In de schaduw van gisteren
(1967)–H.M. van Randwijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 94]
| |
Help ons Holland, help de Russen...Ons land was in 1941 niet meer goed georganiseerd, en daarom werd het steeds moeilijker uit te vinden, wie nu een goed burger was en wat die nog voor goeds kon doen. Onze Duitse beschermers (want sinds de oorlog met Rusland was ons land niet langer bezet, maar ‘onder de bescherming van de Duitse Wehrmacht’ geplaatst) deden bovenmate ijverig hun best om deze vraag voor de Nederlandse burgerij op te lossen. Met een lawine van maatregelen, die ons volk monddood, misleid, weerloos, serviel, hanteerbaar en bruikbaar als een slaaf moesten maken, trachtten zij hun ‘nieuwe orde’ te vestigen. Ze bereikten er niet veel anders mee dan dat alleen nog maar verraders en stekeblinden niet inzagen, dat er, allengs duidelijker, nog slechts sprake was van een recht, zedelijkheid, waarheid en vrijheid uit hun verband rukkende wanorde. Weliswaar verliep de Russische veldtocht voor de Duitsers tot in de winter van '41-'42 vrij gunstig. Ze veroverden de Krim en stonden praktisch voor de poorten van Leningrad en Moskou, maar... de winter was in aantocht, de Russische winter! En wat dat betekende konden zelfs wij hier in Holland begrijpen, die er een klein staartje van kregen, vol sneeuw en vorst. Zo erg dat eind maart nog de sneeuwbergen in de straten van Amsterdam lagen. Ik keek ervan op, en kan me dat extra goed herinneren, omdat ik in diezelfde dagen uit de gevangenis werd ontslagen.
Van een Blitzkrieg was geen sprake meer. De aanval op Engeland was, voornamelijk door de Royal Air Force, afgeslagen. ‘Eeuwige dankbaarheid voor deze jonge mannen. Nooit in de geschiedenis hebben zo velen aan zo weinigen zoveel te danken.’ Zo ongeveer drukte Churchill zich uit. Terecht. In Rusland viel de sneeuw reeds. In Afrika waren de Italianen door de Engelsen verslagen, dank zij ook de hulp van Australiërs, Nieuwzeelanders en Zuidafrikanen. Het zag er naar uit, dat Amerika niet langer afzijdig zou blijven en zo bleek het ook te zijn. Op 7 december 1941 begonnen de Japanners hun verraderlijke aanval op Pearl Harbour, de Amerikaanse vlootbasis op Hawaï. Op 11 december verklaarden Duitsland en Italië aan de vs de oorlog. Het was inderdaad een zaak op grote schaal, op wereldschaal, geworden, een waarlijke wereldoorlog! De Duitse economie, de Duitse voorraden en de Duitse strategie hadden daarop niet gerekend. Het moest allemaal snel en ‘blitzartig’ gebeuren. Dat leek te kunnen en daarom waren zij in het begin zo overmoedig en betrekkelijk lankmoedig. Maar het kon niet, en daarmee liep ook voor de Duitsers alles vast. In die dagen kwam voor het eerst het woord capitulatie op Duitse lippen, weliswaar in combinatie met het woord onmogelijkheid, maar het was er dan toch. Hier komt het wat de Führer zei: ‘Niemals wird sich in Deutschland ein November 1918 wiederholen. Er kann sich gar nicht wiederholen. Alles ist denkbar, nur eines nicht: Dass Deutschland jemals kapituliert!’ Dat klonk goed voor wie het geloven wilde, maar wie verder keek dan zijn | |
[pagina 95]
| |
neus lang was, hoorde er wat anders in. Het was kennelijk nodig om deze bezweringsformule uit te spreken! De Duitsers moesten zich dus op een langdurige oorlog voorbereiden en dit betekende, dat hun druk op de volken in de bezette gebieden moest worden vergroot. In oktober was er in Nederland een nieuwe verordening uitgevaardigd, nr. 195/1941, betreffende het afweren van sabotagehandelingen. Even een kleine opsomming voor de mensen van 1961 om te laten zien, wat zoal met de dood kon worden gestraft: Duits-vijandige handelingen; het vervaardigen of verspreiden van Duits-vijandige geschriften of andere Duits-vijandige voorwerpen; strafbare benadeling van de ongestoorde economische ontwikkeling; de vernietiging of beschadiging van belangrijke bedrijfsinstallaties of van verkeersdoeleinden; het in strijd met de voorschriften niet afleveren van voorwerpen die tot algemeen gebruik dienen en waarvan de aflevering verplicht is; de onbruikbaarmaking of economische vernietiging van dergelijke voorwerpen; de overtreding van prijsvoorschriften; overmatige bevoorrading (hamsteren), verboden slachtingen, zwarte handel of ongeoorloofde handel in distributiebonnen alsmede vervalsing daarvan. In een persbericht werd er bovendien op gewezen, dat deze opsomming niet volledig was. Niet alleen de saboteur zelf, maar ook uitlokkers en mededaders en zij, die in enigerlei vorm tot sabotage opriepen kon de doodstraf wachten. Het maakte hierbij geen verschil of een voltooid strafbaar feit of slechts een strafbare poging bestond. Ook werden de Nederlandse ouders erop opmerkzaam gemaakt, dat volgens het Duitse recht kinderen, ouder dan 16 jaar, met de dood konden worden gestraft. Eerlijkheidshalve moet in dit licht ook de oproep van Hirschfeld en de zijnen worden gezien, namelijk als een poging om het Nederlandse volk gewillig te maken om in de versterkte Duitse oorlogsinspanning zijn rol te spelen.
Intussen werd de nazi-aanval op de nog betrekkelijk vrij gebleven sectoren van de Nederlandse maatschappij voortgezet. De Nederlandse Landstand werd opgericht, die de boeren moest organiseren, de Nederlandse Arbeidsdienst werd aangekondigd, opleidings- en selectie-instituut voor de toekomstige arbeidsslaven, de kunstenaars en andere artiesten (namelijk ook beoefenaars van de kleinkunst, conferenciers en dergelijke vielen eronder) werden gedwongen zich naar Duits model te verenigen in een Kultuurkamer. Rechts en links worden gijzelaars gevangengenomen. De Nederlandse Artsenkamer werd opgericht, een vergeefse poging om onze doktoren in het Duitse systeem te betrekken. Aan vele kranten en tijdschriften werd een verschijningsverbod opgelegd. Zij die openlijk of bedekt probeerden het Nederlandse volk nog enig gezond geestelijk voedsel te geven, moesten worden monddood gemaakt. Het is niet toevallig dat in diezelfde winter van '41-'42 de illegale pers een enorme vlucht maakte. Zelfs zij die nog een zekere gewilligheid hadden vertoond met de Duitsers samen te werken, mochten in georganiseerd verband niet langer blijven voortbestaan. De Nederlandse Unie, het Nationaal Front en de Nationaal-socialisti- | |
[pagina 96]
| |
sche Nederlandse Arbeiders Partij (nsnap) werden ontbonden. Daarentegen vierde de nsb op 14 december in Utrecht met veel lawaai en grote woorden zijn tien-jarig bestaan en kon het mannetje Mussert meedelen, dat hij en zijn partij door de Duitsers ‘als enige drager van de politieke wil van het Nederlandse volk’ werden beschouwd. Ze zijn het daarom nooit geweest, maar daar kon Mussert en zelfs Hitler niets aan doen. Dat was een zaak van het Nederlandse volk zelf! Op 1 januari wordt de omroep volledig genazificeerd. Op 17 januari begint men met de niet in Amsterdam wonende joden in de hoofdstad bijeen te drijven. In februari worden ook de fusilleringen in Nederland veelvuldiger. Hoe het er economisch voorstond moge blijken uit één enkel berichtje: Op 13 maart komt niet de koffie, maar het koffiesurrogaat op de bon. Onze arbeiders komen onder een steeds grotere druk. De vijand wil dat zij voor hém werken. Tussen alle berichten over grote gebeurtenissen in, vindt men dan plotseling een klein, ogenschijnlijk onbelangrijk berichtje: In december komt er een algemeen vestigingsverbod voor kleine bedrijven, zonder vergunning mogen geen nieuwe bedrijven meer worden opgericht. De bedoeling is duidelijk: loonarbeiders die op deze wijze aan de Duitse worggreep trachten te ontvluchten, kunnen zich hier niet meer achter verschuilen. Het bedrijfsleven wordt steeds meer ingeschakeld bij de Duitse oorlogsindustrie. Op de lagere scholen wordt drie uren per week Duits in het 7de leerjaar verplicht gesteld. Men heeft zich er nooit aan gehouden. Het was moeilijk om onder deze omstandigheden blind te blijven, dat wil zeggen zo prettig blind, waardoor men kon doen alsof men toch alleen maar met een normale oorlog en een normale bezetter en een normaal oorlogsrecht te maken had. Zo zou men immers ook normaal kunnen blijven voortleven. Maar het was geen oorlog, het was zelfs geen revolutiepoging. Het was een inbraak van de Europese onderwereld.
Maar zelfs al was het dus overduidelijk wat de Duitsers wilden en wat er van ons werd verwacht, dat wil nog niet zeggen dat de beslissing om verzet te plegen een kleinigheid was. Nu, in 1961, weten wij van welk een enorme betekenis het stagneren van de Duitse veldtocht in Rusland was, een gebeurtenis alleen maar geëvenaard in belangrijkheid door het deelnemen van Amerika aan de oorlog. Ook toen waren dat beide tekenen van hoop, maar dat wil nog niet zeggen dat daarmee de Duitse kracht was gebroken en zelfs niet dat onze vijanden op het wereldtoneel niet de grootste triomfen behaalden. Op 26 oktober valt Odessa, op 23 oktober Charkow, honderdduizenden Russen worden krijgsgevangen gemaakt, de Japanners vernietigen het grootste deel van de Amerikaanse slagvloot in de Stille Oceaan in begin december, op 9 december veroveren zij Bangkok al, op 10 december worden de Engelse slagschepen Prince of Wales en Repulse tot zinken gebracht. Op 25 december geeft Hongkong zich over, op 2 januari bezetten de Japanners Manilla, op 10 januari trekken zij het gebied van Nederlands-Indië binnen, op 15 februari valt Singapore, op 27 februari gaat | |
[pagina 97]
| |
onze vloot in de Javazee eervol ten onder, op 5 maart wordt Batavia bezet. Alleen in Noord-Afrika strijden Engelsen en Duitsers met wisselend succes, maar dat is dan ook alles.
Nee, een prettige winter is die van '41-'42 niet geworden. Het was zeker naar de uiterlijke omstandigheden te oordelen duizendmaal onprettiger dan de winter van '61-'62, die door nieuwe internationale spanningen ook niet erg rooskleurig belooft te worden. Er was toen één ding meer, een belangrijke zaak: er was meer hoop, en wie deze hoop heeft gekend weet bijna niet meer wat hij kiezen moet: de zenuwslopende, vaak uitzichtloos lijkende spanning van nu, of de van hoop doorlichte ellende van toen. Het was een tijd, waarin dichters nog namens ons allen konden spreken en dat ook deden, soms in heel eenvoudige versjes met één waarvan wij hier sluiten:
Heer, wij zitten er lelijk tussen:
hier op stromatras en kussen,
hopen zij ons bloed te blussen,
hoopt men onze haat te sussen.
Heer, wij smeken ondertussen:
help ons Holland, help de Russen,
hecht ons schoon Europa samen.
AmenGa naar eind26
Alleen dat ‘help de Russen’... Nou ja, andere tijden, andere gebeden. 25 november 1961. |
|