussert bijzondere aandacht te besteden. In eigen gelederen had hij zijn rivalen. Een van zijn beste vrienden in Duitse kring ‘viel uit de trein’, een van die middelen waarmee een dictatuur zich van lastposten ontdoetGa naar eind45. Bij het volk wekte hij alleen maar de lachlust op en ergernis. Tegen Kerstmis werden het grote feest van zijn benoeming en het tienjarig bestaan van de nsb gevierd. Men durfde het niet eens te doen in de zaal die in de kranten daarvoor was aangekondigd. Mussert zei het op zijn eigen stuntelige manier zo: ‘Sedert het tijdstip dat wij bijeenkwamen in de markthallen te Utrecht vorig jaar, waar nu andere mensen denken dat wij zijn, maar waar wij niet zijn, is weer een jaar voorbijgegaan.’ (Hilariteit). Ze zullen daar in het Concertgebouw te Amsterdam wel niet om de idiote opbouw van deze zin gelachen hebben. Hoe het volk over hem dacht kon men onder andere in de ondergrondse pers lezen. Zo schreef één krant: ...‘Mussolini waagde zijn mars naar Rome en won. Hitler had nog behoefte zijn macht uit handen van Duitslands eerste burger te aanvaarden. Franco riskeerde een burgeroorlog, maar deze miezerige dwerg, deze Mussert, Musaert, Mutsaert (d.i. schelm, ellendeling, lafaard, vuilspuiter) kruipt als het gevaar geweken is ergens onder het hooi vandaan, aanvaardt zijn schijnmacht uit de handen van 's lands doodsvijand en laat anderen voor deze eerloze komedie de prijs betalen... Dit mannetje Mussert grijpt niet eens naar de macht, maar bedelt; na 4 à 5 maal platzak weggestuurd te zijn, vergenoegt hij zich met de schijn. Hij ademt, kletst en “regeert” bij de gratie van de Duitse wapens. Hij kan zijn zwarte horden niet eens de straat op sturen zonder de toestemming van zijn beschermers. Hij smeekt te mogen meepraten in een gesprek waarin toch alleen maar Duits wordt verstaan. Hij mag handelen namens een volk dat hij - uit angst - plaats en datum van zijn feestelijke ambtsaanvaarding verzwijgen moest. Het volk van Nederland wil hem niet. Dit volk wil hem nooit. Als hij een waarachtig revolutionair was geweest en desnoods door moord en brand ons zijn ijzeren wil oplegde, wij zouden hem haten en... zwijgen wellicht. Als hij zijn macht op de straten veroverd had, wij zouden hem haten maar... vrezen wellicht. Als hij zich de macht door een boude, zij het onrechtmatige staatsgreep toegeëigend had, wij zouden hem haten, en... buigen wellicht. Maar deze Mussert... In de dagen, dat hij zijn historische kans kreeg kroop deze rat onder 't hooi en op de dag van de afrekening zullen wij hem waarschijnlijk opnieuw ergens onder het hooi moeten zoeken.’ Ook deze Mussert is niet meer in het land der levenden. Wie hem in levenden lijve gezien heeft herinnert zich een kleine man, een rond hoofd, korte beentjes, een man die een wanhopige poging deed een beetje Germaanse stoerheid te brengen in een gezicht dat het eenvoudig niet had en die zijn stem net iets te flink forceerde... | |
[pagina 168]
| |
Hij was eigenlijk niet eens de kwaadste. In de kring van zijn bentgenoten leek hij mij wel de domste en de naïefste. Arme man, kan ik nu, in 1962, wel zeggen.
In hoeverre was hij medeschuldig aan de dood van hen, wier gezichten met deze Kerstmis mij opnieuw uit een onwereldse nevel aanstaren? Hun stemmen zijn er weer. Voor velen van degenen die wij rondom Kerstmis 1942 ontmoetten, zou het de laatste Kerstmis zijn. 1943 zou een moeilijk jaar worden, een jaar waarin ook de verzetsbeweging harde klappen kreeg. Ik wil er met mijn verhaal niet op vooruitlopen. Van de vriendschappen en broederschappen uit het verzet is niet zo erg veel overgebleven. We hebben niet zo als de Duitsers behoefte aan ‘Brüderschaften der Frontkameraden’. In de proclamatie van de verzetsbeweging aan het einde van de bezettingstijd stond onder meer: ‘De verzetsbeweging houdt nu op te bestaan en wij schikken ons met vreugde in de herstellende rechtsorde.’ Dat is dan gebeurd en zo is het goed. Ieder beleeft nu zijn Kerstmis 1962 op zijn eigen plek en op zijn eigen manier, met zijn eigen wereldbeschouwing en geloof of ongeloof. Maar wie Kerstmis 1942 meemaakte in die kleine ‘république des camerades’, die het verzet was, zal het nooit meer leeg vinden om zich heen. Als de levenden er niet meer zijn, vergezellen hem toch nog de doden. Als hij hun sterven niet onder de tragische ongevallen of nukken van de historie zal willen onderbrengen, zal hij, denkend aan hen, elk jaar opnieuw en ten minste één maal zich zelf de vraag stellen: Was het dat alles waard? En: Heb ik als overgeblevene en erflater van hun vriendschap en idealen geleefd naar de standaard die hun dood ons heeft voorgeschreven? Antwoord geven is niet gemakkelijk. 22 december 1962. |
|