het nodig was, of luisterde snel naar de laatste berichten van de Engelse zender.
Illegale kranten werden er samengesteld, ruzies werden er beslecht, Ridder Bosch van Rosenthal trachtte onder andere van dit adres uit de illegaliteit te ‘bundelen’ en legde er contacten voor de latere Vertrouwensmannen, legale koeriers, die om zakelijke redenen van de Duitsers verlof hadden om naar het buitenland (Duitsland, Zwitserland enzovoort) te reizen en die waren ingeschakeld in de spionage kwamen hier hun instructies halen. Zijn ingenieuze handen vonden de middelen uit, in zeep, lipstick, haarborstel, riem, potlood enzvovoort de microfilms te verbergen, en ook op andere gebieden was hij, behalve ‘gastheer’ actief medewerker.
En zelfs toen nog werd zijn adres gebruikt, voor joden en niet-joden, als doorgangshuis, wanneer niet snel genoeg een ander onderduikadres gevonden was. Hij trad, na de ‘officiële papieren’ ‘naar waarheid’ te hebben ingevuld, op als buitenechtelijke vader van joodse jongelui, om hen zodoende het nodige ‘Arische’ bloed te geven.
En onderwijl verliep zijn kantoor. Zijn personeel werd doorbetaald. Tientallen uitgehongerde verzetsmensen aten er per week. Ze vroegen zich nauwelijks af hoe dat betaald moest worden. Ze hadden andere zorgen aan het hoofd. Het werd alles betaald uit een en dezelfde beurs, door een man, die er nooit over sprak, nooit vroeg en helemaal nooit klaagde.
Toen de oorlog voorbij was en de eerste verkiezingen gehouden werden, bleek hij een andere partij te kiezen dan het gros van zijn vele bezoekers. Dat was niet aan de orde in de oorlog en het ‘bewees dat de democratie hersteld was’ vond hij.
Ik weet niet of de man die hier beschreven wordt, dit ‘portret’ zal lezen. Als hij het leest zal hij boos zijn en het een overdreven zaak vinden, die binnenskamers behoort te blijven en zelfs daar nog maar nauwelijks meer ter sprake gebracht mag worden, tenzij als anekdote.
Maar ik tekende zijn portret uit dankbaarheid jegens hem en vele andere vaderlanders, zonder wie elke vorm van verzetswerk onmogelijk zou zijn geweest. Zij droegen geen uniform, maar hun hoed om de buren te groeten, ze pleegden geen overvallen en hadden geen pistool in hun achterzak.
Hun arsenaal waren de gemobiliseerde deugden van de gentleman en de burger: gastvrijheid, eerlijkheid, eenvoud, humor, nuchterheid en een vanzelfsprekende onverschrokkenheid, die geen obstakels kende.
Ik denk, dat hij, toen de oorlog afgelopen was, het simpele gevoel heeft gehad zijn huis te hebben beheerd als een goed huisvader. En met ‘huis’ bedoel ik dan ook kantoor en geld.
In het laatst van de oorlog kreeg ik een uitnodiging van een zeer hoog personage, die na de oorlog nog hoger geklommen is. Ik zou hem in zijn woonhuis ontmoeten en kreeg de volgende instructies. Driemaal het huizenblok om lopen. Daarna zou ik van boven een sein krijgen, dat ik aan mocht bellen. Het gesprek is op het portaal gevoerd. Ik mocht niet binnenkomen. Het duurde nog