In de schaduw van gisteren
(1967)–H.M. van Randwijk– Auteursrechtelijk beschermdNa een stralende zomer de bittere smaak van de eerste winterWie mocht menen dat de snelle nederlaag in de Meidagen van 1940 wel enige teleurstelling bij de goede vaderlandse mensen van toen had gewekt, heeft gelijk. Het beeld van de tandenknarsende soldaten die het niet wilden opgeven, is bekend en zal ook wel de geschiedenis ingaan als twintigste eeuwse voortzetting van Jan van Schaffelaar, Kaat Mossel en Van Speyck.
Ze zijn er ook inderdaad geweest; maar groter troost kon men toch putten uit het feit dat België het ook niet rooide, dat Frankrijk capituleerde en dat de Engelsen bij Duinkerken gered moesten worden door een vloot die eerder op de Kagerplas scheen thuis te horen dan op zee. Zo gezien hadden wij het nog zo slecht niet gedaan! Over de zomer van 1940 te praten ‘in de schaduw van gisteren’ is een belediging voor de zon. Het was beter weer dan nu! Op de eerste vredeszondag bezochten vele dames en heren, in zomertenue gestoken, de slagvelden, zodat Hirschfeld, die onze economische zaken tijdens de bezetting behandelde en een oogje in het zeil hield op onze voorraden, een reden te meer had om een autorijverbod op zondag in te voeren. Scheveningen was voller dan ooit, veel maatschappelijke plichten schenen weggevallen, bekende vaderlandse figuren hielden ons bezig met het bewustmaken van ons volkskarakter en onze tradities (zaken die beide edel waren, speciaal bij ons), de anjer kwam in het knoopsgat op de verjaardag van prins Bernhard, speldjes met de beeltenis van de Koningin, grapjes over ‘zes en een kwart’ (Seyss-Inquart) en even later, toen de politieke partijen (eerst de rooie!) en de vakbeweging (eerst de rooie!) en sommige kranten (eerst de rooie!) verboden waren of overgenomen door Nederlandse zetbazen van Hitler, had het Nederlandse volk de gelegenheid vrijblijvend nationaal te doen in de Nederlandse Unie van De QuayGa naar eind3 c.s.
Ja, we gaan maar met enkele grote passen door die periode heen. Later komen we er nog wel eens op terug. Het was veel te mooi weer en het viel allemaal veel te veel mee om er moeizaam voetje voor voetje doorheen te sukkelen. Het enige werkelijk vervelende was de toenemende distributie. Alles ging | |
[pagina 26]
| |
langzaamaan op de bon, maar er was vrijwel geen Nederlander die zich niet in een clandestien voorraadje kon verheugen (behalve de werklozen dan maar ik wil zo in het allereerste begin nog niet vervelend worden) en men hield er rekening mee dat na de gewonnen ‘battle of Britain’ de invasie niet lang op zich zou laten wachten. 1940! We bleken een humoristisch volk. Zelfs de toen aanwezige illegale blaadjes hadden ruimte voor grapjes, zoals blijkt uit deze (sterk bekorte) schildering uit Vrij Nederland:
Alles gaat goed, maar
de tabakshandel is de sigaar;
de slagers zien er geen been meer in,
de bakker verdient geen droog brood meer,
menig timmerman heeft er het bijltje bij neergelegd,
horlogemakers willen de klok terugzetten,
de kappers komen er kaal af,
de schoenmaker is een hak gezet,
de zeelui hebben er het land in,
de kleermakers weten er geen mouw meer aan te passen,
de boeren raken aan lager wal,
het autobedrijf ligt aan banden...
Enzovoort. Als u het foefje kent kunt u het zelf nu wel volmaken. Flauw hè?
Niettemin moet ik bekennen dat bovenstaand beeld vertekend is. Er een dramatisch epos van te maken, zou echter evenzeer onjuist zijn. Over het algemeen raakte ons volk van het Duitse machtsvertoon niet van de kook, integendeel, er was veeleer sprake van een vrijwel algemene minachting voor de Duitse militaire en ideologische krachtpatserij, die zeker door de ernst van de toestand niet gerechtvaardigd werd. Zó levendig was een bijna ongeremd toekomstgevoel, dat zelfs Koningin Wilhelmina, bijvoorbeeld in haar radiorede van 10 september 1940, reeds de grote sprong naar het naoorlogse Nederland deed. Ze zei: ‘De wederopbouw zal niet gemakkelijk zijn. We moeten een open oog hebben voor de fouten die in ons staatsbestel geslopen waren. Hier zie ik een arbeidsveld voor de jongeren, die op vaderlandse bodem een gebouw moeten optrekken in overeenstemming met het karakter van ons volk... ...Ik deel u mede dat de regering thans alles in het werk stelt om voorraden aan te leggen, om, zodra het ogenblik gekomen is, Nederland van voedsel en grondstoffen voor de economische opbouw te voorzien. Nederland zal herrijzen!’
Er zou eerst nog wel wat anders gebeuren vóór het zover was! Maar logisch dat bij zulke tonen het ozo (Oranje zal overwinnen) op alle muren en schuttingen verscheen. | |
[pagina 27]
| |
In die stemming wandelde het Nederlandse volk welgemoed naar de bureaus om zich te laten registreren en zijn Ariërverklaring af te leggen, het begin van een helse rassenwaanzin en jodenvervolging, die het verschrikkelijkste merkteken van deze oorlog zou blijken te zijn.
Nogmaals, ik doe de mensen onrecht die in deze maanden ons nationaal toneel bevolkten. Dat zij onder de weldadige stralen van de zomerzon uit de krocht van de nederlaag zijn gekropen, is menselijk en achteraf gezien zelfs gelukkig. Wij zijn geen samenzweerders van nature en niet de maffia, maar de zangvereniging en de kerkeraad zijn Hollandse organisatievormen. Zelfs de Nederlandse Unie deed in haar onstuimige groei een beetje on-Hollands aan (zij het niet alléén daarom!) Op verspreide, te verwachten en onverwachte plaatsen, groeide verzet, geboren uit het besef dat Nederland niet alleen een bezetting ging verduren, maar ook in een materiële én geestelijke strijd op leven en dood was geraakt. Onvergetelijk zijn de woorden van EykmanGa naar eind4, TeldersGa naar eind5, Wiardi BeckmanGa naar eind6, SchilderGa naar eind7 e.a., maar even onvergetelijk is de daad van die ene man Bernard IJzerdraatGa naar eind8, die op 15 mei 1940 zijn Bericht no. 1 de wereld in zond om het Nederlandse volk duidelijk te maken dat er niets geëindigd was, dat het alleen maar allemaal begon. Anderen zijn gevolgd. Wij brengen ze nog wel ter sprake. Dat het alles pas begon werd duidelijk in de eerste wintermaanden van 1940. Toen Sinterklaas en Kerstmis gevierd werden was het houden van openbare bijeenkomsten verboden, de Nederlandse pers door de nazi's overgenomen of bijna geheel binnen het jak van de Duitse propagandadwang geperst, de politieke partijen en de vakbeweging onder beheer gesteld, de vrije radio vermoord, vele vooraanstaande Nederlanders als gijzelaar gevangen genomen, de benoeming van joden in openbare functies verboden, de Leidse Universiteit gesloten, het Nederlandse volk als Ariër en niet-Ariër geregistreerd. ‘Bijna te laat!’ noemde de hervormde predikant Koopmans zijn brochure, die het volk waarschuwde tegen optimisme en zelfgenoegzaamheid en het gemak, waarmee de Ariërverklaring werd afgelegd. Het werd koud. Het werd donker en het werd ernst! In Engeland was de kathedraalstad Coventry ‘ausradiert’ en de Londense binnenstad half vernield. In een Engelse radiouitzending nam de omroeper zijn hoorders mee naar bekende punten van de binnenstad en zei telkens weer ‘destroyed’. Verwoest! En dan erachter het refrein: ‘Remember remember, the twenty-ninth of December’.
Maar er gebeurden ook andere dingen. Bij de oprichting van de nazi-organisatie Vreugde en Arbeid sprak iemand de woorden: ‘Ik ben geheel verrast door het prachtige plan. Een plan, dat ik mijn leven lang nastreefde...’ Het ging om volksconcerten onder auspiciën van het gestolen en vermoorde nvv en de man heette Mengelberg. | |
[pagina 28]
| |
En het college van secretarissen-generaal verzond een telegram om vrijlating te vragen voor de geïnterneerde Duitsers in Nederlands-Indië. Zo werd het 1941. 7 januari 1961. |
|