In de schaduw van gisteren
(1967)–H.M. van Randwijk– Auteursrechtelijk beschermdArbeidsdienst, de school der nazi'sIn de zomer van 1942 verscheen er een illegale brochure, die dezelfde naam droeg als dit artikel. De brochure waarschuwde tegen de (toen nog min of meer vrijwillige) toetreding tot de arbeidsdienst. Tweemaal trouwens was reeds aangekondigd dat de arbeidsdienst verplicht zou worden voor alle jonge Nederlanders van beiderlei kunne. Op 26 mei 1941 en in april 1942. In november 1942 werd de eerste ‘lichting’ opgeroepen. Ons leger, dat in de meidagen van 1940 vocht, bestond voor een groot deel uit werkloze jonge mensen. Wat te doen met deze mensen? Op 4 juni 1940 kondigde generaal Winkelman aan, dat allen, die in eigen onderhoud konden voorzien, naar huis mochten. Wie dat niet kon bleef en werd ondergebracht in de zogenaamde Opbouwdienst, een semi-militaire organisatie, waarin de jongens, door gebrek aan beter, zelfs hun soldatenpakkie mochten blijven dragen. 60.000, zestig duizend!, konden geen werk vinden en bleven dus. Ze werden gebruikt voor het herstel van wegen en bruggen, voor puinruimen en landverbetering en in Nederland waren er heel wat goede burgers die moesten toegeven, dat de Duitsers wisten wat werken was en evengoed wat organiseren was. Ledigheid is des duivels oorkussen, zegt immers een goed Hollands spreekwoord. Majoor J.N. Breunese werd, met de zegen van generaal Winkelman, commandant. Hij kreeg de verzekering dat de Opbouwdienst geen Arbeidsdienst | |
[pagina 155]
| |
naar Duits model zou worden en dat iedere jongeman die werk had gevonden, mocht uittreden. Wel marcheerden ze met de spaden als geweer op de schouder, wel was een detachement aanwezig bij de grote Duitse rally op het IJsclubterrein in AmsterdamGa naar eind41, maar dat kon de pret niet drukken. De jongens onder mekaar waren en bleven anti-Duits, de vroegere officieren doorspekten hun lessen met anti-Duitse opmerkingen, Breunese bood weerstand aan Duitse pogingen om een deel in Duitsland tewerk te stellen en nog honderd van die kleine weerstandjes meer. De Duitsers voelden dat ook wel en op 26 mei 1941 werd de Opbouwdienst ontbonden verklaard en kwam de Arbeidsdienst ervoor in de plaats.
Toen ging het snel bergaf. Een gedeelte van het personeel dat afvloeide kon, volgens Breunese, die het doorgaf in opdracht van Seyss-Inquart, worden ondergebracht bij luchtbescherming en brandweer, maar ook... 5000 man bij de Organisatie Todt (een Duitse militaire hulporganisatie) en 3000 man plus 500 officieren bij diverse bijzondere diensten, Waffen-ss en dergelijke. Even later werd van Breunese geëist reclame te maken voor het Nederlandse legioen dat aan Duitse zijde vocht. In 1942 werkten er al grote groepen in Rusland en Estland enzovoort. In oktober '43 werd de Hitlergroet ingevoerd en werden ze al tewerkgesteld bijvoorbeeld op het militaire vliegveld van Leeuwarden. Sinds februari 1944 deden ze niets anders meer dan militair werk en in april 1945 werden de laatsten als vee bijeengedreven in Delfzijl, in aken geladen en naar Duitsland overgebracht. De Opbouwdienst was inmiddels een volledig nationaal-socialistisch opvoedingsinstituut geworden, een groep nazi-werkcompagnieën. Breunese had in juli al ontslag genomen. Een teleurgesteld man! Waarom eigenlijk? Onze goede majoor verwachtte heel wat van de Opbouwdienst. De Duitsers hadden immers beloofd dat het zaakje niet nazistisch behoefde te worden en hij meende in de verwarde en demoraliserende tijd een positief stuk opvoedingswerk te kunnen uitvoeren. Zo dachten er velen met hem. Nee, ze kenden de Duitsers nog niet. Ze wisten niet dat het Duitse tactiek was eerst de organisatie te hebben, dan heel langzaam de zaak te vergiftigen en in te palmen, zo langzaam, dat niemand het de moeite waard vond daarom zijn hachje te riskeren en dan de zaak volledig in eigen hand te nemen als de weerstand al gebroken was. Seyss-Inquart zelf, de Duitse ‘Reichsarbeitsführer’ Hierl, verschillende nsb- ers, ze hadden zich allemaal in de loop van 1940 en 1941 al duidelijk uitgelaten. Reeds in juli 1940 rapporteerde Seyss-Inquart aan Hitler dat de Opbouwdienst het begin zou zijn van een arbeidsdienst in Duitse geest. In maart 1941 verklaarde Hierl dat het bij dit werk in de bedoeling lag ‘de voor een nauwe lotsgemeenschap bestemde volken op de grondslag van een nieuwe wereldbeschouwing tot elkander te brengen. Ten gevolge daarvan kan de arbeidsdienst niet onpolitiek zijn’. enzovoort enzovoort. | |
[pagina 156]
| |
Mussert zelf ging nog verder, maar toen was het al februari 1942. Hij zei: ‘De werkzaamheden in de arbeidsdienst moeten beschouwd worden als voorbereidende oefeningen voor de militaire dienst. En de plaatsen waar eenmaal de wacht betrokken zal worden zijn de grenzen van het Groot Germaanse Rijk’. (Met hoofdletters.) Duidelijke taal! Hadden mannen als Breunese dan moeten weigeren? Ik herinner mij een gesprek met de majoor, kort na zijn ontslag. Het was in Den Haag, in de omgeving van de Sportlaan, voor zover ik mij nog herinner. Ik zat in Den Haag ondergedoken en een van mijn militaire vrinden had voor de entree gezorgd. Een vriendelijke man, die majoor. Een goedwillend man ook en vol edele vaderlandse gezindheid. Daarover behoefden we niet te discussieren. Het ging om de oogmerken van de Duitsers, om de uiteindelijke Duitse bedoelingen, om het enige antwoord dat daarop te geven was, namelijk: nee, nee en nog eens nee! En dat zo vroeg mogelijk, om geen verwarring in de geesten te stichten. Kijk, daarover, inzake die tactiek, verschilde men in Nederland van mening.
De brochure Arbeidsdienst, de school der nazi's loog er niet om. Die riep niet alleen op tot ‘nee-zeggen’ maar ook tot ‘ja-zeggen’ tot het verzet. Toch was de zaak minder eenvoudig dan mij toen leek...
De Arbeidsdienst had het gemunt op de jeugd. Het oogmerk was opvoeding in nationaal-socialistische geest. Als de kerken waarlijk kerk wilden zijn konden ze hier niet zwijgen. Dat hebben ze ook niet gedaan. De kerken hebben afzonderlijk en gezamenlijk gesproken, tegen de ouders en de jeugd en tegen Seyss-Inquart. Dat men hier met een nazi-opvoedingsinstituut te maken had lieten ze duidelijk uitkomen en zolang toetreding vrijwillig was, lieten de kerken over de te volgen gedragslijn ook geen twijfel bestaan. Een herderlijk schrijven van de bisschoppen spreekt van een ‘zeer ernstige bedreiging van ons christelijk geloof en onze christelijke zeden. Daarom ook, dierbare ouders, moogt gij, als gij er enigszins buiten kunt, uw kinderen niet toestaan tot de arbeidsdienst toe te treden’.
De hervormde kerk zei: ‘De christenouders mogen krachtens hun doopbelofte hunne kinderen niet toevertrouwen aan een instituut, dat naar de uitgesproken beginselen in onverzoenlijke tegenstelling staat tot het Evangelie’.
De gereformeerde kerken gaven opdracht jonge mensen en hun ouders ten sterkste te ontraden ‘enigerlei actieve medewerking daartoe te verlenen, zodat ze alleen voor dwangmaatregelen wijken.’ Dat klinkt allemaal heel flink, maar op de keper beschouwd toch niet zo flink. De katholieken zeiden ‘als gij er enigszins buiten kunt’. De gereformeerden spreken ‘alleen wijken voor dwangmaatregelen’. De hervormde Kerk zei, toen de arbeidsdienst verplicht was geworden: ‘Wanneer onze jonge mannen | |
[pagina 157]
| |
echter in hun geweten oordelen toch in de arbeidsdienst te moeten gaan, dat zij deze dan onder protest op zich nemen.’
Nergens dus een duidelijk neen! Men oordele niet te hard. In ieder geval niet zo hard als de verzetsbeweging toentertijd deed. De kerken en de ouders stonden voor een verschrikkelijke keus. Wie niet in de arbeidsdienst ging mocht niet in een betrekking worden benoemd. Werkloos dus. En wie werkloos was kon naar Duitsland worden gestuurd. Wat was beter? In de arbeidsdienst gaan, een milieu, waar in het algemeen, zij het clandestien, een Nederlandse geest bleef overheersen? Of zich als prooi annonceren voor de Duitse slavendrijvers? Maar de kerken hebben niet beseft, dat ze, door kool en geit te sparen door enerzijds het instituut als gevaarlijk en onchristelijk af te wijzen en anderzijds geen duidelijk neen te zeggen, het volle gewicht van de keuze op de ouders en de jeugd legden. Des te opvallender is het, dat de ietwat vage houding van de kerkelijke leiding een storm van protesten uitlokte van de kerkgangers, van het volk dus, dat de leiding tot een straffere houding dwong. Dát is een bewijs van gezondheid.
Overigens, de Duitsers zorgden er zelf wel voor dat de hele problematiek al spoedig wegviel. De arbeidsdienst schakelde zichzelf steeds meer gelijk met alle andere vormen van Duitse slavenarbeid en dienstbetoon aan de militaire zaak. Een succes is de hele affaire nooit geworden. De opgeroepen ‘lichtingen’ waren klein. Tienduizend man schijnt het maximum te zijn geweest en daarvan kwamen velen niet opdagen en deserteerden er ook heel wat.
Seyss-Inquart en generaal Christiansen hebben in '44 zelfs overwogen de zaak maar op te heffen, maar Hierl en anderen vonden dat dit het Duitse prestige te veel zou schaden. Seyss-Inquart en zijn slavendrijvers konden vanaf '43 wel op andere manieren aan hun slaven komen en hadden geen camouflage voor hun onmenselijk werk meer nodig.
Toch hebben zich, zelfs na Dolle Dinsdag, nog jonge mensen vrijwillig gemeld. Vanwege de honger! Nou, en zeg daar nou es wat van, anno 1962, met uw volle maag en uw tv en uw brommer of scooter of auto! 3 november 1962. |
|