Bij gelegenheid vertelt Masborg hem, dat het een werklooze is, nette kerel. Renske staat daar ook bij. Ze zegt: Moeder is niet erg tevreden over haar. Maar ik geloof dat het mensch niet sterk is.... och, wat levert zoo'n dag toch ook op, hè
Renske zal haar wel eens wat toestoppen zoo nu en dan. Masborg trekt aan zijn sigaret en schopt in het grint. Hij tracht zijn hart te verbergen in een rookscherm, dat probeert hij vaker, maar het ligt even onbeschermd als een stad in oorlogstijd.
- Goed kind, goed, maar zoo dat ik het niet merk asjeblief.... ik ben ambtenaar, Renske, ambtenaar, mompelt hij.
Hulpprediker Herman Braans bloost en zwijgt.
- Daar waar jij altijd staat te wachten woont een dominee, zegt Heiltje op een keer tegen Willem. Ze raakt langzamerhand bekend op Vreedorp.
- Nou, en wat zou dat nog? vraagt hij verwonderd.
- O, niks....
Die avond brengt Herman Braans een tegenbezoek aan de familie Bakker. 's Zondagsmiddags na de doop zijn zij beiden bij hem geweest en hun eerste kennismaking was een verkwikking en een verrassing. Toen ze scheidden waren ze vrienden. Nu drinken ze thee op het terras. In de tuin fluit een merel de nacht open, de japon van de gastvrouw heeft de bleekblauwe kleur van het kleed dat hemelhoog boven de stad koepelt. In de perken wiegelt de stilte op de ranke bloemstengels, en toch is Herman Braans onrustig vanavond. De nood der wereld heeft een vaste plaats in deze kring betrokken. Frans Bakker aanvaardt het als een zieke zijn lot, mevrouw onderzoekt het met de gretigheid van iemand, die een nieuw land ontdekt. Dat zou interessant zijn, als niet de notaris zakelijk en wrevelig het geval