| |
| |
| |
XV
Frans Lemmen is niet dom, hij heeft in vele opzichten een heel juiste kijk op de dingen, zonder daarbij zijn goed humeur te verliezen. Maar hij komt één ding tekort: De liefde van zijn vrouw.
Daarom zocht hij een plaatsje in de werkverschaffing.
Je verdient er, dat is wat. Je werkt er, dat is meer. En zijn vrouw hoefde niet meer te zien, hoe hij 's morgens als een cobra tusschen de dekens uitkroop, overdag haar en zichzelf in de weg liep, zijn uitgekauwde tabakspruim achter een bloempotje verborg en iedere avond, iedere avond met een getal de dag sloot.
- Ziezoo, dat is nou vierhonderd-zes-en-twintig. Vierhonderd zes en twintig dagen werkloos, beteekende dat. Ze was vroeger winkeljuffrouw geweest. Die hebben allemaal de verbeelding van een rijksdaalder en zijn nog geen dubbeltje waard, volgens het zeggen van Frans Lemmen zelf. En onberekenbaar veranderlijk! Frans Lemmen is nooit dik geweest. Maar toen hij nog monteerde, noemde ze dat slank en leek hij op den Prins van Wales; nadat hij een paar maanden werkloos was, leek hij ineens op een vogelverschrikker.
- Toch ben ik niet afgevallen, zei Frans teleurgesteld. Dat kon ook bijna niet.
Dus hij ging in de werkverschaffing. Als hij tegen een leeuw met welpen had moeten vechten, was hij ook gegaan. Bij de aanleg van een nieuwe autoweg werd het benoodigde materiaal met handkracht uit de schepen over het terrein gebracht. Vooral zand. Dat gaf een vast bedrag als basis en een premie per m3. Daar viel wat te verdienen voor wie werken wilde en.... kon. Maar niet ieder kon. Er zaten kleermakertjes onder het werkvolk, mannekes met vrouwenhandjes en spieren van een
| |
| |
schoothondje, kantoorklerken en winkelbedienden. Die lagen 's avonds bijna stuk in de keet, masseerden mekaar de knokkels van de rug en verdienden het minste. En daarvan moesten ze dan nog een doosje purol voor d'r handen koopen. Met Frans Lemmen was het anders.
- Voor mij is het overwinnen of sterven, dacht hij en hij werkte dat de naden kraakten. Maar daar kon hij ook tegen. En het was bovendien een genot, 's avonds weer werkelijk ouderwetsch moe op je krib te kruipen. Hij ging weer slapen zonder de dag te tellen, hij werkte nu immers! Er was geen ploeg die tegen de zijne op kon. Ze bogen en strekten hun lijven als schipbreukelingen aan de pompen.
- Er valt geen ridderorde mee te verdienen, waarschuwde de baas.
- Daar hoort een buikie onder en een gouwe ketting, en die heb ik nie.... maar eh, 't ga bij mijn om meer, antwoordde hij, zonder op te zien.
Zijn mager lijf werd nog magerder, vel over been, maar hij bracht geld thuis. Meer dan ieder ander. Geld!
Maar als hij om de vier weken thuis kwam, had zijn vrouw van zijn geld nieuwe japonnen gekocht, en meer van dat spul, waarvan Lemmen het nut niet inzien kon. Ze kalefaterde haar verwelkte schoonheid een beetje op en probeerde de room van het toch al verzuurde leven te scheppen. Wilde Frans haar een zoen geven, dan trok ze haar neus op en babbelde verschrikt: - Maar je stinkt naar tabak, viezerik, bah! Ze was ook wat anders gewend de laatste tijd.
Frans Lemmen had verstand genoeg om de toestand te begrijpen.
Van het departement kwam toen het bericht dat de premies in de werkverschaffing verlaagd moesten worden, er werd te veel
| |
| |
verdiend en de verhouding tusschen de loonen daar en in de vrije bedrijven raakte uit het evenwicht. Daarvan waren de zwaksten het slachtoffer. Lemmen kreeg de schuld en maakte zich bij zijn kameraden onmogelijk. Toen er tegen de winter een ploeg uitmoest, was hij er ook bij. Zijn vrouw kreeg toen een betrekking in een wasscherij en vloog de kooi uit. De vrijheid smaakte te zoet. Daar zat Frans Lemmen nu.
- Ik had het vooruit kenne weten, zuchtte hij, terwijl hij het laatste restje uit zijn tabaksdoos wroette. Hij was het net aardig aan 't afleeren. Dat hoefde nu niet meer.
Nu zit hij, de stempeltijd is net verstreken, in het kantoortje bij Masborg. Net als vroeger, alleen is hij nu werkelijk magerder geworden. Hij kon niet tegen de hitte, liegt hij. Eer het Kerstmis is groeit hij weer twintig pond, dus meneer Masborg hoeft zich niet ongerust te maken. En dat bussenvleesch is erg voedzaam....
- En je verdient tegenwoordig goed, vischt Masborg voorzichtig.
Daar gaat het om. De controleurs hebben bij Lemmen aparte inkomsten gesignaleerd, die niet opgegeven zijn. Maar Frans Lemmen zegt, dat dat niet precies klopt. Zijn vrouw verdient, maar eigenlijk is het zijn vrouw niet meer.... eigenlijk weer wel - (het is hard om het anders te zeggen) en toch niet.
Daar valt een poosje over te praten. Lemmen steekt een nieuwe pruim achter z'n kiezen en legt zijn linkerbeen over zijn schoot als een jocky zijn rijzweep. Een ventje van drie jaar ongeveer heeft hij als een hondje naast hem op de plankenvloer gezet. Koest!
- Kijk meneer Masborg, u is niet getrouwd hè, maar u bent oud en wijs genoeg.... Snap u de vrouwen? Ja? Nou, ik
| |
| |
niet.... Maar dat weet ik ook nog maar pas.... Je krijg ze pas ‘door’ als het te laat is, dat is net als met een mug, als je gestoken ben, sla je d'r pas naar.
Dan vertelt hij de heele geschiedenis.
- Maar dan hield ze toch niet veel van je, vindt Peters, die even binnen geloopen is.
- Jawel meneer, maar ze hou niet van de armoei....
Dat gaat Peters te hoog.
Masborg begint met allerlei kleinigheden om het groote te vermijden, dat hij nog niet baas kan. Een zoo'n geval geeft het gevoel of je de heele crisis te lijf moet om het op te lossen. Deze kerel die zijn hart achter een grap en een snap verbergt, schreeuwt misschien om het zijne, dat gepantserd is met voorschriften en reglementen. Hij loopt de kamer op en neer, gaat, staat, geeft het ventje op de vloer een hand, steekt met Lemmen een sigaret op en wikt onderwijl de mogelijkheden.
- Ja kerel, voor de wet heeft je gezin inkomsten, we zijn daar zoo vaak mee beduveld.... je kon van het B.A. trekken, maar dat mag niet als je tegelijk van de crisis trekt.... Dit is zeker je jongste? Heb je d'r drie? Hm.... en geen familie die je er mee opknappen kan natuurlijk.... Monteur? Ja, daar kan je de Zuiderzee ook mee dempen.... Ja kerel, 't is je vrouw, jij moet het lije, daar is niks aan te doen voorloopig, je kan van d'r af, wettelijk, maar dat is ook een snertoplossing, en duurt minstens drie maanden.... Man, als 't aan mij lag!.... Maar waarom krijg je vrouw dat nou in vredesnaam in d'r hersens! Bah!....
- Snap je dat niet, meneer?
- Och wat....
- Daar mot je werkelooze voor zijn, dat gaat niet om die paar rotcenten alleen....
| |
| |
- Nou, smeer em maar, ik zal m'n best doen voor je....
Er valt nog meer te verzetten eer het avond is. Het volgende geval is zeker niet minder moeilijk. Het lijkt soms op het spreekuur van een dokter, maar de voorraad medicijnen is hier zoo groot niet. Kwakzalverij! En waar moet de rekening gepresenteerd worden?
Als Willem Verdoorn komt stempelen tegenwoordig zegt hij goedemorgen met een knik (warempel hij knikt!) en verdwijnt even gauw als hij gekomen is. Op zijn overhemd draagt hij weer een boordje en een stropdas en zijn vrouw schijnt z'n schoenen te poetsen. - Die heb een baantje op 't oog, fluisteren de anderen afgunstig, maar ze vergissen zich. Het is iets heel anders. Willem zwijgt erover, want hij weet zeker dat de anderen er toch niets van begrijpen zullen. De verkwikkende ontmoeting met Herman Braans heeft hem plotseling nieuwe plannen gegeven en een rustige Zondag thuis heeft hem op het pad des vredes geleid. In de namiddag, toen Leen op het orgel speelde en moeder de scheurkalenderblaadjes las achter de opgeschoven gordijntjes, heeft hij vader de geschiedenis van de carbonades verteld.
- Zoo zie je, Willem, God blijft voor je zorgen, zelfs al heb jij Hem de rug toegekeerd, zei vader met een gelukkige glimlach, en Willem had het hart niet om nee te zeggen. Later viel vader bij de kachel neuriënd in slaap.
- Daar zal ons 't goede van Uw woning verzaden reis op reis, herhaalde hij met gesloten oogen, terwijl zijn handen voor zijn lijf saamgevouwen lagen. Het roodgouden licht van de late zomerzondag heeft er een symbolische beteekenis door gekregen en Heiltje heeft zich schuchter binnen de lichtkring geborgen, waarin Willem te glanzen begon in een nieuwe gloed.
| |
| |
- We moesten het roer omgooien, Heil, zooals vader, die heb et aan 't rechte end, zei hij toen ze samen naar huis wandelden.
- Ja man, antwoordde ze gedwee.
Vanaf die dag stuurt Willem Verdoorn weer en dan ziet Heiltje weer naar hem op. Dat is de eerste zegening van het pad der vroomheid, meent hij.
En wie dat pad bewandelt is nog nooit bedrogen uitgekomen, zegt vader. Zoolang die erop loopt, en menschen als dominee Braans kan Verdoorn er best een kansje wagen. En hij doet het eerlijk en met de noodige ernst.
- Och Heil, die andere lui, die stempelaars en zoo, brengen je heelemaal in de war, ze bedoelen het niet kwaad en ze hebben het ook slecht, maar ze zijn toch anders dan wij....
Dat heeft Heiltje altijd gezegd. Ze betaalt deze eerste overwinning met een kus, poetst zijn schoenen en vraagt of hij gauw thuis komt van het stempelen. Graag natuurlijk!
Maar deze Dinsdag wordt het later dan anders. Hij stempelt gelijk met Frans Lemmen en die is met geen twee woorden af te schepen.
Het is koud. Storm en regen vieren heerschappij over de stad en maken de straten guur en onherbergzaam. De boomen staan in enkele dagen finaal kaalgeschud.
Lemmen vertelt zijn geschiedenis en het kind, dat achter de magere beenen van zijn vader tracht weg te schuilen voor de aanrukkende regenvlagen, illustreert voldoende. De twee oudsten zijn naar school en de buren zijn te fatsoenlijk om zich over de rest te ontfermen. Vanmorgen, net voor het stempelen, hebben ze nog net de luidspreker van de radiocentrale weggehaald. Zijn vrouw heeft de laatste weken geen cent betaald en Frans heeft niks. 't Laatste wat hij hoorde was de morgenwijding van de N.C.R.V.
| |
| |
- Da's een mooie finale, Willem, die leste psalm maakt alles goed en dan die dominee.... dat voel je, dat blijft dagen in de kamer hangen....
Dat is spotten! Verdoorn zou hem eigenlijk moeten bestraffen, maar hij heeft het gevoel of de glans van de Zondag er hier radicaal afregent. Hij staat bedremmeld voor zijn makker, als een ontdekte deserteur. Eigenlijk wordt hij kwaad. Je moet mekaar laten houen wat je hebt. Lemmen doet een aanslag op zijn rust, eer hij er goed van genoten heeft.
- Ja, wat mot ik nou, ik ben ook een arme rat, dat weet je.... ik heb nooit geen radio gehad, man, zegt hij afwerend en niet zonder verwijt.
Lemmen kijkt hem verwonderd aan en glimlacht. Nadenkend strijkt hij zijn natte haren onder zijn doorweekte pet. Dan zegt hij plotseling:
- Jij ben ook heelemaal niet muzikaal.... bezjoer....
Door de gele wolkenkoppen breekt de zon. De stad ligt platgeslagen tegen de uit het Noordwesten opkomende nieuwe buien. Plotselinge valwinden kolken rammelend door de straat. De golven van de haven dragen een diepe phosphorglans en slaan vonken tegen de grijze brugpijlers.
Frans loopt met het kind op zijn schouders naar huis. Wat hij nog te denken heeft spandeert hij aan Verdoorn. Als een straatjongen probeert hij over de blauwe trottoirband te loopen, maar iedere keer stapt hij naar een van beide kanten mis.
Op de stoep, op de band, in de goot.... in de goot, op de band, op de stoep.
De mouw van zijn jasje schiet tot over zijn elleboog langs zijn opgestoken arm omlaag.
Een geschikt beeld in een fotomontage voor een crisiscomité- | |
| |
reclame of een strooibiljet van een oppositiepartij.
- En vannacht mag jij lekker naast je vader slapen hoor, praat hij tegen het verkleumde kereltje op zijn schouder.
Wat een feest!
In de kamer bij Verdoorn pruttelt de theepot op de kachel en houdt de tiktak van de klok het stormgeweld buiten de muren. Rust. Rietje speelt met wat blokken op de vensterbank en Heiltje stopt sokken. Ze wachten op vader. Het duurt zoolang eer hij terugkomt en het weer is slecht. Als Heiltje nu niet telkens haar verstand ‘nee’ laat zeggen, meent ze ieder oogenblik om de hoek de claxon van Willems auto te hooren, net als vroeger. Na de Zondag thuis heeft ze een oude plaat van de Goede Herder een bescheiden plaatsje gegeven in een donker hoekje tusschen het buffet en de kastdeur. Misschien komt het nog wel eens in het volle licht. Later....
In het portaal fluisteren Jaantje en buurvrouw Branderhorst. Soms hoort Heiltje een onderdrukt snikken, maar ze verdedigt hardnekkig de goedheid van deze middag tegen alle gevaar van buiten en houdt de deur gesloten.
- Daar is vader, roept Rietje plotseling en loopt naar de gang.
- Hierblijven!
Langs het venster glipt Willem haastig naar binnen. De stormwind is met vernieuwde hevigheid losgebarsten en giert door de straat. Nu staat hij hijgend tusschen de twee vrouwen in het portaal. Vrouw Branderhorst veegt met haar bonte schort de tranen uit haar oogen en Jaan hangt aan de trapleuning als een drenkeling. Hakman is vandaag afgekeurd en zijzelf kan het bijna niet meer op de been houden, zoo ziek is ze. En Zaterdag over een week komt Branderhorst thuis en van de week zijn ze vijf en twintig jaar getrouwd geweest. Hij schrijft: Je moet het
| |
| |
roode pluche kleed maar op tafel leggen, net als vroeger en denken dat ik er bij ben. Nou wou ik thuis zijn bij jou en mijn kinderen.... 'k Heb jou de zaak maar zelf uit laten knobbelen en soms twijfel ik....
Thuis! Een vernield nest is het. Het tafelkleed is allang in de lommerd en Kees en Lies komen amper thuis om te slapen.
- Zeg jij nou es wat, Verdoorn....
Maar wat moet hij zeggen? Woedend valt hij uit:
- Zeggen? Zeggen? Daar kan je ‘amen’ op zeggen. Mot ik de ellende van heel de wereld dragen? Ik kan mijn eigen vrachie niet versjouwen soms. Waarom vertellen jullie dat allemaal nou juist aan mijn?! Ik heb zat! Net als je weer op dreef ben trappen jullie de zaak weer in mekaar, ezels.... Die Frans Lemmen ook zoo....
Een rukwind smakt met een bons de deur in 't slot. Donker.
- Ghm! zegt Jaan Hakman. Schoft! bedoelt ze.
Achter de dunne gangwand luistert Heiltje. Woord voor woord is alles verstaanbaar.
|
|