van de familie. Er stierven nog veel meer, niet door toeval of lot, maar als prijs voor hun verzet. Deze familie schijnt een privé-oorlog tegen ons te voeren, heeft eens een Duitser gezegd, toen hij inzicht kreeg in de familieverhoudingen.
Voor de man waarover wij spreken kon zelfs de dood als een vorm van bevrijding worden aanvaard.
Van een andere gefusilleerde, die ik tot mijn vrienden mocht rekenen, zei een van de Duitsers die getuige was van zijn dood en die van zijn makkers: ‘Sie lachten sogar...’
In de cel droeg hij mij als nieuweling op, de vloer te dweilen en bij het luchten raadde hij me aan stevig te lopen. Dat houdt fit, zei hij. Toen er onder de club celgenoten enige naijver begon te ontstaan over wie de dikste sneden brood kreeg (ze kwamen door een luikje in de deur en sommigen stonden te loeren om de dikste te bemachtigen, ze hadden ook honger), voerde hij praktisch en zakelijk een rooster in. Ieder op zijn beurt.
Hij was katholiek en had met behulp van een gangwacht een gebedenboek in zijn cel gesmokkeld. We lazen er samen uit, hij de katholiek, en ik de protestant.
Hij was bakker. Een aantal jaren had hij doorgebracht in Canada, als kok in de woeste houthakkerskampen van het Noorden. Teruggekomen was hij getrouwd, had een kleine bakkerswinkel kunnen opbouwen en was juist bezig eindelijk wat geld te verdienen met de verkoop van ijs. Hij vertelde er met zijn rustige stem zoveel van, dat ik er alles van wist vóór we van elkaar gescheiden werden. Hij was geen hemelbestormer, hij was geen politicus en in politiek zelfs nauwelijks geïnteresseerd. Zijn geloof beleefde hij in de gewone dingen van elke dag, toen hij in Canada was, toen hij bakker was in Amsterdam en toen hij in de cel zat.
‘Je moet eenvoudig wat je in het leven te doen krijgt zo goed mogelijk doen,’ zei hij tegen me. ‘Ook in de cel zitten...’ Daarom liet hij mij de vloer dweilen en diepe kniebuigingen maken. Toen hij naar Duitsland werd afgevoerd en het uur van zijn dood geslagen was zal hij hetzelfde gedacht hebben. Je moet wat je opgedragen krijgt zo goed mogelijk doen. Sterven ook.
In die cel heb ik maar één keer een gesprek met hem gehad over de bevrijding en de tijd, die dan zou komen. De ontwikkeling van de ijsverkoop stond nog pas aan het begin, vond hij. Je zou eens zien welk een vlucht dat na de oorlog zou nemen. Er zaten ook kwade kanten aan, vooral voor de jeugd, maar het was toch altijd nog beter dan de kroeg.
Bevrijding was voor hem herstel van zijn gezinsleven. En werken als een eerlijk en goed man, die niet nee zei toen men hem vroeg in het verzet te gaan; die in zijn cel, zonder het te weten, de vader van zijn celgenoten was en een rustpunt voor onze ‘hoog-geestelijke’ kwellingen.
Van die andere celgenoot begreep hij niets. Die vond hij maar gek en misschien was hij ook gek of speelde alsof. Het was een Duitser, een neef van Von Papen