| |
| |
| |
XVIII
Voor de ramen van een redactiebureau is een foto te zien van een gedeukte lampion aan een vernielde guirlande. Een paar zwarte plekken zijn met pijlen extra aangegeven. Dat zijn kogelgaten.
TRAGISCH EINDE VAN EEN GOEDGESLAAGDE FEESTWEEK staat er boven. Het is juist, maar triest.
Zaterdagavond viert men de hoop op een betere toekomst, de lotsgemeenschap van allen en de taaiheid van het ras met muziek en flambouwen en een uur later schijnt een troep belhamels van de stad een schervenkeuken te willen maken. Er worden straatlantaarns stukgegooid en spiegelruiten vernield. Kwajongenswerk! Schandelijk kwajongenswerk!
Toch zou het tot zoover desnoods met eenige nadruk onder ‘Gemengd Nieuws’ vermeld kunnen worden. Het is tot op zekere hoogte een gewoon verschijnsel in een land waar meer dan driemaal honderdduizend mannen dagelijks hun hoofd op het kussen van satan leggen.
Maar Zondag wordt de toestand erger! Het komt tot een georganiseerd verzet tegen de overheid. Er worden straten gebarricadeerd en uit de ramen geschoten. Inbeslaggenomen vlugschriften rechtvaardigen het vermoeden van een ondergrondsche duivelsche ophitserij. Het rumoer van rebelleerende kwajongens? Nee! Het roode monster met sikkel en hamer is aan 't werk!
Diezelfde avond vraagt de burgemeester telefonisch versterkingen aan.
Maandagmorgen al trekt een afdeeling cavalerie uit een na- | |
| |
burige garnizoensplaats langs de akker van Verdoorn naar de stad.
Het vriest. In het kanaal heeft zich vannacht een grijsgrauwe ijsschilfer gevormd. De zon hangt als een oranje ballon in de ochtend en nog schieten aan de randen de naalden als pijlsnelle visschen aan de bestaande schollen vast. In de open wakken verzamelen zich de meerkoeten al. Dat is een teeken van strenge vorst, meent de oude Verdoorn. Dat moge God verhoeden, een koude winter maakt de ellende nog grooter.
Als op de groote weg het geklos van paardenhoeven nadert, loopt hij naar het hek. Moeder en Leen komen ook naar buiten. Alledrie weten ze wat dit beteekent. Het gebogen lichaam van vader Verdoorn verstrakt zich tot een plechtige ernst, maar moeder dringt verschrikt naar hem toe.
- Zou 't erg zijn, vader? Gaan ze nou echt schieten.... die ongelukkige.... wat een tijd, wat een tijd, fluistert ze met groote bezorgdheid en veel deernis in haar stem.
- Ja, als dat gespuis daarginds niet koest blijft wel, je weet wat de Schrift daarvan zegt, gezag is gezag, moeder....
- Maar Willem dan....
Ja, Willem! De oude kijkt peinzend naar de stad. Over de kartellijn van de gebouwen hangt nog een doorzonde nevel. De torens blinken als pluimen in de lucht. De klok van een katholieke kerk roept haar kinderen naar het altaar.
Een vreemd visioen zet zich voor den oude ragfijn in de doorzichtige sluiers. Witgepleisterde huizen, tinnen van een tempel, heuvels:
- Jeruzalem, Jeruzalem, hoe menigmaal heb ik uwe kinderen willen bijeenvergaderen.... maar gij hebt niet gewild. Uw huis worde u woest gelaten....
Hij staat doodstil, terwijl woord en beeld als een godsspraak
| |
| |
aan hem voorbij trekken. Bij het ontbijt wordt het morgengebed langer dan anders:
- Opdat het nog voor velen een roepstem moge zijn tot Christus en Uw naam erdoor worde verheerlijkt....
Een uur later arriveert een detachement infanterie met veel lawaai aan het station. Stalen helmen, karabijnen, mitrailleurs. Midden tusschen het gewoel begroet Suze Heytema haar verloofde met veel kussen en een lange omhelzing.
- Kom je ons nou beschermen hè, Arnold, ridder?
Luitenant Hovestadt glimlacht verlegen en rukt zich voorzichtig los. De troepen hebben zich reeds opgesteld. Lenig springt hij voor het front.
- Geeeef àcht!
Suze glimlacht. Wat een stem en wat een houding!
En wat een geruststelling!
Zoo hervindt Willem Verdoorn zichzelf.
Een groote keisteen vliegt door de lucht, vernielt een lantaarn en treft een vrouw, die gillend in het donker verdwijnt. Dat deed hij! Een leege hand slaat tegen zijn voorhoofd.
Schoft, het had je moeder kunnen zijn!
Achter hem stormt de politie de straat in, zijn kornuiten vluchten en hij wil ook weg. Maar een kille stroeve weerbarstigheid legt zich, zwaar als metaal, in zijn lichaam. Schoft! Schoft! Schoft! Een agent geeft hem een duw.
- Doorloopen!....
Thuis zit Heiltje schreiend op hem te wachten. Was je daarom zoo vroom? zegt ze. Hij zwijgt.
's Nachts stommelt Hakman in zijn onderbroek de kamer binnen en smeekt hem boven te komen. Jaan is plotseling veel erger geworden en hij moet vechten om ze in bed te houden. Ze
| |
| |
heeft heel de Zaterdagavond om Willem geroepen. Verdoorn gaat mee, maar als hij boven komt is ze alweer rustig.
- Ga maar slapen, Willempie, je was net aardig op dreef, denk om je rust, zegt ze, maar haar stem klappert stuk op haar tanden. Ze heeft hooge koorts.
Zondag het oproer tot hier vlak onder het venster! Op de hoeken wordt de straat gebarricadeerd. Charges van de politie! De jongens Schefferly gooien het huisraad van hun moeder naar beneden en vluchten achter langs de dakgoot weg. Heil zit met Rietje op haar schoot weggedoken in de verste hoek van de kamer. Ze wil niet praten. Als Willem haar aankijkt keert ze haar hoofd om en begint te snikken. Boven lalt Hakman stootend en zonder genoeg adem de Internationale uit en neuriet dan weer psalmen op zijn knieën voor het bed. Dan weer wil hij naar buiten en meedoen, maar halverwege de trap staat hij stil en roept Gods oordeelen uit over ieder die het zwaard opneemt. Het is niet om aan te hooren voor de anderen. Vanmorgen bij het stempelen hoort Verdoorn dat Lemmen Zondagmiddag is gearresteerd en niet voor de avond vrijgelaten. Hij heeft bij de plundering van een kruidenierswinkel een paar bussen cornedbeef gestolen. Hij schijnt daar toevallig langs gekomen te zijn en toen rolden ze te grijp voor zijn voeten. Een opstandeling is hij niet, daar heeft hij geen figuur voor, maar cornedbeef is voedzaam en lekker. Vooral voor kinderen. Die heeft Lemmen er drie.
- Als de politie hem niet bij zijn kladden gepakt had, had die Lange er een familiefeestje van gemaakt. Heere zege deze spijze, da's nog eens kosje voor een vent zonder vrouw en met drie kinders. Amen, zegt iemand grommend achter Willem Verdoorn.
En als Willem Verdoorn niet zoo'n vuile schurkestreek overhoop
| |
| |
had gehaald....
....Maar dat bespreekt hij met Masborg samen, achter een gesloten deur. Daarmee is tegelijk zijn werk bij Bakker ontdekt. Dat kost hem minstens een paar weken steun, als hij het er daar nog mee af brengt. Heil kan het niet meer uithouden en vlucht met Rietje naar haar ouders.
En nu staat Willem Verdoorn hier voor het venster. In de scherven van de stukgeschoten ruiten aan de overkant schittert zon. Tusschen de losgewoelde keien liggen de naar beneden gesmeten geraniums rood te verbloeden. De melkboer op de hoek heeft zijn etalage met planken geblindeerd. Aan de andere kant komt vrouw Schefferly naar buiten geloopen en strooit broodkruimels voor de vogeltjes. Eer het mensch dat vergeet! Maar de vogels zullen em wel gesmeerd zijn net als Janus en Piet. Die zijn na Zondag niet meer thuis geweest. Buurman Branderhorst is ze gaan zoeken, vanmorgen. Zijn eigen zoon Kees is ook weg. Ergens in een cafeetje, op een vergadering met een stel raddraaiers heeft hij ze gevonden, maar ze hebben er hem met twee dichtgeslagen oogen uitgesmeten. Daar beneden, op straat, heeft hij het Willem verteld, met een verontwaardiging, die nog tusschen de opengebleven oogspleten flikkerde.
- Daar zijn nou kerels aan 't woord, die ik nooit eerder gezien heb, die komen alleen voor den dag als er wat loos is. Ik zeg: Twee maanden heb ik voor dat schoelje achter de schermen in de bak gezeten, ik was een strijder en een martelaar en Joost mag weten wat, maar ze hebben in die tijd m'n vrouw laten krepeeren zoowat. Niemand keek naar d'r om, m'n oudste dochter hoert met de viezerikken van de bourgeoisie, Kees heb ik niet meer gezien.... maar wel.... toen ik terug kwam was de heele stad één dronkemansbende, van de partij of niet
| |
| |
van de partij, de heele pot deed mee en nou na een week gefeest te hebben willen jullie de zaak in puin slaan.... Je ben net eender dan de rest, je heb alleen de centen niet.... ik zeg: begin bij je eigen of ga naar huis en slaap je roes uit....
Branderhorst heeft gelijk, maar daarvoor heeft hij nou ook een paar blauwe oogen.
Verdoorn lacht even, kort. Het klinkt bijna als een snik.
Boven zijn hoofd hoort hij gestommel en kreunen. Buurman Hakman helpt zijn vrouw zeker. Dat loopt mis daar. Ach Jaan.... Hij legt twee handen tegen zijn voorhoofd en sluit zijn oogen. Een weeë kramp trekt rond zijn hart, dat te barsten dreigt zonder pijn.
Dan begint hij tegen zichzelf te praten, hijgend en driftig:
- Je bent gek, Willem Verdoorn, gek! Je staat hier voor de ruiten te kijken of je in een bioscoop zit. Buiten knallen de revolvers, daarmee wordt op jouw kameraden geschoten! Jouw kameraden, zoo heb je ze de heele zomer genoemd. Je wou de vrome spelen tegen ze, maar ze zijn stuk voor stuk beter dan jij. Je hebt je weldoeners bedrogen, je hebt je vrouw het huis uit gepest, je steun verspeeld en je kameraad in de bak geholpen.
- Verdoorn, je bent een schoft, een ploert, die het achter zijn ellebogen heeft. Had Masborg gelijk toen hij dat zei vanmorgen of niet? Boven ligt Jaan te sterven zoowat, d'r koffie heb je opgezopen, ze heeft voor je gezorgd van het eerste oogenblik af dat je zonder vrouw en zonder werk op de keien stond.... en toen ze je riep?.... Zaterdagavond? Toen hoste jij als een losgebroken bok achter de muziek!
Hij is nu rechter en aangeklaagde. Hij slaat met een onbarmhartige preciesheid en krimpt ineen als een afgeranselde hond.
- God?.... Zwijg! Eens heb je hem achter de wolken van- | |
| |
daan willen roepen. Stommeling! Dat is vuur in je handen willen nemen! Hij vernietigt jou!....
Een patrouille cavalerie trekt, begeleid door twee politiemannen, de straat in. Revolvers in de vuist en karabijnen in de aanslag. Er is geen huis, geen raam, geen dakgoot te vertrouwen! Goedhartige jongens zijn het, met helmen die te groot lijken voor hun kleine gezichten, maar op paarden, die de trots en de grimmigheid van de beleedigde macht in hun hooge pooten en glanzende flanken te dragen schijnen.
Willem Verdoorn balt de vuisten, zonder vijandschap te voelen. Heel de wereld is beter dan hij! Als ze omhoog kijken trekt hij zich snel van het venster terug, dieper de kamer in. Hij is bang dat ze schieten zullen. Op dat oogenblik vliegt er iets zwarts langs de ramen, een slag, een schreeuw, en mèt dat het op de keien kapot kletst knalt een karabijn ergens de ruiten aan scherven.
Boven begint Hakman te lachen, dwaas en huilerig en stampt op de grond. Zou die....? Is 't ie nou gek!.... Jaan....
Verdoorn wil naar boven, maar reeds stormen de politiemannen de trap op. Op het portaal komt Hakman hen al tegemoet.
- Ziezoo, nou heb ik ook wat gedaan.... mijn portie! Raak! brult hij huilend.
Hij wordt op zijn mond geslagen. Een korte benauwde worsteling op het donker portaal. Onhoorbaar bijna kreunt een kleine stem uit de bedstee, zachter.... zachter....
- Ga kijken hoe die kapot ga daar.... door jullie schuld, ploerten.... en dat was nou vroeger.... vroeger.... Een hikkende huilbui breekt de woorden af. Zijn knieën knikken als van een oud man. Hij ìs een oud man. Hij heeft geen overhemd aan en zijn broek zonder bretels zakt op zijn sloffen.
Buiten sopt een soldaat zijn zakdoek tegen een bloedende
| |
| |
kaakwond.
- Zn vrouw is ziek, erg ziek, en hij.... hij.... hij is niet.... hakkelt Willem verlegen, als ze door het gangetje naar buiten dringen.
Even aarzelen de politiemannen; ze hebben ook een vrouw.
De tuniek van hun kameraad is rood bespat. Dat zien ze.
- Kom mee!
Plicht is plicht.
Nu heeft Branderhorst een dokter gehaald, de eerste de beste die bereid was mee te gaan. Een jonge kerel; zooéén die ook ingenieur had kunnen zijn of wielrenner.
- In de Nieuwe Havenbuurt? geschoten zeker? De stom....
- Niks, een vrouw ziek, doodgewoon ziek, zooals jij het ook worden kan, als je jaren en nog eens jaren gemarteld....
- Ik ben geen econoom.... Hou je van een sigaret? Steek op dan....
Twee rappe handen onderzoeken het lichaam van Jaan Hakman met de snelle zekerheid, waarmee Willem Verdoorn vroeger zijn motor nakeek. Als ze kreunt maken ze kleine soepele sprongen over de knokkels naar de schaarsch weeke plekken van het lijf.
Te laat!....
- Maar wie ter wereld roept een dokter als een mensch zoowat klaar ligt om gekist te worden? Ben ik soms een lijkendienaar?
De buurvrouwen snikken schuldbewust of zij het zijn, die Jaan dood laten gaan.
Branderhorst kan wel een paar oorzaken aanwijzen, maar die
| |
| |
interesseeren den dokter niet. Hij wascht zijn handen boven het aanrecht.
- Vervoer bestaat niet.... uitgesloten, sterft ze voor ze in het ziekenhuis is. Heeft ze geen man? Wat, opgepakt? Nou net? Maar hoe moet....? Ach....
Hij trekt zijn handschoenen aan. Er zijn nog meer patiënten. Misschien komt hij nog terug. De zon is waaiervormig boven de stad uiteengebarsten, schoon, puur, staalhard en zonder de trillende warmte van de zomerdag. Op het kussen ligt het hoofd van Jaan Hakman, rimpelig en dor, maar onder de oogen is het vleesch witblazig gezwollen. Hakman is daarnet zonder overhemd weggehaald. Te begrijpen. Jaan heeft het aan. Dat is een korte nachtpon. Een gepeesde houterige hals staat boven het boordje, roerloos, maar langs de kanteling van de kaken klopt het als een keeltje van een gevangen vogel. Toch is ze nog streng zooals ze daar ligt, hard en afwerend alle medelijden. Als de snikkende buurvrouwen naar haar kijken houden ze plotseling op en bijten zich verbaasd de lippen stuk. Branderhorst kan niet stil blijven staan, onder de twee blauwe zakken van zijn gezwollen wenkbrauwen door kijkt hij onafgebroken naar het bed. - Nou gaat ze dood, zooals ze geleefd heeft! Wedden? Kèrel, je zou willen janken, maar je durft niet, als je naar d'r kijkt, schaam je je....
Licht staat de dag in de kamer, berstensvol en uitbundig. De ramen zijn glanzende poorten naar de zon. Buiten wordt nog geschoten. Het geluid stijgt knallend uiteen, zonder zwaarte, vroolijk bijna. Vrouw Schefferly siddert even. Ze heeft twee jongens op straat.... Op de droge huid van de zieke verdoft de zon tot gore gele vlekken. De dood. In een hoek van de kamer staat Willem Verdoorn verbijsterd toe te zien. Het is vreeselijk te vallen in de handen van den levenden God. Het is
| |
| |
vreeselijk te vallen in de handen van den levenden God. Hoe komt hij daar nou aan? Dat is zeker nog een tekst van de Zondagsschool. Daar heeft hij vroeger misschien wel een plaatje voor gehad. Maar nu zet het zich bliksemend tegen de zwarte achterwand van de bedstee, een gat naar de eeuwigheid, een afgrond. God....
Jaan probeert haar hoofd op te lichten, haar oogen zoeken de kamer in en wijzen, maar niemand begrijpt wat ze bedoelt. Dan ziet ze Verdoorn.
Hij gaat naar het bed. Tusschen de dekens stinkt het benauwd, vergiftig.
- Ik ben.... ik ben.... die tek.... ach Willem.... Dan valt ze weer achterover.
- Ze vraagt wat, hoor dan toch, ze wil wat.... dat kan toch... een dominee misschien, dat is op de beesten af zoo... toe Verdoorn, stottert vrouw Schefferly, bang, omdat ze zooiets noemen durft.
Branderhorst gromt. Zijn vrouw prevelt gebeden. Ze is nog een beetje Roomsch.
- Zeven jong, daar heb ze d'r zes van gebakerd, toen de zevende kwam lagen er drie van mijn hier in de bedstee, en zijzelf op de grond, zooéén is ze d'r, huilt ze er hartstochtelijk tusschendoor.
Willem Verdoorn haalt een dominee.
De stad ligt in de zon. De oproerige buurten zijn door infanteristen met mitrailleurs afgezet. Zon! Langs de breede straten, die van de buitenwijken naar de binnenstad voeren, trekken nu en dan afdeelingen te paard.
De voorbijgangers zouden stil willen staan en in de handen klappen. Het trappelen van de hoeven op de keien is een dartel
| |
| |
spel. Vanmorgen is er voor den burgemeester gedefileerd. Vier en twintig uur geleden was het oproer een gevaar, nou is het een sensatie.
Willem Verdoorn gaat naar Herman Braans. Waar moet hij anders heen? Hij heeft hem belogen en misbruikt. Braans zal woedend zijn, maar daar is hij niet bang voor. Er ìs een gericht waarin menschelijke aanklagers te nietig zijn. Daaronder siddert Willem Verdoorn, als hij in de tram stapt en een kaartje betaalt voor de rit naar Vreedorp. Vijf cent. Kort traject.
Heel gewoon. Maar wie ziet het, waar God een mensch ontmoet!
- Mooi weer, zegt de conducteur, terwijl hij zijn signaal geeft.
- Ja, prachtig....
Vreedorp.
De laatste bladeren van de wilde wingerd branden aan de muren van ‘Repos Ailleurs’. Die naam krijgt wel een bijzondere beteekenis nu de opstand rondom Vreedorp rumoert als de branding rond een eiland. Het is goed, daar even op te wijzen. Dat heeft meneer Braans ook reeds gedaan. Sedert Zondag heeft mevrouw Heytema haar toevlucht onder zijn dak gezocht. Met twee weerlooze dochters.... en ondanks de aanwezigheid van luitenant Arnold.
Herman huist de gansche dag op zijn studeerkamer, hij verschuilt er zich bijna. Renske is bij hem op 't oogenblik. Laat ze maar. Hun afgetrokkenheid is te begrijpen, nu het oproer in de stad de gevolgen laat zien van hun onbezonnen ideeën en de verloochening van hun opvoeding. Dan slaat luitenant Hovestadt een beter figuur! Als Evert zijn einddiploma H.B.S. haalt en hij wil, is misschien een opleiding voor de weermacht het
| |
| |
beste en zonder teleurstelling voor de ouders, overweegt vader Braans.
Zie, daar komt Riegel uit de stad, die brengt nieuws. Van het front, zou men bijna zeggen.
- U kunt naar huis gaan, het gevaar is geweken, zegt hij tegen het vrouwvolk, dat al naar de voordeur gehold is.
- Onze jongens hebben kranig werk verricht. Mijn complimenten voor zoo'n verloofde, juffrouw Suze....
- Dat wist ik, antwoordt ze fier. Ze is nu een echte soldatenvrouw.
Dus gaan ze nu weer naar ‘Us Wente’. Het ligt daar als een verlaten stelling. Schandelijk! Mevrouw Braans vraagt of er veel gewonden zijn.
- Veel? Altijd te veel, m'n beste, zoolang de ware schuldigen buiten schot blijven. Het volk is in deze tijden gauw opgezweept, dat zien we nu weer. Maar een harde les verricht wonderen. Laten we daarop hopen en de regeering dubbel steunen.... Right or wrong, altijd voor orde en gezag.... dat zijn de pijlers van ons volksbestaan.... Als alle dominee's dat eens onthielden en ieder, die geroepen is voorlichting te geven....
Dat laatste snapt Suze zelfs. Mevrouw Braans krijgt een kleur en meneer verontschuldigt zich kuchend:
- Herman is op zijn kamer.... het grijpt hem erg aan schijnbaar....
Riegel glimlacht. Mevrouw Heytema stapt resoluut naar de trap en roept haar dochter. Ze gaan weg!....
Op zijn studeerkamer leunt Herman tegen zijn boekenkast, bleek en vermoeid na een lang gesprek, een verloren gevecht tegen de trouwhartige eenvoud van Renske. Nu ze geroepen is
| |
| |
staat ze op en gaat naar hem toe.
- Herman, je mag niet wanhopen.... als je geroepen wordt moet je weer gaan.... wat minder idealisme en wat meer geloof.... en je verstand meenemen.... maar nooit twijfelen, nooit twijfelen, dat mag niet, je weet het beter dan ik, Herman, de liefde hoopt alle dingen, ze gelooft....
Dan staat hij met een schok rechtop en grijpt haar handen.
- Het is goed zoo. Het was mijn eigen schuld.... de hybris van een sociale amateur profeet.... Van een sociaal voelend mensch, zou Masborg zeggen.... Als ik nu begin, moet het zonder de mooie poespas, die ik er zelf bij maakte.... Als ik aan die arme Anna denk... Ach Renske, ik kan het ook niet..., ik kàn het niet....
Dan komt plotseling meneer Braans zenuwachtig de trap op. Er is beneden iemand die Herman spreken wil.
- Die werkelooze, die man van de Nieuwe Haven, van die vrouw.... jonge, pas op.... als vader mag ik je dat nog zeggen, pas op, laat je niet verleiden.... je ziet nou....
Maar dan is Herman al beneden.
Verdoorn!!........
- Dat ik een schoft ben kan zij niet helpen, zegt Willem onderweg.
- Kameraad....
Als ze thuiskomen is Jaan Hakman al gestorven.
In de stad keert langzaam de rust. Als een ijzeren klem zet zich de orde rond de opstandige buurten. De straten worden leeggeveegd, wie er zich in vertoont, neergeschoten. Voor de nacht moet alle tegenstand gebroken zijn, de duisternis vecht aan de zijde van de opstand. Spelenderwijs stoot de militaire
| |
| |
politie de laatste haarden van verzet uiteen. Dat is geen strijd meer, een klopjacht! Een kleine troep overmoedigen, waaronder de jongens Schefferly en Kees Branderhorst, probeeren de draaibrug over de haven onklaar te maken, om hun aftocht te dekken. Tevergeefs! Een motorcolonne dondert ze met revolvers en gummistokken uiteen. Een paar cavaleristen nemen de laatste barricade van vernield huisraad met het glorieuse élan van een springoefening voor een eeretribune. Loopen! Loopen!
Kees Branderhorst kan niet meer. Hij heeft een mep met een ploertendooder op zijn hoofd gekregen en strompelt verdoofd naast Janus Schefferly.
- Vooruit! Ga vanzelf over! Loopen, dan voel je niks! gromt Janus, terwijl hij hem een por in zijn rug geeft. Dat is nog wat anders dan een dorpsveldwachtertje achter je kont te hebben als je een fuikie gelicht hebt.
Waar is Piet nou? Hij moet zorgen dat hij ze heelhuids thuiskrijgt. Daar! Die proest en slaat met zijn armen alsof hij crawlt. Overal laten zien, dat hij goed zwemmen kan, de branie!
Daar is de straat. Achter hen kletteren de motoren.... dichter.... harder.... De deur van hun huis is dicht! Hoe komt die deur nou dicht? Bons!.... dat is ook een bak!.... Vooruit Kees! Je loopt of je slaapt.... oogen open, sufferd!
Bij Hakman wenkt Branderhorst voor de ramen. Maar die zijn kapot! Hoe komen die ramen kapot?....
Binnen....
- Jezus Maria....
- Hou je bek!
- Wat?.... Jaan dood?....
Barmhartig is de Heere, lankmoedig en groot van goedertieren- | |
| |
heid....
Dat staat in het zakbijbeltje van Herman Braans. Op de tafel ligt een tekst. Zilveren letters op een zwarte grond. ‘Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven’ staat erop.
- Die was voor jou bedoeld, Verdoorn.... leste wat ze gezegd heb.... en niet van de armen begraven worden asjeblieft....
Hij zal niet altoos twisten, noch eeuwiglijk den toorn behouden. Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden. Want zoo hoog de hemel is boven de aarde....
Willem Verdoorn kan het niet meer uithouden en vlucht snikkend naar buiten.
- Da's nog nooit iemand wezen zeggen hier in huis.... is dat een gewone bijbel?.... nooit geweten.... bromt Branderhorst.
Herman Braans staat in een roerlooze kring.
.... is Zijn goedertierenheid geweldig....
Langs de keien onweert de macht.
- Een mensch kan zoo hard van de hemel zingen, jongen, dat hij het schreien van zijn eigen kind niet hoort, zegt vader Verdoorn tegen zijn zoon Willem. - Vergeef et me?....
Rond het huisje ligt de nacht onder een oneindige sterrenlucht.
- We zelle in de schuld moete, jongen....
Barmhartig en genadig is de Heere....
Zoo hoog de hemel is boven de aarde is zijn goedertierenheid geweldig....
|
|