In de schaduw van gisteren
(1967)–H.M. van Randwijk– Auteursrechtelijk beschermdDe verdoving van het legalismeZo, ik mag dus aannemen dat u ook gelezen hebt hoe een Duitse rechter, A.D. 1961, een Joegoslavische partizanenleider arresteerde op grond van de beschuldiging een Duitse soldaat te hebben gedood. Gedood, ja vermoord dan, naar de opvatting van de eerzame Duitse ambtenaar, die het arrestatiebevel (nog uit de oorlogsdagen), trouw aan de letter, in 1961 uitvoerde. We zullen er geen anti-Duitse rel van maken en het niet gebruiken als een bewijs dat het Duitse volk niets geleerd en niets berouwd heeft. Zulke mensen, zulke wetsgetrouwe ambtenaren zijn er dus in Duitsland en wanneer zij morgen onze oude koningin Wilhelmina zouden moeten arresteren, omdat ze Hitler beledigd heeft, zouden ze het doen. Als er maar een wettig arrestatiebevel ergens uit de dossiers op te diepen valt!
Een merkwaardig soort mensen. Ik heb een student gekend, die in de oorlogsdagen van mei 1940 voor een examen zat te blokken, taalkunde, en die toen Nederland capituleerde nog niet eens wist dat er oorlog was en er ook rondom zijn woonplaats gevochten werd. Hij is nu professor. Zulke mensen brengen het ver, jazeker. Hij is bovendien een goed mens, toen en nu ook nog. Wie weet of de ijverige Duitser die onze Joegoslavische partizaan in München liet arresteren ook niet een goede man is, wiens juridische en ambtelijke nauwgezetheid boven alle lof verheven zijn en die zo wijs is dat hij op wel twaalf | |
[pagina 90]
| |
verschillende juridische onderwerpen zou kunnen promoveren. Herr Doktor. Iedere maand van het jaar éénmaal.
Vanuit Bonn heeft men hem te verstaan gegeven dat zijn ijver onmogelijk en zelfs gevaarlijk was. Meneer Vracatič is vrijgelaten en de Duitse dossiers worden nagezocht of er soms nog meer van dit soort arrestatiebevelen trouwhartig zijn bewaard gebleven, maar... in Bonn bedrijft men politiek, zal de geachte jurist zeggen, en dat is een totaal andere zaak.
Zo is het! Het is een terechtwijzing van het leven aan een verstofte dossierwurm, het is een bescheiden herinnering aan de jurist dat het recht wel in letters beschreven staat, maar in een levende maatschappij op levende mensen moet worden toegepast. Daar moet ergens een sprong gewaagd worden, die niet in paragrafen kan worden omschreven. Lukt die sprong, dan is een tamelijk hybridische functie een edele zaak geworden. Lukt die niet, dan... nou ja, de ijverige rechtsgeleerde in Constanz maakte van zichzelf een idioot... 't Kon nog erger. Ik weet niet meer of men twintig jaar later hard of zacht moet zijn in zijn oordeel. Ik ben geneigd aan elk van beide op een bepaald moment de voorkeur te geven, al naar gelang de kant vanwaar men de zaak bekijken wil. Op 29 oktober 1941 stond er in de dagbladen die toentertijd in Nederland verschenen (maar die men daarom nog niet Nederlandse dagbladen kan noemen), een plechtige oproep, ondertekend door drie secretarissen-generaal: Schrieke, Frederiks en Hirschfeld. U kunt de oproep hier lezen. Hij staat hier afgedrukt en begint met het mooie, waardige woord: Nederlanders! Uitroepteken. (zie volgende bladzijde) Eén van hen, namelijk Schrieke was een nsb'er, de twee anderen beschouwden zichzelf zeker als goede vaderlanders, trouwe ambtenaren en deskundige regenten. Zij zijn beiden gestorven en zowel in als na de oorlog is verguizing en waardering hun deel geweest. Ten slotte heeft de waardering het gewonnen, althans bij Hirschfeld, en ik gun het de voormalige secretaris-generaal van harte. Bovendien van de doden niets dan goeds. Maar wat deden deze hoogste Nederlandse gezagdragers in den lande toen, nu twintig jaar geleden?
Nederland ging de tweede oorlogswinter in. Tekort aan levensmiddelen, kleding, brandstof enzovoort, liet zich steeds harder gelden. Dat de Duitsers flinke mee-eters waren was bekend. Bijna elke dag werden er nieuwe onwettige, met elk recht strijdige Duitse maatregelen genomen: tegen de joden, tegen de partijen, tegen de krant en radio, tegen de werklozen, tegen het vrije verenigingsleven, tegen het vrije onderwijs enzovoort enzovoort. De eerste doodvonnissen waren reeds geveld en ze werden ook uitgevoerd, in steeds sneller wederkerende regelmaat. | |
[pagina 91]
| |
NEDERLANDERS!
Het welzijn van het Nederlandsche volk eischt, dat een ieder op de hem gewezen plaats zijn plicht vervult. Daarbij zullen de in het bezette Nederlandsche gebied geldende wetten en voorschriften onvoorwaardelijk moeten worden nageleefd. De oorlogsomstandigheden plaatsen ons voor vele harde feiten, welke aanvaard moeten worden. Wanbegrip voor hetgeen deze tijden ook van ons Nederlanders eischen leidt alleen tot verderf. Helaas zijn er nog landgenooten, die blijk geven den ernst van den toestand niet te beseffen. In hun verblinding meenen zij door sabotagehandelingen de bezettende macht te kunnen schaden, terwijl zij in werkelijkheid slechts het Nederlandsche volksbelang benadeelen. Wie gelooft, door het in brand steken van voorraden van landbouwproducten of door het vernietigen van landbouwwerktuigen een daad te verrichten, waardoor eenig Nederlandsch belang gediend wordt, is het slachtoffer van een verderfelijke dwaling. Elk verlies, dat op dit gebied wordt toegebracht, treft ons eigen volk, onze eigen volkshuishouding. Elke overtreding van de distributiebepalingen, als clandestiene slachtingen, vervalsching van distributiekaarten, prijsopdrijving en dergelijke, zijn sabotage-daden, gericht tegen het Nederlandsche volk. Deze kunnen niet toegelaten worden. Het is ons aller belang, dat aan het bedrijf der elementen, die deze practijken uitoefenen, zoo spoedig mogelijk een eind worde gemaakt. Schaadt bij sabotage van de voedselvoorziening het Nederlandsche volk in zijn geheel rechtstreeks zichzelf, zoo hebben aanslagen, die zich richten tegen de bezettende overheid, overeenkomstig de krijgswetten, de scherpste maatregelen ten gevolge en treffen zij zoodoende indirect onze landgenooten. Aanslagen op goederen der weermacht, het verborgen houden van neergeschoten vliegers, hebben reeds de terechtstelling der schuldigen en de gevangenneming van een aantal gijzelaars ten gevolge gehad. Tracht dezen tijd te verstaan: begrijpt, dat de Duitsche overheid een verkeerde houding van het Nederlandsche volk niet kan dulden en beseft vóór alles, dat door één enkele onbezonnen daad veler leven in groot gevaar wordt gebracht. Vandaar ons dringend beroep op U allen: Helpt mee, opdat ons volk niet benadeeld wordt door de daden van onbezonnen en misdadige elementen. Brengt anderen zoomin als Uzelf in niet te overziene moeilijkheden. Wij kunnen niet gelooven, dat men dit woord onopgemerkt aan zich voorbij zal laten gaan. Wij blijven vertrouwen op het gezonde verstand van ons volk. De Overheid maakt aanspraak op Uw aller medewerking.
De Secretaris-Generaal
| |
[pagina 92]
| |
De Secretaris-Generaal
De Secretaris-Generaal
Een deel van het Nederlandse volk begon te begrijpen (eindelijk) dat men hier niet te maken had met een bezetting, naar, ik zou bijna zeggen, klassiek patroon, maar met een wilde gewetenloze inbraak, met inbrekers, die het niet alleen op ons materieel bezit maar ook op onze geest en overtuiging gemunt hadden.
Er kwam verzet. En toen kwamen ook de drie heren, hoge ambtsdragers. Laten we niet twisten over hun stijl, een typische oorlogsstijl, die heel gemakkelijk in het Duits vertaald kan worden. Probeert u het maar eens: ‘eist, dat ieder zijn plicht vervult’... ‘wetten, die onvoorwaardelijk moeten worden nageleefd’... ‘feiten, die aanvaard moeten worden’... enzovoort enzovoort. Nou goed, ik zal niet willen beweren dat het clandestien slachten en het ontduiken van distributiemaatregelen en dergelijke nu de allerfraaiste voorbeelden waren van vaderlandsliefde. Integendeel. Maar de heren zeggen nog meer. Ze bespreken (en veroordelen) ook de verzetsdaden tegen de Duitse weermacht, spreken over ‘krijgswetten’ alsof die hetzelfde zijn als een democratisch tot stand gekomen wetgeving, bepleiten onze solidariteit jegens onze vechtende bondgenoten op te geven (geen neergeschoten vliegers helpen), spreken over een verkeerde houding van het Nederlandse volk, speculeren op de in oorlogstijd begrijpelijke, maar toch weinig verheffende drang naar eigen veiligheid, noemen zwartehandelaars en verzetsstrijders zonder een duidelijk onderscheid te maken ‘onbezonnen en misdadige elementen’ enzovoort. Ten slotte hopen zij, dat hun woord niet ‘onopgemerkt zal blijven’ en daarin wil ik hen graag helpen, zodat niemand het mij euvel kan duiden, dat ik het vandaag, twintig jaren later, nog weer eens opmerk.
Ik geloof dat deze mannen heel wat met de Duitse jurist Van Constanz gemeen hebben. Ze hadden hun ‘Aanwijzingen’ die van 1937 dateerden en inhielden dat ze de zaak zo lang en zo goed mogelijk draaiende moesten houden. Ze wisten iets van het Landoorlogsreglement (van 1899 en 1907), waarin aan de bezetter bepaalde rechten werden toegekend en daarmee was de kous eigenlijk voor hen af. | |
[pagina 93]
| |
Dat die bezetter zichzelf in het geheel niet aan de internationale overeenkomsten hield, stond niet aan hen te beoordelen. Zo dacht immers de Hoge Raad er ook over? Bovendien liet het Landoorlogsreglement (het lor noemden we het in de bezettingstijd) volledig buiten beschouwing de vraag of de bezetter als foet in een rechtvaardige zaak diende. Welnu, wat bleef er dan anders over dan de gulden regel uit de ‘Aanwijzingen’: houd de boel aan de gang en houd alles zo veel mogelijk rustig. Dát was hun opdracht. Vechten moesten de Russen en de Engelsen, en de Nederlanders in Engeland, zíj niet! Zij stonden in bezet gebied, hadden daar hun eigen opdracht, die, logisch, een andere was dan bijvoorbeeld die van onze ministers in Londen. Echt, ik meen het, wie weet welke vechtersbazen ze geweest zouden zijn als ze de oorlogstijd in Engeland hadden doorgebracht, onder andere omstandigheden, in een ander gebied, met andere mogelijkheden en dus ook met een andere taak... Hun fout was even groot als simpel. Zij kenden de letters wel, maar het leven niet. Zij begrepen hun reglementen wel maar hun tijd niet. Ze wisten wel, althans twee van hen, aan welke kant ze stonden, en ze kenden hun vrienden wel, maar de vijand niet. Als kroniekschrijver, twintig jaren later, zou men gemakkelijk in de verleiding kunnen komen dit met sprekende voorbeelden te bewijzen, die de lezers A.D. 1961 gemakkelijk op des schrijvers hand zouden brengen. Eerbied voor de dood weerhoudt mij ervan. De herpublikatie van hun oproep zal, net als toen, niet onopgemerkt blijven. Ieder denke er het zijne van.
Onze grote internationale rechtsgeleerde prof. François heeft in zijn bijdrage tot Onderdrukking en VerzetGa naar eind25 duidelijk gesteld, dat het Landoorlogsreglement ‘niet een volkenrechtelijke verplichting van de bevolking van dit gebied inhoudt, zich aan deze maatregelen te onderwerpen’. Rechtsgeleerden die destijds aan de totstandkoming van het Landoorlogsreglement hebben meegewerkt hebben het eveneens duidelijk gezegd: ‘Wij willen het leven en het eigendom der zwakken, der ontwapenden en der weerlozen redden, maar wij willen noch de wet voorschrijven aan de helden, noch een rem aanleggen aan het patriottisch elan’ (De Martens). ‘Niets in dit hoofdstuk moet worden beschouwd als ten doel hebbende het recht aan te tasten of te ontnemen, dat de bevolking van een bezet gebied toekomt om zijn plicht te vervullen en tegen de overweldigers met alle geoorloofde middelen, de krachtigste vaderlandslievende weerstand te bieden’ (Arlagh). ‘De helden’, ‘patriottisch elan’, ‘de plicht de krachtigste weerstand te bieden’, vergelijk deze woorden met die uit het manifest, dat met het woord Nederlanders! begint. Dan blijkt het woord ‘legalisme’ dat ik in de titel van deze bijdrage gebruikte, zelfs fout te zijn, want geen wet behalve een Duitse wet, verbood de weerstand. Terwille van die verdoving heb ik het toch maar laten staan. 11 november 1961. |
|