In de schaduw van gisteren
(1967)–H.M. van Randwijk– Auteursrechtelijk beschermdTwee pogingen tot bezinningEr zijn naar aanleiding van oorlog en bezetting een aantal vragen te stellen, die niet zo gemakkelijk te beantwoorden zijn. Nogal wiedes, lijkt me! Er zijn wel eenvoudiger dingen dan oorlog en bezetting, waarbij we ook in de war raken. Maar bij grote zaken accepteren we ons onvermogen om de raadsels op te lossen het slechtst. In 1940 ging het ‘om de verdediging van ons vaderland’. Proost! Maar... ook Anton Mussert had vaderlands besef op zijn manier. ‘Mussert was een idioot, die het aan de verkeerde kant zocht.’ Ja, ja, maar we moesten aannemen dat verstandelijke overwegingen ons aan de goede kant hadden gebracht. Er wordt wel beweerd dat het bombardement op Rotterdam en de honger het pleit ten nadele van Duitsland in de harten van vele Nederlanders hebben beslecht. In dat opzicht hebben de vijf oorlogsdagen van mei 1940 en de vele, vele miljoenen daaraan gespendeerd (en met één flinke klap waardeloos geworden) toch hun nuttige functie gehad. We zijn er, psychologisch gezien, Duitslands vijanden door geworden, een vijandschap die weerbaarder bleek dan de kazematten van de Grebbelinie. Misschien ligt de bron van onze anti-nazigezindheid bij de huismoeders, die in de files voor de groente-, bakkers- en slagerswinkels, in hun lege keuken en bij de uitgebrande kachel meer haat opdeden dan door alle ideologische maatregelen van de Duitsers bij elkaar. Het zou ongetwijfeld een aanzienlijke studie vereisen, een studie die misschien niet eens meer uitvoerbaar is, maar nochtans durf ik, op grond van ervaringen, de stelling te verdedigen, dat (na de Februaristaking) het lot van de joden minder vijandschap heeft gewekt dan de toenemende armoede en bijvoorbeeld de slavenjachten op de arbeiders en militairen... Laten we het niet te lang maken. In het algemeen hebben de Duitsers weinig vat op ons volk kunnen krijgen, maar of dit zo overduidelijk een overwinning is geweest van de democratie en een hoogwaardige menselijkheid als na de oorlog wel is geponeerd, is op zijn minst een open vraag. Het zat er in. Het telde mee, maar hoe en waar en in welke mate? Een stuk geestelijke volksgezondheid, dat in ons vlees en bloed gegaan is en waarvan de oorsprongen (christelijke? humanistische? socialistische? vaderlands-nationale? of internationaal-ideologische?) even moeilijk zijn vast te stellen als in de biologie de gezondheid te herleiden is tot de samenstelling van het menu. | |
[pagina 56]
| |
Er is geprobeerd ons volksverzet een diepere grond en een bewuste inhoud te geven. In de eerste weken, maanden van de bezetting, waarin er nog iets gezegd mocht worden, hebben vele vooroorlogse geestelijke leiders daar hun best voor gedaan. Telders, Wiardi Beckman, SlotemakerGa naar eind14, HuizingaGa naar eind15 en vele anderen. De illegale pers heeft dit werk tot aan 't einde van de oorlog voortgezet, daarin op het laatst en, uiteraard!, zelfs vooruitgrijpend op de problemen van de na-oorlogse wereld. In de kerken is er gesproken, in brochures is gediscussieerd. Koningin Wilhelmina heeft in haar radioredevoeringen nooit nagelaten én de oorlog én het verzet boven de materiële strijd uit te heffen en in te lijven in een geestelijke worsteling, ook al was haar schema van ‘licht en duisternis’ en haar visie op de toekomst wel wat simplistisch. Henriëtte Roland Holst schreef in juli 1941 al een artikel in De VonkGa naar eind16 ‘Tegen haat en wraak’. Ze zei onder andere: ‘Alle gedachte is kracht. Kracht ten goede, zo zij gedrenkt werd in de wateren van vroomheid, deemoed, naastenliefde - ten kwade, zo zij dronk uit de giftige bronnen van hoogmoed, mensenverachting, mensenhaat. Laat ons ons best doen, onze gedachten te drenken met deemoed en deernis...’ Het klinkt bijna als gezemel in onze oren, een ethisch getint verraad in een tijd toen geweld en bereidheid tot geweld, met de dag meer en onontkoombaarder, het antwoord moest worden op de Duitse krachtpatserij. Toch schreef ze deze woorden in een verzetsblad, dat clandestien werd vervaardigd en verspreid, met gevaar voor eigen leven! Dus toch?
Hoe het zij, uit het voorjaar van 1941 stammen twee pogingen tot verdieping van het verzet tegen het nazisme, die waard zijn nu, na twintig jaar, nog eens aangehaald te worden. Ze verschenen in een tijd, toen velen meenden met uitgezaagde dubbeltjes en luciferskoppen in hun revers (‘kop op’) de vijand te kunnen weerstaan. Het was een rage van oppervlakkig optimisme. Het zijn twee illegale pamfletten, die stammen uit de zogenaamde Lunterse Kring, een groep van voornamelijk hervormde predikanten en leken, sterk beinvloed door de ideeën van Karl BarthGa naar eind17. Een beetje gekke geschiedenis, dat het juist deze zijn, die in de eerste tijd van de oorlog zo actief zijn tegen het nationaal-socialisme, terwijl er in gereformeerde en antirevolutionaire kringen nogal wat twijfel te bespeuren was, of de neiging de kat uit de boom te kijken (de goeden niet te na gesproken, zoals bijvoorbeeld prof K. Schilder). De zogenaamde ‘Barthianen’ werden er immers van beschuldigd, dat hun theologie tot lijdelijkheid en beginselloosheid voerde! De eerste brochure heette ‘Wat wij wel en wat wij niet geloven’ en hij kan de Nederlandse pendant van de Barmer Thesen worden genoemd, een Duits kerkelijk document dat stelling neemt tegen het nationaal-socialisme en waaruit de Bekennende Kirche is voortgekomen. In verkorte vorm nemen wij enkele stellingen uit het Nederlands pamflet over. Uit de aanhef: ‘Mogelijk zullen “onkerkelijke” mensen dit alles niet onmiddellijk verstaan | |
[pagina 57]
| |
en zeker moeilijk direct waarderen. Maar belangrijk zou het reeds zijn voor ons hele volk, als er een vermoeden rees dat werkelijk allerlaatste en allereenvoudigste waarheden moesten óf beleden óf verworpen worden.’ Uit de stellingen: 1. Wij geloven niet dat de stem van het bloed de stem is van onzen God. (dit slaat op de Blut und Boden theorie van de nazi's) 3. Wij geloven en belijden, dat God vanouds het volk Israël heeft uitverkoren om Zijn openbaring te ontvangen tot op de verschijning van Jezus Christus. Daarom geloven wij dat wie zich tégen Israël stelt, zich verzet tegen de God van Israël. Daarom houden wij het antisemitisme voor iets veel ernstigers dan een onmenselijke rassenideologie. Wij houden het voor een van de hardnekkigste en dodelijkste vormen van verzet tegen de heilige en barmhartige God, Wiens Naam wij belijden. 5. Wij geloven en belijden dat uit het volk Israël is geboren de Redder der wereld, Jezus Christus. Hij is het, Wien het toekomt eenmaal alle mensen te oordelen naar Zijn evangelie. Daarom geloven wij niet, maar verwerpen als dodelijke afgoderij, die de gruwelijkste tirannie tengevolge heeft, dat iets of iemand anders in totale zin ‘heer’ over ons zou kunnen zijn of totale ‘macht’ over ons zou mogen hebben. (Gericht tegen de aanspraken van de ‘Führer’ en van de staat) 10. Wij geloven, dat het menselijk geslacht ‘uit enen bloede’ is geschapen... Wij verwerpen daarom als anti-christelijke leer, dat alle dingen aan het welzijn van het volk ondergeschikt gemaakt moeten worden. En wanneer men leert dat het belang van het volk uitmaken moet wat recht en onrecht is, dan houden wij dat voor de vernietiging van alle recht en de sanctie op ieder onrecht.
Dat is duidelijke taal, twaalf stellingen lang en ook de Duitsers hebben terdege begrepen wat hier tegen hen in opstand kwam. Toch hebben ze de kerk in Nederland in betrekkelijke rust gelaten, de dominees en pastoors incluis, die bijna elke zondag openlijk of bedekt anti-nationaal-socialistische propaganda maakten. Waarom? Hier zat zeker de wens van de Duitse militaire leiders achter, die niet meer onrust wensten dan absoluut noodzakelijk was. Partij en legerleiding hadden hier niet steeds dezelfde belangen en evenmin dezelfde inzichten. Maar waarom dan juist de kerk zo ontzien en bijvoorbeeld de politieke partijen niet? Het antwoord ligt waarschijnlijk mede in de opmerking die Kierkegaard eens heeft gemaakt, toen hij er zijn verbazing over uitsprak dat vele mannen hun vrouwen wel verbieden bepaalde romans te lezen, beducht voor hun zieleheil en reputatie, maar dat niemand het in zijn hoofd haalt ze te verbieden de Bijbel te lezen, hoewel daar toch heel wat gevaarlijker en schokkender dingen in opgetekend staan. De reden, zegt Kierkegaard, is duidelijk. Er schijnt een stilzwijgende afspraak onder de mensen te bestaan toch niet te doen wat de Bijbel zegt... Ziedaar! Het beamen van de bijzondere positie van het volk Israël is nog niet hetzelfde als een vervolgde jood te herbergen. Men kan bovendien de staatsal- | |
[pagina 58]
| |
macht ideologisch bestrijden, als de concrete verordeningen maar worden gehoorzaamd! En dáárom ging het de Duitsers. Niettemin, dit pamflet was in ieder geval een poging het verzet wereldbeschouwelijk en godsdienstig te funderen.
Een ander pamflet, uitgegeven door dezelfde kring, probeerde het op een ietwat simpeler manier, in een taal die, minder theologisch, bedoelde een breder publiek aan te spreken. Het heette ‘Gesprek in bezet gebied’ en het leuke daarvan was, dat niet alleen het nationaal-socialisme erin werd aangevallen, maar ook de ietwat groteske agressiviteit van de luidruchtige ‘goede vaderlander’ en de voorzichtige sympathie van de man, die in het nazisme toch wel iets zag. Het pamflet eindigt optimistisch. De goede vaderlander zegt begrepen te hebben, dat de gevaren die ons bedreigen vooral geestelijk van aard zijn en dat het niet genoeg is zich als Nederlander te verweren. ‘Ik zal een diepere geestelijke weerstand moeten vinden,’ erkent hij. Of hij die gevonden heeft? Naarmate de bezetting voortduurde kreeg hij er steeds minder de gelegenheid toe en bleven de gevaren allerminst alleen en vooral van geestelijke aard. En de sympathisant zegt in zijn laatste opmerking: ‘Jullie mogen wel blij zijn, dat ik geen verrader ben, anders was het uit met jullie gesprekken en zat je, zonder verhoor, in de bajes...’ Ook hij is later tot scherper partijkiezen gedwongen. Hij is wel een verrader geworden of.. hij heeft nog bijtijds zijn weg naar het verzet gevonden. Of het ‘Gesprek in bezet gebied’ daarbij van invloed is geweest, weet ik niet. Wie twintig jaar later ervaart hoe weinig geestelijke vernieuwing in Nederland manifest geworden is, moet er wel bijna aan gaan geloven dat het andere dingen zijn geweest, die ons volk naar de climax van verzet hebben gejaagd. Bijna gaan geloven! Want onze diepste drijfveren en motieven onttrekken zich aan blik en beoordeling van de toeschouwer, vaak kennen we ze van onszelf niet eens! Bij de voorbereiding van de verspreiding van een van deze pamfletten hadden vijf mannen, die ermee te maken hadden, in een kleine flat in Amsterdam-Zuid de ganse nacht doorgewerkt. 's Morgens vroeg begon het te regenen. Meiregen! Uit de binnentuinen geurde een aardse zoetheid omhoog. Eén stond op het balkon en snoof. ‘Of het om God en het vaderland en de mens gaat, dat zal allemaal wel. Wil je geloven dat deze geur me minstens zo anti-Duits maakt als Karl Barth en Wilhelmina bij mekaar... Ze horen hier niet, de schoften...’ En zo was het! Maar wie zal precies zeggen wat hier in opstand kwam? 20 mei 1961. |
|