| |
| |
| |
XVI
Een persbericht van de rijksdienst der werkloosheidsverzekering en arbeidsbemiddeling meldt: Na een aanvankelijke vermindering in de lente en de voorzomer neemt het aantal werkloozen thans weer gestadig toe. De cijfers overschrijden die van vorig jaar reeds aanzienlijk.
De rubriek ‘Faillissementen’ groeit onrustbarend, evenals de N.S.B., en de goudvoorraad van de Nederlandsche Bank.
Er is gevaar!
De beiaard van de oude klokketoren speelt een psalm voor de uurslag. Dat is vanwege de ernst der tijden. Het klinkt plechtig en schept sfeer. Ieder, die nog een weinig vroomheid bezit, waardeert het. Maar niettemin blijft de toestand hachelijk. Ondanks de psalm, zal bij mogelijke devaluatie het vermogen van mevrouw Heytema misschien tot op de helft verminderen, en communisten en socialisten bedreigen de rest. 's Avonds als ze alleen thuis is, doet ze de deur op 't nachtslot. Ze is blij met de lantaarn, die precies voor haar huis staat en de verborgenste hoekjes tusschen de tuinheesters verlicht. Maar het gevaar loert zelfs binnen de muren. Wat Rinske, haar eigen dochter en evenbeeld van haar man zaliger, voor lectuur meebrengt is eenvoudig verschrikkelijk en Masborg spreekt openlijk van een sociale omwenteling. Ja, iemand als de jonge hulpprediker van ‘Repos Ailleurs’ is eigenlijk niet meer te vertrouwen. In zijn handen verliest zelfs het Nieuwe Testament alle vriendelijke charme, die een vrouw van goeden huize met een gevoelig hart zoo aantrekken kan. Alleen de woorden van luitenant Arnold Hovestadt geven nog een klein gevoel van veiligheid, maar de regeering overweegt nu weer de afschaffing van een gedeelte beroepskader. Mevrouw Heytema wil niet critiseeren,
| |
| |
vooral nu niet, maar toch plaagt haar de vraag, of zulke mannen wel gemist kunnen worden in deze onrustige tijden. Natuurlijk niet, zegt Suze. Maar dan vergeet ze toch, dat de landdagen van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm tegenwoordig meer volk trekken dan de traditioneele concoursen van Christelijke zangvereenigingen. Ze werken als de rechte haren op een gekromde kattenrug: de revolutionnaire honden blaffen wel, maar bijten er niet naar.
Maar ondertusschen ontvalt de weduwe alle steun van nabij. Swagerstein, jarenlang huisvriend, vermindert plotseling zijn bezoeken, nu het onverantwoordelijk geworden is in deze uitzichtlooze tijd het lot van een vrouw - plus wat daarvan komt - aan zich te verbinden. Hij heeft bij Rinske uit de bibliotheek alle lectuur gehaald over dien vreemden Franciscus van Assisi. Hij wil zijn kennis dienaangaande nogeens opfrisschen en verdiepen, en urenlang praat hij met Herman Braans over de geschiedenis van den rijken jongeling uit de Schrift.
Dat is een eigenaardig geval.
Het is herfst. Zelfs de straten van Vreedorp zijn onherbergzaam, nu de laatste chrysanten verregend naar de grond knakken. Maar vaak zien de eenzame bewoners tot diep in de nacht Masborg, Braans en Swagerstein op en neer wandelen onder de ontbladerde kastanjes. Het is romantisch, maar met een raadselachtige dreiging. Niemand begrijpt, wat zij daar te bespreken hebben en het is een onrustige gedachte voor vader Braans, te weten, dat, wanneer hij zijn knieën buigt voor het avondgebed, Herman wellicht de vroomheid verloochent in gezelschap van iemand als Masborg. Meneer Varsseveldt, wien het ook opgevallen is, noemt Herman Braans spottend de geestelijke verzorger van de arbeidsbeurs, maar meneer Riegel, die verder ziet, verontrust het.
| |
| |
- Let op mijn woorden, die steken vuur aan bij elkaar en de wereld is vol dynamiet! Dat ontploft! Zoo ver zijn we tegenwoordig al afgezakt, dat een dienaar des Woords in nacht en ontij kwade samensprekingen houdt met half revolutionnaire godloochenaars. Bar!....
Ja, de wereld is ondankbaar! Als meneer Riegel Nederland vergelijkt met een zinkend schip, zijn menschen als mevrouw Heytema de kermende passagiers, maar lieden als Masborg en Braans kweeken verzet onder de bemanning. Wat is erger? Slechts een eenzame op de commandobrug en een enkele zwoeger aan de pompen, die stand houdt. Daar behoort hij bij! Ach, een warm hart is een goedkoop reclamemiddel in tijden, waarin hersenen en vuisten regeeren moeten. Kijk maar in de Raad. Daar plegen onverantwoordelijke leden obstructie en verzetten zich tegen elke bezuiniging en drijven de gemeente onder staatscurateele. Maar die beklaagde werkloozen halen regelmatig hun steun, bussenvleesch, margarine, kolenbons en nog veel meer! Ze worden verzorgd en met een liefde behandeld, als zieke kinderen, en meneer Riegel, de zakenman, weet hoe achter de schitterendste etalages nijpender armoede heerschen kan.
Het is geen gemakkelijke taak, in deze tijd op post te blijven. Het genot van magistraat te zijn is allang verdwenen en Riegel zou zich zeker terugtrekken als hij niet wist, Wie hem de opdracht gaf en van Wien hij straks de belooning ontvangen zal. ‘Wie volhardt tot het einde....’ Dat is een troost.
Deze week nog houdt hij een magistrale rede in de Raad en Maandag begint de grootsch opgezette feest- en reclameweek met etalagewedstrijden, buurtversieringen en kunstverlichting van het historische raadhuis.
Zoo helpt men de middenstand en zoo doet men wat!
| |
| |
En daar is meneer Riegel de organisator van, bescheidenlijk gezegd.
Alles komt op zijn tijd.
Toen ieder zich voorbereidde op een langzame maatschappelijke dood in de komende winter (verondersteld natuurlijk dat revolutionnairen er geen abrupt einde aan maken) blijkt er plotseling genoeg levenskracht aanwezig te zijn om de straten weer vol menschen te stuwen en de winkels vol koopers.
De stad heeft ineens de gezellige drukte van Sinterklaas of Kersttijd, alleen zonder bisschop of kerstkind. Maar dat gemis valt door de drukte niet op.
Als een vreugdevuur rijzen de spitse kanteelen van de stadhuistoren in de donkere lucht, waarin de lampjes van de lichtreclames hangen, als een neergestreken zwerm vuurvlinders.
Zelfs de psalm van het carillon klinkt ietwat feestelijk.
De Nederlanders zijn toch altijd een taai volk geweest!
Er is alleen iemand noodig, die het eerst weer opveert, dan komt de rest vanzelf.
Die eer komt meneer Riegel thans toe.
Iedere vijftigste kooper, die voor minstens tien gulden besteedt, krijgt in zijn zaak een winterjas of -mantel cadeau. Dat is juist iets voor deze tijd en houdt rekening met de heerschende nood. De Algemeene Koopmans- en Winkeliersvereeniging geeft voor ieder kwartje een bon, vijf bonnen is een nummer en ieder nummer is een lot. Het aantal prijzen is onbeperkt en varieert van een blankeiken slaapkamerameublement tot gerookte hammen en pakken H.O.-havermout.
In de kleinere zaken kan men naar het aantal erwten in een pot raden en de plaatselijke bladen geven letterraadsels. Zelfs het crisiscomité valt niet uit de toon. Het maakt van de feeststem- | |
| |
ming een dankbaar gebruik door een extra collecte te houden en trekt nu met versierde reclamewagens en muziek door de stad. Een vergulde pil slikt immers altijd gemakkelijker. In de kantoren van het crisisbureau zorgt Peters voor de goede steer. Hij verschijnt er iedere morgen met een groot feestrozet op zijn borst en juffrouw Herik besproeit zich dagelijks met reclame-odeur. Nu geurt ze in haar gele blouse boven haar hooge steltbeenen als een stokroos.
En in de straten is vertier!
Wie drie bonnen heeft wil er twee bij om een lot te krijgen en wie drie loten heeft wil er vijf om zijn kans te vergrooten. En dat komt niet tot rust eer Zaterdagavond de reclameweek met een fakkeloptocht gesloten wordt.
Een stille bezetenheid heeft zich van de menschen meester gemaakt. Zelfs mevrouw Braans ondergaat het zonder critiek. Als ze thuiskomt telt ze zorgvuldig de bonnetjes uit haar portemonnaie en bestelt voor een maand vooruit boodschappen. En Suze Heytema kan een slaapkamerameublement ook heel goed gebruiken, want de brieven van luitenant Arnold Hovestadt wijzen de laatste tijd in die richting. Wie nu toegrijpt heeft wat! Maar je moet eerst wat hebben om toe te kunnen grijpen. De beurs van mevrouw Braans of het zakelijk instinct van meneer Riegel en als je dat mist, het jonge lichaam van iemand als Liesje Branderhorst bijvoorbeeld. Maar de meeste werkloozen missen ze alle drie. De steuncenten zijn met één avond meneerspelen gauw verdwenen en een paar onnoozele bonnetjes op de schoorsteen zijn net voldoende om de teleurstelling grooter te maken in een kanslooze strijd. Twee dagen kunnen ze 't aardig vinden, maar eer het Zaterdagavond is, kan de bakker naar zijn centen fluiten en zucht moeder de vrouw bij een leege melkkan of juspan.
| |
| |
Het is gauw genoeg duidelijk wie de kaas van de tafel eet. Op straat beginnen de opgeschoten jongens spreekkoren te vormen:
Een bon voor een kwartje, da's tien voor een riks.
De rijken krijgen alles en de werkeloozen krijgen niks....
Maar dat is leuk kinderspel bij wat het Werkloozen Strijdcomité in haar pamfletten rondstrooit.
DE BOURGEOISIE VIERT FEEST, DE ARBEIDER BETAALT HET GELAG!
Vorige week heeft Riegel, arbeidersvijand en japonnetjes-fabrikant, een rede gehouden over de ‘grootschheid des levens’ en de ‘oudhollandsche degelijkheid’. Maar nou lokt men Jan Boezeroen de centen uit de zak met smoesjes en gokspelletjes, onder de hooge goedkeuring van officiëele autoriteiten en een eerecomité’....
Voor de stempellokalen ligt de grond ermee bezaaid, als een picnicplaats in het bosch. Juffrouw Herik heeft er één mee naar binnen genomen. Een mooi smoesje om Peters bij haar lessenaar te roepen. Terwijl hij over haar heengebogen staat, lezen ze het samen.
- Het schorem gunt een mensch het licht in de oogen niet, zucht hij, terwijl hij haar onder de arm kittelt. Juffrouw Herik kleurt en grinnikt tegelijk.
Vanavond gaat ze met Peters naar de bioscoop. - Een verzetje temidden van ons sombere werk, zegt hij. Ach, iedere keer moet ze zichzelf waarschuwen, er niet meer in te zoeken dan er inzit. De nette jongens, die toch vroolijk zijn en een behoorlijke positie hebben, liggen ook niet meer voor het opscheppen
| |
| |
tegenwoordig. Een feeststemming als vandaag wekt overmoedige gedachten.
Als Frans Lemmen komt stempelen, heeft het ventje op zijn schouders een steek op van een strooibiljet.
- U zie, meneer, overal kan je een lolleke van maken, spot hij tegen Peters, terwijl hij het kind op de grond zet. Nu wiebelt de steek boven de toonbank. Het kereltje knijpt de oogjes dicht en lacht tegen Peters, piepend als een speelgoed-Chineesje, dat op zijn buik gedrukt wordt. Hij komt hier iedere dag tweemaal, ze kennen elkaar al een beetje. Peters wil een grapje verzinnen, maar Lemmen is nu ernstig geworden en vraagt:
- Al iets erop gevonden meneer, dat hou ik nie lang vol zoo.... van de wind kan ik ook niet leven....
Het klinkt een beetje valsch zoo ineens. Peters houdt niet van die dingen, daarom zal hij Masborg even roepen. Die is zelfs nu niet met zijn twee pooten van de grond te krijgen. Iedere dag scheldt hij als de kapitein van een lekke schoener.
- De crisiscommissie heeft de zaak in onderzoek, maar deze week is het feest, roept hij door de halfopen deur van zijn privékantoor.
- Dus nog maar wat langer op een houtje bijten, meneer? vraagt Lemmen geërgerd.
- Ja, bezjoer, zegt Masborg. Meer niet.
Maar 's avonds, bij Herman Braans, ligt het geval Lemmen als een opgave op tafel.
Er is niemand thuis.
De familie is naar het vuurwerk en Swagerstein, die tegenwoordig vaak komt aanloopen 's avonds, is er ook heen. Op verzoek van mevrouw Heytema vergezelt hij Suze. Het is immers niet
| |
| |
tegen te spreken dat een dame daar alleen niet past!
Het rumoer van de menigte in het park is tot in Vreedorp duidelijk hoorbaar. De kamer van Braans lijkt een kleine cabine, waarin het werk doorgaat. Een draaiende mallemolen is de wereld daarbuiten; allen hebben ze hun post verlaten, behalve zij tweeën. Dat geeft bij alle ellende een gevoel van tevredenheid. Zonder het te weten lijken ze nu een beetje op Riegel. Herman Braans spreekt over verantwoordelijkheid en Masborg citeert enkele regels moderne poëzie. Zooiets van een wereld, die op een sjees gelijkt en een hondje dat de kar nablaft. Men behoeft niet eens filosoof te zijn om daar een behoorlijke toepassing op te vinden. Niettemin is vóór de familie terugkomt de zaak tot een voorloopig einde gebracht.
Masborg zal bij de crisiscommissie een advies indienen om de kinderen van Lemmen door het B.A. te steunen, zoolang de scheiding niet voltrokken is. Dan wordt Lemmen niet gesteund en heeft het gezin toch inkomsten. Tot de uitspraak toe krijgt Braans de zorgen. Morgen te beginnen, dan klopt alles als een bus.
Mevrouw Bakker heeft plannen, haar tuin voor de winter te laten opknappen. Hij zal bij Verdoorn informeeren of dat iets voor Lemmen is ('t is zijn kameraad, zegt Masborg) en zoodoende heeft hij tegelijk contact gekregen met twee gezinnen van de Nieuwe Havenbuurt. Twee aanknoopingspunten, twee draden, dat is voldoende om een heel kleed te weven.
Herman Braans is blij, niet om dit kleine resultaat, maar om het begin van grooter werk, dat hij ziet.
- Die Verdoorn zei: Laten zien wat je gelooft.... Ik wil het probeeren, Masborg, het is,.... hoe zal ik het zeggen, maar ik heb het gevoel of ik geroepen ben tot een duel tusschen het licht en de duisternis....
| |
| |
- Zal je tegevallen, ouwe jonge, mompelt Masborg. - Je blijft een vreemde eend in de bijt.... je hebt je komaf niet mee, en je baantje niet.... Ik praat uit ondervinding,.... doe je plicht en maak dat je wegkom....
- Toch wil ik het probeeren, niet als dominee, Masborg, maar als mensch, als geloovig mensch, dat is als getuige.... Weet je wat zoo ongelukkig is? Er zijn tientallen organisaties, waarin ik bepaalde groepen werkloozen bereiken kan. Ik word er op een kathedertje geleid en mag een woordje spreken voor hoofd en hart. Goed, ik benut die kans, maar toch.... Als ik een spelletje met ze dam, of ze een sigaret laat opsteken, als ik een rijksdaalder uit mijn zak haal, dan ben ik vlot en democratisch en nederig en goed....
- Een sociaal voelend mensch, grijnst Masborg.
- Ja, en toch is 't niks, niks in verband met wat ik bedoel. Er moet éérst wat anders zijn.... dat zooiets doodgewoon, vanzelfsprekend maakt. Zooals het nou is.... een werklooze aanvaardt het als een zieke een tros bananen. Wat zijn ze goed, denkt hij in het beste geval en hij voelt dubbel dat hij ziek is. Het geknal van het vuurwerk buiten onderbreekt nu en dan het gesprek. Herman Braans is opgestaan en loopt pratend de kamer op en neer, terwijl hij soms plotseling ophoudt om te luisteren naar het rumoer daarbuiten. Als hij weer begint te spreken, praat hij telkens harder dan te voren. Masborg rookt en glimlacht. Hij heeft vroeger ook wel zoo geloopen, maar wie beleeft wat hij meemaakt, iedere dag, wordt zuiniger met zijn zenuwen. Braans is een sympatieke kerel, vol idealen, maar zooals hij nu loopt te praten, lijkt hij op een reserve-officiertje, die het tegen een frontsoldaat heeft. Masborg heeft de litteekens van de strijd in zijn vleesch zitten!.... Goeie redenaars zijn die anderen, maar verder....
| |
| |
- 'k Heb es een preek gehouen over christelijke gemeenschap en, eerlijk gezegd, weet ik er zelf geen raad mee soms. Met alle respect voor die instellingen, is dat toch nog heel wat anders dan een crisiscollecte of een ontspanningsavond.... gemeenschap.... gemeenschap.... Ik heb al ergens gelezen dat het een modewoord geworden is, maar bij mij is het nog zoo levend, dat ik er bang van word. Maar, wat ze vergeten, Masborg?.... daarbuiten,.... hoor je die herrie?.... Daar is vader bij en Riegel en Suusje en Lemmen en Verdoorn misschien. Lol, gezelligheid, afleiding! Nou is het heele stel voor mij één pot nat, allemaal hebben ze wat te verbloemen, allemaal weten ze dat 't bedrog is.... Ze hebben allemaal het Evangelie even hard noodig, maar waar.... wáár, Masborg, moet ik gaan staan om ze dat te bewijzen?
Ondertusschen is Masborg naar het venster gegaan en heeft de ramen opengegooid. Je kan de rook snijen in de kamer. Een natte mistlucht komt naar binnen. Tusschen de kaalgewaaide heesters van de overkant bewegen de schaduwen van Renske en haar moeder op de gordijnen van de slaapkamer. Mevrouw Heytema durft niet meer alleen te gaan slapen, iedere nacht roept ze om Sjoerd. De dokter heeft voor haar hart gewaarschuwd. Grimmig spuwt Masborg op de tegels van het terras beneden. Hij roept Braans.
- Kijk Herman. Zij daar heeft tien soldaten om d'r huis noodig, en Renske, die arme meid, een tekst als: Laat de kinderkens tot Mij komen.... Lemmen dit en Verdoorn dat. Hou jij dat allemaal uit mekaar? Ik niet! Weet jij wat je zelf tekort kom? Ik heb eens hooren zeggen, een wereldhervormer is iemand die met zichzelf geen raad weet. Dat weet jij ook niet.... Economie, Sociale hervorming, nuchter en zonder pardon. Tenslotte moeten de zakenlui de wereld redden en dat doen
| |
| |
ze, als ze zien dat ze er voordeel van hebben. Je vergeet dat we burgers zijn, dat wil zeggen, daalders met een ziel en een vroom randschriftje.... als het zilver ontbreekt, spoken we rond als dwaallichten.... Als mòrgen de crisis voorbij is, morgen, Braans, zijn alle menschen genezen.... trouw jij misschien nog met Suusje-lief....
- Je spot, Masborg, ik geloof....
- Ik ben niet christelijk, ik geloof niet.... ik ben crisisambtenaar.... Stop verder, Herman.... Hoe zou Swagerstein het maken met z'n jonkvrouw bij het vuurwerk....
Tusschen de boomen van het park spuiten vuren watervallen en schieten gekleurde sterren de donkere lucht in.
Ach, Swagerstein.... Hij probeert in het drukke gewoel over Franciscus te praten, maar het geknal van de vuurpijlen en de gilletjes van Suze brengen hem in de war. Ze knijpt hem in de arm en drukt haar hoofd op de plaats van zijn kloppend hart.
- Die meneer van Assisi was die ook verloofd? vraagt ze met kinderlijke ernst.
Een schietende vuurzon belet het antwoord. In de lucht knettert het nu als geweervuur. Suze huivert even. Het doet haar ongewild aan nare dingen denken. Een paar werklooze kerels schuiven langs haar heen, en knijpen haar stiekum in de zij.
Ze schokt terug.
- Zouden die communisten nou toch nog de baas kunnen worden? vraagt ze plotseling met een vreemde angst.
Swagerstein glimlacht. Hij wordt grooter langzamerhand.
Het slotstuk is de Nederlandsche leeuw, fier temidden van een kanonnade van vuurspuwende zonnen, barstende sterren en vlammengeisers.
Aarzelend wordt het Wilhelmus aangeheven.
| |
| |
Het is Dinsdag, de tweede avond van de groote feest- en reclameweek.
Iedere avond is de spits van de verlichte toren boven de huizen van de Nieuwe Havenbuurt zichtbaar. Dat is van belang! Het herinnert Heiltje Verdoorn plotseling aan de nieuwe wintermantel, die haar vorig jaar beloofd is en die ze nog steeds niet heeft. Willem is nu wel werkloos, maar de aanbieding van Riegel is de kans van het seizoen.
Als Verdoorn het gezicht van zijn vrouw ziet, heeft hij de bezorgdheid van een boer, die een opkomende donderbui bekijkt. De gewassen staan bijna rijp op de akker. Nu kan in één oogenblik alles vernield worden. Zoo is het bij hem ook! Hij heeft de huiselijke rust bijna ongeschonden terugontvangen, met de glans van een bescheiden vroomheid erbij. Hij kan zijn vrouw imponeeren met zijn veroverde levenswijsheid en een citaat van zijn geloovigen vader. De menschen, die zijn blijdschap bedreigen, gaat hij uit de weg en de onrust van zijn zelfbedrog legt hij met veel tastbare voordeelen het zwijgen op. Aanstaande Zondag is hij van plan naar de kerk te gaan. Het is dwarskopperij van rooie vuilspouwers, de kerk met één slag te verdoemen. Er zijn nog goeie dominee's! Herman Braans bijvoorbeeld! Hij heeft het jarenlang verkeerd gezien, erkent hij tegen Heiltje. Dat maakt hem nog mooier!
Maar nu? Wat doet een man nu met een vroom smoesje als de heele stad davert van muziek en actie en de verlichte toren de menschen als muggen rond haar lamp trekt?
Liesje Branderhorst is vanaf Zaterdagavond niet thuis geweest. Schande, vindt Willem. Maar d'r moeder kreeg een taart van den fijnsten bakker thuisbezorgd, met een briefje erbij, dat er
| |
| |
vóór Zondag nog wat komt.
Piet Schefferly heeft in een singelloopwedstrijd een schemerlamp gewonnen. Alle buren moeten het ding bewonderen, hij is trotsch als een Balineesche haan en terwijl hij over de stoep charlestont van baldadigheid, vertelt hij:
- Werken kan ik nie, maar m'n beene zijn rap. 'k Had een officiertje achter me, mar toen 't ie vlak achter me was liet ik er een vliegen.... wor dâ ventje kwaad dattie vergeet te loopen.... Naderhand zeg ik tegen em, dâ was er nou eentje uit een werkelooze miterjeur, mot jij tegen kenne as soldaat. Stik! zei 't ie, mar ik nam de schemerlamp mee.
Hij is prachtig. Op het dressoirtje bij Heil zou hij zeker goed staan. Dat kan Willem niet wegpraten.
Van moeder Veenhof komt er een brief, waarin ze vertelt, dat vader aan 't bietensteken is en aardig verdient. Hij kan ook rap overweg met het stikmes, en.... vlugge handen vinden altijd wel wat, ook nu nog. En of Willem nog steeds niks doet? Nee, Willem doet nog steeds niks, hij kan zelfs niet hardloopen als Piet Schefferly.
En toch lokt iedere avond de verlichte torenspits boven de daken.
Twee-, driemaal daags loopt Heiltje langs de etalage van de firma Riegel te zieloogen, maar de inzet van tien gulden is en blijft te hoog. En dan moet je het nog riskeeren de vijftigste te zijn. Als ze thuiskomt is ze moedeloozer dan ooit en vaak doornat van de regen.
- We zullen de centen van de Vrijdag opsparen, Heil, tracht Willem te troosten.
- Ja, dan kan ik em net met de Paschen hebben, spot ze schamper terug.
Het is de waarheid.
| |
| |
Maar de volgende dag loopt ze weer op straat te zoeken. Op een keer ontmoet ze er Hakman, die halfdronken tusschen Kees Branderhorst en Janus Schefferly over het trottoir waggelt. Hij heeft een speelgoedballon aan een touwtje in zijn hand, een roze behaarde hand met groote bruine sproetvlekken. Langs zijn broekspijpen heeft hij zich bevuild. Nu Jaantje niet meer van de trap af komen kan, heeft hij de bonnen van het armbestuur verpatst en frisch gemaakt. Kees en Janus hebben hem ergens opgepikt en probeeren hem thuis te brengen, voor er iets ergers gebeurt.
Heiltje wil doorloopen, maar hij staat wijdbeens voor haar te waggelen, als een geraakte pop uit een schiettent. Het begint weer te regenen. Uit de portieken roepen werklooze jonge kerels gemeene grappen.
- Heb je je nieuwe jassie al te pakke, buuvrouw, lalt hij en knijpt haar in de arm. Ze rukt zich los. Op haar gezicht staat de angstige weerzin van iemand, die weet dat ze fatsoenlijk is. De regen trekt door haar kleeren en maakt koude plekken op schouders en rug. - Toe jonges, help me!....
- 't Is je bloedeige buurman, verbeel je maar niks, zegt Kees vijandig.
Als ze thuiskomt, voelt ze niets meer dan een groote, vermoeide eenzaamheid. Willem slaapt snorkend in een stoel. Zijn machteloosheid heeft de vroomheid verdreven, en een te lange wanhoop maakt onverschillig. Rietje speelt bij de buurkinderen aan de overkant. Willem wordt met een lange verveelde geeuw wakker en vraagt om thee. Er is geen thee in huis. Eer het avond is ligt Heiltje met zware kou op bed. Een holle hoest blaft uit de donkere bedsteeruimte en in haar koorts rekent ze verward hoe tien gulden bij elkaar te krijgen. Het lukt niet. Als Willem bij het bed komt, gooit ze wild de dekens weg en grijpt met
| |
| |
klauwende vingers zijn kleeren vast.
- Willem, werk dan toch,.... lamzak!
Verdoorn glimlacht. Het is de glimlach, die uit de wanhoop groeit als een bedwelmende gifplant. Het is het masker van een mensch, die zich in middeleeuwsche legenden satan tot bondgenoot koos. De laatste inzet in een verdoemd spel.
- Ik sta ingeschreven op de arbeidsbeurs, Heil, da weet je.... nog even geduld, zegt hij met tartende vriendelijkheid. Maar Heiltje voelt het niet. Ze heeft haar hoofd schokkend in de vouwen van zijn jasje geborgen: - Ach, Willem, ik wil nou naar huis....
In het gangetje wordt de deur opengeworpen. - Buurvrouw, hier sta ze!
Vrouw Branderhorst zet kleine Rie binnen.
Met een smak laat Willem haar hoofd terugvallen in de kussens, en loopt naar de deur.
- Legge, en bek dicht, snauwt hij gedempt. Anderen hebben hier niks mee noodig!
Het wordt donker. Buiten is juist de verlichting aangestoken en priemt de torenspits grijsblauw in de zwarte lucht.
Als een web ligt de stad om hem heengesponnen. Er zijn tijden geweest, dat hij er zich in gevangen voelde, nu niet meer.... Willem Verdoorn is een spin.
De situatie is gunstig. Rietje zit met haar jurk half over haar hoofd getrokken, de okseltjes bloot, op vaders knie en laat twee poezelbeentjes langs zijn broekspijpen bengelen. Dan komt Herman Braans binnen. Als ze gaapt, legt ze haar kopje schuin achterover tegen zijn schouder en graait met haar hand in zijn haar. Pappa's schat en Rietjes lieve Pake! Wat een kind en wat een vader! Ouderliefde in een nederige stulp! Herman
| |
| |
Braans zou tot de Genestet terug moeten gaan om zooiets onder woorden gebracht te zien. Er brandt geen licht, dat is te duur. In ‘Repos Ailleurs’ worden 's avonds drie schemerlampen aangestoken. Herman Braans ziet het, hij is vatbaar voor indrukken en mist practische routine. Daar valt wat mee te bereiken voor Verdoorn. Hij laat Rietje op de grond spelen, zoolang Braans in de kamer is en enkele malen loopt hij bezorgd naar het bed in de andere kamer. Kan de dominee wel gelooven dat de werkloosheid voor vrouwen tienmaal erger is dan voor den man? Heldinnen achter de frontlijn! Er wordt verteld, dat de buurvrouw van boven ook van de carbonades gegeten heeft. Als je werkloos bent leer je voor mekaar te zorgen, je wordt om zoo te zeggen een groote familie, maar hij betwijfelt of Frans Lemmen tuinwerk verrichten kan. En of hij er zin in heeft? Tja.... De een wordt moreel erger door de crisis aangetast dan de ander. Verdoorn is streng godsdienstig opgevoed en na jaren van dwaling ervaar je ineens weer wat dat voor je leven beteekende.... Nee.... Lemmen zal nu wel niet thuis zijn, hij houdt nogal, nu ja.... van een lolleke.... best te begrijpen, dominee, best te begrijpen!.... Morgen vroeg zal hij er even heengaan.
- En in geval Lemmen niet kan of.... wil, ga jij dus naar Bakker. Ze weten er van, zegt Braans, als hij weggaat. - En kop op, kerel....
- We zullen 't probeeren, dominee....
Willem Verdoorn glimlacht in het donker.
Twee dagen werken in de sprookjestuin van mevrouw Bakker. Brood, ham en bouillon bij Anna in de keuken, een sigaar van meneer, een mantel van mevrouw voor Heiltje en nog twee rijksdaalders op de koop toe. Aangeven? Hij heeft net ge- | |
| |
stempeld als altijd en geen controleur, die hem een spa in de grond heeft zien steken. Willem Verdoorn is link, werkelijk! Hij heeft blaren op zijn handen staan, werkhanden! Als Rietje naar bed gebracht is, kust Heil de brand tot in de vingertoppen en laat ze er zich mee streelen als in hun eerste huwelijksjaar. Dat kan in een paar dagen naar je hoofd stijgen, erger dan de koppigste wijn.
Flikflooien, je hand ophouen en terughalen, als je wat tusschen je fikken voelt! Waarom niet? Dat doet tenslotte een minister en een burgemeester en Riegel en iedereen. Waarom een werklooze dan ook niet? De wereld is een kleine trog en er zijn teveel varkens. Welnou, dan vecht en duw je om je bek vol te krijgen. Er kan weinig moois aan zijn, goed, maar vandaag rookt Willem Verdoorn sinds maanden weer een sigaar. Dat is ook wat waard.
's Zaterdags wordt de winkelweek met een fakkeloptocht gesloten. Tusschen de jongens Schefferly in host Willem, opgestuwd door een kakelende zwerm meiden, mee achter de muziek. Straat in, straat uit, een doolhof van stampende marschen tusschen de stroomende lichtrijen van etalages, waarin hij geen uitweg meer weet. Op de trottoirs wreken veel eerbaren hun verdrongen lusten met hoofdschudden en wrange woorden.
- Wie vieren het meeste feest en wie hossen voor spot langs de straat? Werkloozen en bedeelden!
Daar hoort Willem Verdoorn ook bij; hij weet het en hij lacht erom. Reeds op ernstiger oogenblikken, vroeger, heeft hij die positie aanvaard, en nu maakt het de sprongen van zijn stijfgeworden beenen gemakkelijker.
In de binnenstad ontdekt hij Arie Bresler tusschen de kijkende
| |
| |
menigte. Hij ziet er bleek en betrokken uit, maar dat bemerkt Willem niet. Terwijl een opstopping aan het hoofd van de stoet de springende nakomers even tegenhoudt, wringt hij zich dichter naar het trottoir toe en zwaait met zijn eene vrije arm: Ai.... kom mee, kerel....
Maar Arie schudt het hoofd. Hij probeert zijn gezicht tot een lach te trekken, maar er komt niet meer dan een grijns, die afbreekt op zijn trillende onderkaak. Dan steekt hij zijn kin vooruit en spelt de woorden of hij tegen een doofstomme praat.
- Ontslagen....!
Maar Verdoorn is reeds ondergegaan in de stroom van de verdertrekkende stoet.
Overal, overal, waar die meisjes zijn....
Vandaag is Branderhorst uit de gevangenis ontslagen. Toen hij wegging demonstreerde de ellende met lompen en wilde kreten op het marktplein en nu hangen er lampions en guirlandes tusschen de boomstammen.
Branderhorst grimlacht, maar zwijgt. Dat heeft hij geleerd in zijn cel.
In de verlichte toren begint het carillon te spelen.
Dat is een vertrouwd geluid. Veertig jaar geleden floot hij als jongen de wijsjes al mee.
Hij stapt dichterbij en luistert.
- Een psalm, denkt hij verwonderd.
|
|