In de schaduw van gisteren
(1967)–H.M. van Randwijk– Auteursrechtelijk beschermdEen vondeling in november 1942Als deze artikelenserie als memoires waren bedoeld zou ik heel anders schrijven. Vaak zouden het, voor de lezer van nu, kleine, bijna onooglijke dingen zijn, individuele belevenissen, dramaatjes en tragedietjes, die volkomen in het niet vallen naast de geweldige gebeurtenissen die in november en december 1942 | |
[pagina 158]
| |
plaatsvonden. Zelfs de kou op ons duikadres in Den Haag zou er een rol in spelen. De bezoeken bij Hein Willems, gestorven nu, waar ik ook Vorrink, gestorven nu, ontmoette en waar we telkens weer het lot van onze naar Duitsland weggevoerde arbeiders bespraken. Ik zou kunnen vertellen hoe we halsoverkop moesten wegvluchten uit het huis van mevrouw Gerretson die ons onderdak had verschaft en hoe mijn vriend toch nog terugging om het beetje thee te halen, dat hij had achtergelaten. Een beetje thee halen toen de Duitsers voor Stalingrad hun beslissende nederlaag in Rusland incasseerden, toen Montgomery bij El Alamein Rommel versloeg, toen de Amerikanen eindelijk in Noord-Afrika een tweede front opbouwden, toen de Duitsers het onbezette deel van Vichy-Frankrijk binnentrokken en in de Pacific bij Guadalcanal de Japanse vloot werd vernietigd. Een grootse tijd, deze november '42. De geallieerden waren overal in opmars, de Russen begonnen hun eerste winter-offensief. In de redevoeringen van de nazibonzen kwam voor het eerst een andere toon. Het ging niet meer om aanvallen en vernietigen, maar om standhouden, om niet-capituleren. Het ging om tijd en het doorkomen van de winter. Het ging om de geweldige bombardementen van Duitse steden en om de groeiende reikwijdte van de geallieerde luchtmacht, die thans zelfs steden als Turijn en Milaan halen kon. Het keerpunt in de oorlog was gekomen!
In Nederland kreeg men het er niet beter op. De Duitse terreur nam toe. Roof en plundering werden brutaler en omvangrijker. De pogingen om Nederlandse arbeiders voor de vijand te laten werken veranderden steeds duidelijker in een onbeschaamde, onbarmhartige mensenjacht. Uit de concentratiekampen kwamen steeds meer berichten van sterfgevallen. Het aantal executies nam toe. Eind oktober het bericht:
Daar er de laatste dagen herhaaldelijk daden van sabotage in het bezette Nederlandse gebied zijn gepleegd, zijn heden de volgende personen daarvoor als gijzelaars verantwoordelijk gesteld en gefusilleerd:... (volgen vijftien namen, gewone goede Hollandse namen, van gewone, goede Nederlanders als Banning, Van der Meulen, Van Heyningen, Van Veen, Van Dam enzovoort...)
De ondertekenaar was Rauter, ss Gruppenführer en luitenant-generaal der politie, en deze Rauter is thans ook dood. Hij werd ook gefusilleerd, na een lang en eerlijk proces na de oorlog. In begin november opnieuw een doodvonnis voltrokken. Even later weer. De berichten zijn kort en laconiek:
Officieel wordt medegedeeld: De Nederlander Andries Adrianus Rost uit Rotterdam, is bij vonnis van het Deutsche Obergericht van 14 oktober 1942 wegens sabotage ter dood veroor- | |
[pagina 159]
| |
deeld. Rost heeft nog in de jaren 1941 en 1942 communistische actie gevoerd en getracht de Nederlandse bevolking tegen de bezettende mogendheid op te zetten. Het vonnis is, na onderzoek van de mogelijkheid van gratie, vandaag voltrokken.
Er waren meer executies, waarvan niets ‘officieel werd meegedeeld’. Het onderzoek ‘naar de mogelijkheid van gratie’ was zo'n geraffineerd rookgordijntje, waardoor de nazi's trachtten te suggereren dat er waarlijk nog van een normale rechtspraak gesproken kon worden.
Op 21 november maakt het Bureau van de Wehrmachtsbefehlshaber in Nederland bekend, dat, bij vonnis van de Krijgsraad te Arnhem, opnieuw vijftien Nederlanders zijn doodgeschoten. Sabotage en brandstichting heet het in het vonnis. Er is sprake van ‘gemene, onverantwoordelijke schadelijke elementen, die bij vergeefse pogingen om de bezettende macht schade te berokkenen, zich niet hebben ontzien een hele reeks kleine Nederlandse boeren de oogstopbrengst van een geheel jaar en ten dele ook nog huis en hof te ontnemen. Dergelijke gemene handelingen zijn eerloos en eerlozen vinden geen genade...’ zo laat de edele Wehrmachtsbefehlshaber schrijven, waarbij alleen Nederlanders, die het willen begrijpen, wisten dat het hier om reeds van onze boeren gestolen Duitse voorraden ging. En opnieuw zijn het namen zoals u en ik konden heten en zoals u ze morgen kunt tegenkomen op de tram en in de fabriek en onder groenteboer en winkelier. Jan Rodert, Jan Eekhout (niet te verwarren met de dichter van dezelfde naam, want die was een vriendje van de Duitsers), Klaas Bakker, Gerrit Nieuwenhuis enzovoorts. Deze Klazen en Jannen deden het naar het oordeel van velen verkeerd. Dr. F.A. de Graaff vertelt in zijn dagboek hoe in diezelfde tijd heren als jhr. De Brauw van de toentertijd nog Oxford-beweging geheten groepGa naar eind42 verkondigden dat men ‘de Duitsers met liefde tegemoet moet treden’, om ze dusdoende ‘te bekeren’. Zo waren er vele verschillende meningen in Nederland hoe men de oorlog moest voeren. Alleen de dode Klazen en Jannen spraken niet meer mee. Ze deden het voor het laatst, kort maar duidelijk, in het bericht van de Wehrmachtsbefehlshaber en de andere mededelingen van ‘officiële zijde’. Nu, twintig jaar later, worden ze elk jaar twee minuten herdacht...
De toenemende ernst van de situatie tekent zich ook af in de ondergrondse pers. Steeds dringender worden de waarschuwingen bij het verzetswerk de uiterste voorzichtigheid te betrachten en niet op geruchten of onbekende personen te reageren. De nazi's namelijk sturen steeds meer verraders onder het volk. Hier zijn enkele van die waarschuwingen:
‘Er bereiken ons berichten uit verschillende delen des lands dat er telkens weer | |
[pagina 160]
| |
korfjes met postduiven worden gevonden die zogenaamd door de Engelsen zouden zijn afgeworpen. Op de verzoeken om inlichtingen zijn reeds verschillende Nederlanders ingegaan. Hoe weten zij dat deze duiven inderdaad naar Engeland vliegen? Wij weten beter! Het zijn Duitse duiven! Gestapoduiven!!’ ‘Parachutisten zoeken verbinding met geheime organisaties. Er zijn lieden die zich aanbieden zogenaamd joden weg te helpen. Mensen weten een weg naar Engeland... enzovoort enzovoort. Pas op! Gevaar! Gestapo!!’ ‘De telefoon rinkelt. Onbekende stem vraagt naar uw man of zoon. Ja, ja, hij weet er alles van. De vreemde aan de andere kant blijkt goed ingelicht! Pas op! Antwoord niet! Gestapo!’ ‘Overal loert verraad! Overal werkt de Gestapo!! Onbekende relaties leiden regelrecht naar de cel!!’
Nee, het ondergrondse werk was niet gemakkelijk. Het werk stond eigenlijk nog maar in de kinderschoenen. Het ondergrondse verzet was in de ogen van vele Nederlanders nog niet meer dan een rebellenclubje van jongelieden die onverantwoordelijke daden verrichtten en anderen, volwassenen, daarmee ook in gevaar brachten. Maar dat was op weg anders te worden. De Duitsers zorgden daar zelf voor. In hun maatregelen en methoden werden ze steeds driester en het gelukte hun niet meer de ene bevolkingsgroep tegen de andere uit te spelen. Het ging niet meer alleen om de joden, ook om de zogenaamde Ariërs. Niet alleen de werklozen konden tot slavenarbeid worden gedwongen, langzamerhand iedereen. De boeren werden achter de vodden gezeten en de burgemeesters. Studenten en artsen. Iedereen was het mikpunt van de nazi-terreur geworden, en dat zou in de komende maanden alleen maar erger worden. Tienduizenden mensen werden gedwongen uit de kuststreken te evacueren. Hitler moest er zijn Atlantikwal opbouwen. Maar onder die geëvacueerden, verdreven van huis en haard, waren er velen die daarmee hun laatste beletsel om het avontuurlijke en onrustige leven van de illegaliteit in te gaan, hadden verloren. Daar konden de Duitse doodvonnissen niets aan veranderen. Men werd gedwongen weerstand te bieden, want ook zonder weerstand liep men gevaar zijn hachje te verliezen. De berichten van uit Duitsland teruggekeerde zogenaamde vrijwillige arbeiders lieten niets te raden over. De strijd tegen het georganiseerde Nederlandse leven was al lang gestreden, nu ging het tegen de mensen zelf. Mussert werd benoemd tot ‘leider van het Nederlandse volk’. Zijn handlanger Van GeelkerkenGa naar eind43 sprak over ten minste 50.000 man, die Nederland voor het front moest leveren. De studenten in Utrecht verbrandden hun universiteitsadministratie om de Duitsers niet, via hun cartotheek, de weg te wijzen naar hun namen en adressen. De Vrije Universiteit stuurde de studenten ‘wegens kolennood’ naar huis. De artsen weigerden zich te laten inschakelen, enzovoort. Nederland kwam hoe langer hoe meer in de frontlinie te liggen. En in die linie was niemand meer veilig, ook de zwakken en de buiggewilligen niet. | |
[pagina 161]
| |
Wie het allemaal op zich aan zag komen sidderde. Het is niet waar, zoals de heer HatchGa naar eind44 zegt in zijn boek over prins Bernhard, dat de ‘dapperen van het verzet geen vrees kenden’. Ze kenden vrees! En omdat ze nochtans hun plicht deden waren het misschien dapperen. Wij gingen in die dagen vaak naar een vrind. Een kapitein uit het leger, die in de meidagen van 1940 zijn plicht had gedaan en een van de eersten in het verzet was. Reeds had hij tien maanden gevangenisstraf achter de rug. We gingen er heen, meestal zo, dat de maaltijd ongeveer ten einde moest zijn. Waarom? Het was een vroom man en zelfs voor een ongelovige of een twijfelaar was zijn gebed hartverwarmend. Daarom! Want soms waren het niet eens de grote berichten van de wereldfronten die het meest schokten. Soms ging het om nieuws van enkele regels, in vergelijking tot het wereldgebeuren om ogenschijnlijk nauwelijks meer dan het vergeten zakje thee van de onderduiker die zijn schuiladres verlaten moest. Hier heeft u zo'n berichtje: Te Hengelo is voor de woning van den heer V. aan de Spoelsterstraat een baby van ruim drie maanden in een reiswiegje te vondeling gelegd. In het wiegje bevond zich een warm kruikje, een fles melk, een pakje luiers en ander babygoed, een reservespeen en een doos poeder. Heeft u het begrepen A.D. 1962. Juist, een joodse baby van een joodse moeder. Van een moeder! 17 november 1962. |
|