In de schaduw van gisteren
(1967)–H.M. van Randwijk– Auteursrechtelijk beschermdDe dood loert in de golvenNu bijna winterse zomerstormen tegen onze kust beuken, moet wel elk goed Nederlands hart met de mannen zijn, die de zee bevaren. Het is om die reden dat de kroniekschrijver van deze rubriek bij de keuze van zijn onderwerp denken moest aan de zeelieden die de Nederlandse koopvaardijvloot bemanden. Zij hebben in de Tweede Wereldoorlog niet alleen een heldhaftige rol gespeeld, ook een duur betaalde.
Van de totale bemanning van onze koopvaardijvloot verloor bijna 17 procent het leven en wie het relaas van hun lotgevallen leest zal bemerken dat zij, die het overleefden, vaak (dat wil in dit geval zeggen letterlijk meer dan eenmaal, vele malen!) nauwelijks aan de greep van de dood ontsnapten. Een hard bestaan, een voortdurend gevecht tegen een onzichtbare vijand, de mijn die onder het wateroppervlak op hen lag te wachten, de vanuit de diepte afgevuurde torpedo, de plotselinge dodelijke aanval vanuit de lucht. Water dat graf werd, maar ook vuur, dat schip en zee in een vernietigende brand zette.
Zelfs een per traditie zeevarend volk als het onze is al te gemakkelijk geneigd te menen, dat de oorlog zich voornamelijk te land afspeelde: Rotterdam, De Grebbe, de jodenvervolging, AmersfoortGa naar eind23, Arnhem en de honger. Maar het vuur dat Rotterdam verwoestte loeide tienmaal sterker op het met benzine geladen schip. De honger van het concentratiekamp heerste ook op het vlot waarop schipbreukelingen dagen- en wekenlang ronddreven op een vijandige oceaan. Rechteloos als de joden aan de wal was elke zeeman die door de loerende Japanse of Duitse oorlogsmarine werd ontdekt, en zij sloegen even plotseling en verraderlijk toe als de ss-patrouilles in de straten van de jodenbuurt te Amsterdam. De zeelui van onze koopvaardijvloot waren burgers. Onder hen waren er bovendien velen die te oud of te jong zouden zijn geweest om, aan de wal, ooit tot militaire plichten te worden geroepen, als waarmee zij thans op zee belast werden. Het Zeeschepenvorderingsbesluit, dat de regering machtigde dit particuliere eigendom voor oorlogsdoeleinden te gebruiken, had in de praktijk niet alleen betrekking op het materiaal, maar ook op de bemanning, en wie daaromtrent nog enige twijfel mocht koesteren, leze er de Vaarplichtwet op na, die tijdens de oorlog werd uitgevaardigd.
Wat dit betekende zegt deze kleine bloemlezing uit de heldenkroniek, waarin | |
[pagina 79]
| |
hun lotgevallen worden verhaald. Ik schrijf ‘helden’ en bedoel daarmee meer dan dat clichéwoord uit te spreken, dat al te gemakkelijk gebruikt wordt als het om oorlogsdaden gaat. Wanneer men zich opnieuw verdiept in hun kronieken blijft, behalve de opnieuw ervaren gruwel, de bijna lichamelijk voelbare verbazing dat deze mannen, buiten hun wil en zonder ertoe te zijn geoefend, daartoe geroepen tot een dergelijke moed en zelfverloochening in staat waren. We schrijven de herinneringen aan twintig jaar geleden, dus uiterlijk tot augustus 1941. De oorlog met Japan was nog niet uitgebroken en zolang waren er nog wateren waar de Nederlandse zeeman betrekkelijk veilig varen kon. Na de aanval van Japan was er geen plekje meer op de zeven zeeën waar niet de dood loerde. Toen begon het drama pas echt. En daarom hopen wij later nog op deze geschiedenis terug te komen. Maar wat zich voordien reeds afspeelde is erg en groots genoeg om in 1961 nog even aan de vergetelheid ontrukt te worden. We doen het in de vorm van onderstaande korte en verre van volledige opsomming.
Nadat een aantal van onze schepen, lang vóór de oorlog tussen Nederland en Duitsland was uitgebroken, reeds was getorpedeerd en andere bij de bezetting van Nederland, België en Frankrijk een actieve rol hadden gespeeld, vaak betaald met ondergang en dood, werd de Moordrecht op 20 juni 1940 zonder waarschuwing getorpedeerd. Er brak brand uit. De reddingsboot kantelde. Slechts vijf man wisten zich te redden door op de omgeslagen boot te klimmen. Zonder voedsel en drinkwater, in een ruwe zee... De Deucalion op 2 juli 1940 na verschillende luchtaanvallen eindelijk tot zinken gebracht. De bemanning ontsnapt in twee boten, waarvan er één als een zeef is lekgeschoten door mitrailleurvuur... De Omlandia in augustus 1940 door twaalf vliegtuigen met bommen en mitrailleurs bestookt.
‘...door een bomscherf werd den kapitein één der benen onder de knie afgeslagen. Alle munitie was toen reeds verschoten. Kruipend wist hij de stuurhut te bereiken om één der officieren nieuwe orders te geven. Met lakens werd hij verbonden. Het schip maakte zwaar slagzij. Toen men in de boot gegaan was bleek deze zo lek geschoten, dat men hem weer moest verlaten. Met de grootste moeite werd de gewonde kapitein weer aan boord gehesen. De eerste stuurman was inmiddels overboord geslagen, getroffen door een bomscherf in de rug. Hij kon nochtans zichzelf redden en bleef ondanks zijn verwonding tot het einde toe meewerken. Later bleek dat hij ook een bomscherf in het schouderblad had. Er werd een reddingsvlot gereed gemaakt. Toen allen er op gingen zei de kapitein: “Neem dat stuk been van mij ook maar mee...”’
De Volendam in augustus 1940 getorpedeerd, 320 kinderen aan boord, totaal 600 passagiers. Dankzij het goede zeemanschap van de bemanning allen behouden, zodat de Britse admiraliteit een speciaal bulletin van waardering uitgaf. | |
[pagina 80]
| |
De Stad Schiedam op 3 september 1940 door een in het geheim geplaatste helse machine opgeblazen.
‘Vijf dagen zwierven de schipbreukelingen op hun vlotten bij slecht weer rond...’ De Ottoland op 5 oktober 1940 getorpedeerd. De Apellonia op 25 november 1940 door een vijandelijke torpedoboot-jager tot zinken gebracht. De Farnsum op 7 december 1940 door drie torpedo's tot zinken gebracht.
‘...Winter en hevige storm op de Atlantische Oceaan. Men gaat in de reddingboot, maar door de hevige zeegang slaat die telkens tot bijna zinkens toe vol. Er komen ook allerlei lekken in, die men met kledingstukken en dergelijke tracht te dichten. Later slaat het roer kapot. Allen kregen last van pijnlijke voeten en vertoonden symptomen van uitputting. Door de voortdurende inwerking van zout water kregen velen huidwonden. Op 13 december, nadat men dus al zeven dagen zo op zee rondzwalkte, raakte het drinkwater op. Velen kregen koorts en begonnen te ijlen. Enkelen bezweken en hun dode lichamen werden overboord gezet. Later werden ze door een jager opgepikt. Toen hadden ze elf dagen in vliegend stormweer op zee rondgedreven, in een lekke stuurloze sloep. Midden winter op de Atlantische Oceaan.’
De Beemsterdijk op 24 januari 1941 door een torpedo getroffen.
‘Stormweer. Machine kapot. Door de zware storm komt het schip dwars te liggen. Het slingeren brengt de reddingboten in gevaar. Het waterdichte schot in het lekke schip heeft het hard te verduren en daarom beveelt de kapitein dat allen zich gereed moeten houden het schip te verlaten. Eer die manoeuvre is uitgevoerd begeeft het schot het en zinkt de “Beemsterdijk”. Een deel der bemanning heeft reeds in de reddingboten plaatsgenomen. Anderen springen overboord. De zuiging van het ondergaande schip is zo sterk, dat allen mee in de diepte worden gesleurd. Slechts de vierde machinist en drie jonge bedienden weten zwemmend een vlot te bereiken. De anderen verdrinken jammerlijk...’
De Mangkai op 15 maart 1941 getorpedeerd en door boordkanonnen beschoten. Een aantal matrozen en de kapitein worden door deze zinloze beschieting gedood. Het schip raakt in brand. Enkelen weten zich op drijvende luiken te redden. De Iris op 17 maart 1941 door vliegtuigen aangevallen.
‘Een der machinegeweren van de Iris stokte en toen de eerste stuurman de kanonnier ging helpen, zag hij opeens weer een vliegmachine aanstormen. Hij rukte de kanonnier weg om hem voor de kogels te vrijwaren, maar werd zelf in | |
[pagina 81]
| |
de arm getroffen. Na in zijn hut een handdoek te hebben gehaald om zich te verbinden, begaf hij zich naar de boten, waarmee de anderen bezig waren. Het schip raakte inmiddels in brand. Een deel van de bemanning weigerde van boord te gaan, omdat het schip nog niet zinkende was. Zij ontvingen de opnieuw aanstormende vliegtuigen met mitrailleurvuur en beschadigden er één aanzienlijk. De arm van de zwaargewonde stuurman bleek voor driekwart te zijn afgeschoten. Allen kwamen weer aan boord toen de vliegtuigen afdropen. Er bleek een niet ontplofte bom aan dek te liggen. Die was te zwaar om met mankracht te verwijderen. Onderwijl brandde het schip. Men heeft hem toen met de scheepslier overboord gezet. Het schip bleef behouden...’
De Wangi-Wangi op 25 mei 1941 voor de kust van Liberia getorpedeerd. De bemanning maakt een tocht door de oerwouden en komt pas meer dan een maand later in de bewoonde wereld aan. De Schieland op 20 juni 1941 in brand geschoten. De Beursplein in de nacht van 25 op 26 februari met bommen bestookt. De Amstelland op 26 februari 1941 na vliegtuigaanvallen ten onder gegaan. De Mijdrecht op 5 maart 1941 door een onderzeeboot aangevallen, zwaar gehavend, maar ziet desondanks later kans dezelfde duikboot door handig en koelbloedig manoeuvreren te rammen en tot zinken te brengen. De Marisa op 16 maart 1941 getorpedeerd. De IJselhaven op 6 juni 1941 getorpedeerd. Een deel van de bemanning wordt na tien dagen op zee gezwalkt te hebben door een Fins schip opgepikt... De Maasdam op 22 juni 1941 door onderzeeboten tot zinken gebracht. De Winterswijk door torpedo's ten onder gegaan. We breken hier willekeurig af. Het verhaal is ook niet ten einde. Het begint pas! 26 augustus 1961. |
|