Briel, Leidens ontzet en koninginnedag. Dat men zelf nog leeft en dat men er, om zo te zeggen, privé iets van over heeft gehouden, lijkt belachelijk en een beetje ziek...’
Dat was het moment waarop de telefoon ging, achter de tulpen, die binnen reikwijdte op mijn bureau staan, vuurrood, een onbekommerde getuigenis van dit uitbundige voorjaar, waarin de herinnering iets heeft behouden van de brutale gewelddadigheid van die eerste tiende mei, toen de bommen op Schiphol de vogels in de tuin niet tot zwijgen konden brengen. Opnieuw rinkelde de bel. Een vreemde stem, die ik niet thuisbrengen kon, sprak. Geen naam werd genoemd en ik vergat ernaar te vragen...
‘Het is precies zo, beste auteur, als u het schrijft, belachelijk en een beetje ziek. Als ik u zo bezig zie moet ik aan die arme openbare aanklager en zijn getuigen in het proces Eichmann denken. Die kunnen een verleden tijd ook niet weer levend maken. Eichmann zelf kan het niet eens! Een kantoormeneertje, een familievader onder een glazen stolp. Alleen die glaswand geeft hem iets bijzonders! Hou hem er vooral onder, want als hij zou ontsnappen, zou je hem kunnen tegenkomen in het Vondelpark, een praatje op de bank, en achter hem zijn jongste kind met een feestneus op...’
De stem wachtte en ik besefte dat ik iets terugzeggen moest, hoewel ik eigenlijk niet wist of ik boos wilde zijn of hem gelijk geven. Ik zei:
‘Wilt u daarmee beweren dat, ja, hoe zal ik het zeggen, dat waardigen en onwaardigen, dapperen en lafaards, getrouwen en verraders niet meer uit elkaar te houden zijn? Wilt u beweren, dat een moord op zes miljoen mensen geen bestraffing meer waard is als er nauwelijks twintig jaren als een zucht overheen gegaan zijn? Wilt u beweren...’
‘Tut, tut, tut, best schrijvertje, ik wil helemaal niks beweren. Ik kijk u alleen maar een beetje vrijpostig op de vingers. Ik heb nu, geloof ik, al wel acht of negen van die artikeltjes van u gelezen en, zoals u zo treffend in die eerste zin zei... - goed gevonden hoor, even aanhaken aan de actualiteit, en dan maar weer verder met uw geschiedverhaaltjes. U bent een geroutineerd journalistje...’
‘Wilt u mij beledigen?’
‘Maar alles behalve dat, meneer! Maar eh... oorlog is een bijzondere omstandigheid. Hij maakte van Eichmann een beest, zoals we dat plegen te noemen, en van je vriend Peter, die lange Peter, je weet wel, een held. Maar als er nu eens geen oorlog geweest was en geen Hitler, zou Eichmann waarschijnlijk een succesvol burger geworden zijn, en die lange jongen een maatschappelijke mislukkeling met twaalf ambachten en dertien ongelukken...’
Ik hing de hoorn op. Ik wilde de nagedachtenis van één van mijn gefusilleerde vrienden uit de bezettingstijd niet bezoedeld horen. Maar het was niet gemakkelijk de pen weer op het papier te brengen.
Waar was ik? Ja, de oorlog van '40-'45 is een historisch feit, evenals de inneming