| |
| |
| |
V
De villawijk ‘Vreedorp’ ligt als een eiland van gelukzaligen tusschen de arbeiderswijken der stad. Wie de vuile straten doorgetrokken is, ziet plotseling het park met de doorschemerende huizen als een luchtspiegeling. Het licht spettert tusschen de boomen, de daken branden rood als de roode voorjaarsbloemen en de vijvers zijn spiegels.
Het gedender der auto's over de hobbelkeien verruischt hier tot een zacht zoeven, dat als muziek door de gladde straten stuift. Hier dragen de slagersjongens hun witste kielen en worden de nette meisjes gevraagd voor halve of heele dagen.
Er zit architectuur in dit stadsgedeelte, evenals in de bewoners ervan; zij zijn de keurig opgetrokken bovenbouw van de maatschappij, en achter de in het voorjaar langzaam opengaande serredeuren teren velen op de dankbaarheid der natie voor ‘de aan den lande bewezen diensten’.
In de arbeiderswijken rondom rommelt de nijd en de afgunst. In de oproerige gesprekken van de avond is Vreedorp vaak een hatelijke illustratie.
- Daar liggen de vruchten van ons zweet, kameraden, daar rollen de guldens van onze gestolen steun. De menschen achter het park weten dat wel, maar ook zij hebben hun zorgen. De ellende van de tijd is tusschen de boomen doorgesijperd óók tot hun beschutte plekje. Zij proeven die op hun manier, en wat het overige betreft:
- God zelf heeft de standen gewild, zegt Meneer Riegel en hij kan het weten, hij is raadslid en diaken. - Het mindere volk is ontevreden geworden tegenwoordig.
Dezer dagen organiseeren enkele bewoners van ‘Vreedorp’ de
| |
| |
laatste ping-pongavond van het seizoen. Het mooie voorjaar is eindelijk gekomen en het spel kan thans buiten op grooter schaal beoefend worden. De spieren zijn lenig gebleven, al zijn ze allen weer een winter ouder en het Hollandsch accent waarmee de Engelsche termen worden uitgesproken, is tot een minimum gereduceerd. Mevrouw Heytema telt volmaakt als een Wimbleton-woman, alleen die verraderlijke ‘th’ wil niet worden wat het wezen moet.
Dat komt misschien door.... afijn, je behoeft niet te verklappen dat de witste tanden onecht kunnen zijn. Het organiseeren gaf weliswaar telkens nieuwe moeilijkheden, maar het bleef tenslotte toch niet vruchteloos. Suze Heytema verloofde zich in de Kersttijd met luitenant Arnold Hovestadt.
Jammer, dat die daarna overgeplaatst is, hij is nog jong en er zijn heel gevaarlijke spreekwoorden omtrent oog en hart. Maar Suze is oud en wijs genoeg. Rinske, haar andere dochter, is heel wat onhandiger op dat punt. Ze is niet zoo knap als Suze, maar als ze wilde was er toch nog heel wat te bereiken.
- Het schijnt echter of het schepsel niet wil, concludeert Mevrouw Heytema herhaalde malen met diepe zuchten. Dat baart heel wat zorg voor een moeder en weduwe.
Ook voor Mevrouw Heytema zijn de tijden slechter geworden. Koersdaling is eveneens een crisisverschijnsel en het treft zeker zoo hard als loonsverlaging, alleen meer in 't geheim. Het kleine pensioen van haar man is nauwelijks toereikend voor de gewone dagelijksche behoeften.
Op twee kamers van ‘Us Wente’ huist nu een vreemde, Meneer Masborg. Rinske werkt als bibliothecaresse bij de Openbare Leeszaal. Soms heeft ze een vaag vermoeden dat die twee.... Maar dat zou nog heel wat last kunnen geven, samen onder één dak nietwaar, dat gaat niet.
| |
| |
‘Toujours garder le décorum’, zoo hoort het op Vreedorp.
's Avonds bij het theedrinken verknoeit Mevrouw Braans door een onnoozel verhaaltje de heele avond. Meneer Swagerstein, de ongehuwde geschiedenisleeraar van de H.B.S., heeft voor gebakjes gezorgd.
- Dat is lief, zegt Suze. - Meneer Swagerstein, vertelt u nu eens eerlijk waarom u altijd zoo goed bent? Ze heeft een verleidelijke japon aan en haar handen staan alsof ze hem zoo langs zijn wangen streelen zal.
Het is de vraag hoe tweede luitenant Arnold Hovestadt deze avond doorbrengt. Een betrekking aan een H.B.S. is een tamelijk goede baan en dan vast, geen ongemakkelijke crisiszorgen. Haar vader zaliger zei altijd: Flinke reserves bewijzen een goed beleid....
Meneer Swagerstein glimlacht. Had hij nu een pruik op, schoenen met gespen en een sierlijke degen, een gecultiveerde revérance en dan.... Maar Suze is daar het meisje niet voor en bovendien is het de vraag of ze het verstaan zou. Hollandsch klinkt eigenlijk te direct, doch hij waagt het er op.
- Voor het zoetste mondje, juffrouw, de zoetste spijze, voor....
- Moe, het was eigenlijk een geschenk voor u! roept ze ondeugend, terwijl ze haastig weghuppelt.
- Geen mond zoo goê as die van moe. Meneer Masborg, is dat poëzie of niet? U leest nogal veel, meen ik.
- Het rijmt in ieder geval, juffrouw Suze.
In het geroezemoes van stemmen tikken de lepeltjes. Enkele partijen zijn pas gespeeld, de avond is nog niet vervelend geworden. Er is leven en spanning....
Mevrouw Braans heeft voor dit oogenblik haar verhaal bewaard.
| |
| |
Meneer Braans, Kweekschool-directeur, kucht orakelachtig. Onder het spreken van zijn gade zoekt hij de woorden, die hij hier als paedagoog te zeggen heeft.
Het getik tegen de schoteltjes wordt minder, alleen meneer Varsseveldt, de rentenierende bakker, schraapt lustig door en knipoogt tegen Suze.
Mevrouw Braans laat het zich nu aanzien dat ze ontdaan is, haar stem trilt een weinig, en dat bij het schemerig licht van de lampen!
- Een typisch staaltje van de ongebondenheid der moderne jeugd, met het gevolg dat ik op 't oogenblik zonder dienstbode zit.
Het is een prachtig thema, ‘bij’ tot op den dag van vandaag en interesseert ieder op zijn wijze.
- Eigenlijk had ik het al eenige tijd vermoed, het is iets.... nou ja.... dat moeilijk te verbergen is....
Achteraf spijt het me, dat ik èn voor Jansje èn voor mezelf hierin niet eerder en doortastender opgetreden ben. Ik zit nu zonder meid en verwacht Zaterdag mijn zoon Herman thuis met nog enkele gasten....
Mevrouw Braans zucht hoorbaar.
- Maandagmorgen wordt ze plotseling onwel, ik snapte het gauw genoeg....
Mevrouw Heytema knikt begrijpend. Met deze gegevens, ongebonden jeugd, moeilijk te verbergen, onwel, heeft ze zekerheid gekregen omtrent haar vermoedens. Varsseveldt Sr. zet z'n schoteltje met een harde klets op tafel, ouwe damesgezeur, en Suze zit zedig met haar handjes in haar schoot gevouwen, heimelijk bespied door de jonge Varsseveldt.
Swagerstein schaamt zich bijna dat hij luistert en staat een weinig achteraf tegen de schoorsteenmantel geleund. Hoewel hij
| |
| |
het beter weet, natuurlijk beter weet, is hij toch eigenlijk nooit losgekomen van de ooievaarslegende; het anders te hooren is telkens opnieuw een sensatie. Heimelijk sluipen zijn gedachten door de schemering.
- Ik vraag haar wat er aan scheelt, hoewel ik het wist. Het schaapje ziet me met groote wilde oogen aan en huilt maar, ze komt van een dorp en och, dan ineens in de stad.... Hoe vaak heb ik ze niet gewaarschuwd, maar ze luisteren niet meer - ze willen niet meer luisteren.... thuis weten ze nog van niets, letterlijk niets, vader werkeloos, moeder t.b.c, groot gezin.... Ik radeloos natuurlijk, bel m'n man op, nietwaar Henk? Meneer Braans knikt.
- Ja, we konden het meisje toch niet bij ons houden, verbeeld je, dat....
- Nee, dat gaat inderdaad niet, sust Meneer Riegel, die meent dat hier een woord van officieele zijde past, - en bovendien.... Maar nu is Mevrouw Braans niet meer te stuiten.
- Nee, nietwaar, dat kàn niet, met de beste wil van de wereld niet, m'n man vraagt naar de vader.... wéét zé níét, dát wéét zé níét, en naar huis wil ze niet, durft ze niet, ze huilt, ze smeekt, ze snauwt zelfs.... afschuwelijk wat we niet allemaal beleven in deze tijd. Communisme, inflatie en nou zooiets, zooiets.... maar dat is nog het ergste niet.
In de stilte die volgt zoekt ieder de ontknooping. De stem wordt melodieus en zacht en neigt naar het slot.
- In een taxi hebben we haar thuis laten brengen - dat kostte nog vier gulden en.... en vanmiddag komt bericht dat ze haar uit het wafer hebben gehaald, op 't nippertje gered....
Poging tot zelfmoord, zegt m'n man. Ik ben er ontdaan van.... Ja, Mevrouw Braans is er ontdaan van. Toch springen de stemmen los en krassen de meeningen vaardig en snel door elkaar.
| |
| |
Als konijntjes verdringen allen zich en knabbelen aan de groote koolstronk die in het hok geworpen is.
Dat is geen twist, maar speelsch zoekt ieder het lekkerste hapje, van binnen echter keuren allen de smaak.
Hoe dom, denkt Suze, maar Varsseveldt Jr. weet hoe lastig dienstmeisjes kunnen zijn op dat punt. Swagerstein is warm geworden en doolt eenzaam op verboden paden; hij zal straks aan Suze de geschiedenis van ‘I'Inconnue de la Seine’ vertellen. Nu moet hij luisteren naar de woorden van Braans, die vaderlijk en met overtuiging betoogt. Lindsey's en Wibauts stijgen als ballonnen in de ruimte, nagestaard door die er onder zitten, en spatten met een knal uit elkaar.
Meneer Braans schiet altijd raak! Mevrouw Heytema griezelt. Ze heeft zelf twee dochters, als je je dat indenken moet....
Rinske's oogen zijn peinzend en schuw geworden. Haar zachte stem is in de drukke gesprekken verloren gegaan en ze zit nu voorovergebogen op de divan, de woorden der anderen ratelen onverstaanbaar over haar heen. Ze heeft in gedachten in de kleine boerekamer van het donkere dorp de hand van Jansje genomen:
- Ik kom bij je om te vragen hoe je zoo lief kon hebben, meisje....
Nooit vergeet ze de keer, dat ze op een avond onverwachts door de achterdeur de keuken binnenkwam. Jansje breide een stropdas van paarse wol, een vreeselijke kleur. Verschrikt keek ze op, en maakte een beweging of ze het wegstoppen wilde. Dat trof Rinske, en ze vroeg:
- Voor wie doe je dat, het is prachtig!
Toen had ze met nauw ingehouden blijdschap fluisterend verteld:
- Die is voor mijn vrijer, juffrouw, zie je, maar niemand mag
| |
| |
't weten, hij is werkeloos, zie je....
Zenuwachtig plukt Rinske de pluisjes van het divankleed. - En wie de vader is dat weet het schaap niet, dát-wéét-zé-níét!
Heimelijk zoeken haar oogen Masborg. Haar mond trilt, zóó of ze schreien of glimlachen wil. Hij staat bij de groote suitedeuren, in een grijze rookwalm gloeit het vuur van de sigaret, ongeduldig schuifelt zijn voet.
Ze zal naast hem gaan staan, ze begrijpt hem wel. Ja, kom maar los van die deur - en zeg het maar aan deze stomkoppen, deze prullen en kletskousen, en aan mij,.... als jij het zegt, kan ik het verdragen, denkt ze....
Plotseling schiet de lawaaistem van Varsseveldt Sr. boven de anderen uit. Hij heeft verveeld geluisterd naar Riegel, die redeneert of hij een gemeenteverordening verdedigen moet. Nu heeft hij er genoeg van.
- Komaan, menschen, m'n keel is droog geworden, Suze, kind, schenk nog 'es in, en laten we liever's drinken op de toekomstige wereldburger, we zijn niet bij elkaar om te kniezen.
- En het welzijn van de moeder, zegt Mevrouw Heytema geforceerd vroolijk....
- En de nieuwe meid van Mevrouw Braans, zegt Varsseveldt Jr.
- Masborg, schik 's bij, jonge, jij als sociaal expert had wel eens wat meer mogen zeggen, of treur je nog over die lovegame van straks?
Op het dressoir rinkelt het glaswerk, een ijdel geluid.
In de groote kamer van ‘Us Wente’ op Vreedorp branden drie lampen, de radio hobbelt de ‘Bahnfart’ af en op de piano vlammen vuurroode tulpen. Toch is door het verhaal van Mevrouw Braans, donker en geheimzinnig, een groot gevaar
| |
| |
in de kamer geslopen. Gluipend schuift het over de grond. De zwarte ramen staan als keldergaten in de muur.
- Het tocht, geloof ik, huivert Mevrouw Heytema, sluit de deur goed, meneer Swagerstein, wilt u?
De bons klinkt als een schot in de gang. Lachend en pratend is het gezelschap een ongelukkig dienstmeisje achterna geloopen, nu ze stilstaan, bemerken ze pas hoe donker de wereld is.
Vreedorp is klein en nietig, een weerloos puntje in een stikdonkere wereld. Als een veroordeelde is Jansje in de nacht verdwenen. Waarheen? Als angstige vogels die geen rust kunnen vinden, keeren de gedachten weer onder de roze schemerlamp van ‘Us Wente’.
Crisis! niemand heeft het woord uitgesproken, maar als glibberig wier heeft het zich in de gedachten vastgezet. In de andere kamer onder het koude licht van een Philips bolletje ligt het tennisgerei als niet opgeruimd kinderspeelgoed. Mevrouw Braans voelt zich de impressario van deze ongelukkige avond, en zwijgt.
Het doodstille bleeke slagplankje op de tafel klaagt haar aan, geen bal rolt er. Achter in haar gedachten huilt Jansje nog, ze zoekt haar te verdrijven met de belofte van ‘wel wat te zullen doen, kleertjes en soep en zoo’.... De jonge Varsseveldt krijgt spijt van zijn avond.
Maar hij begrijpt nog niet hoe je van een onnoozele dienstmeid op de nood der tijden komen kunt, en van daar op loonsverlaging, alles bij elkaar dertig procent, rekent Meneer Braans -, en op werkloosheid en op communisten, en dan.... gevaar, gevaar....
Maar zijn vader tobt op 't oogenblik over de hypotheek op zijn drie bakkerijen; één zal er van gesloten moeten worden.
| |
| |
Bij zijn vriend Banders gaan de zaken al even slecht, één ontslagen en er gaan er meer, daar laat hij ook enkele duizenden zitten als 't misloopt. Maar dat die dingen je tot hier toe moeten vervolgen!
- Als een mensch de werkelijkheid onder oogen neemt, vergaat hem alle lust, klaagt Swagerstein met een stem hoog en slap. - Het lot van een zoo'n meisje roept duizend dingen wakker.
Ja, ze staan er, die duizend dingen en niemand die ze meer wegkrijgt. De radio tjingelt als een straatorgel, raast als de nachtmuziek van Afrika-priesters. Tevergeefs.
Masborg rookt de ééne sigaret na de andere, het défilé der tienduizenden dreunt weer in zijn ooren, eindeloos, eindeloos. Ieder uur doet hij moeite om aan dit satanisch gedreun te ontkomen. Nu maakt het pruimemondje van Mevrouw Braans de zaak opnieuw aan de gang. De kwakzalvers, die er met hun fikken niet af konden blijven, nou bezwijmen ze bijna van de stank. Ach ja, daar moeten zulke neusjes ook aan wennen. Als hij begint te spreken is het bijna een wraakneming.
- Komaan, menschen, dat moeten die werkelooze vader en t.b.c. moeder maar uitzoeken. Nietwaar mevrouw Braans, u zit zonder meid, Meneer met dertig procent loonsverlaging en daar hebben we onze handen vol aan. Jansje is weg, wat treuren we nu nog! Ik zou u nog heel wat erger staaltjes kunnen vertellen, moeten de dames en heeren maar eens op m'n kantoor komen....
- Of we niet genoeg aan ons zelf hebben, zucht Mevrouw Heytema afwerend.
- Ik ben diaken, Masborg, en ik doe ook aan huisbezoek, waarschuwt Riegel.
Het echtpaar Braans twijfelt.... hoe bedoelt hij dit?....
| |
| |
- Natuurlijk, Mevrouw, daarom hebben we haar vanavond ook de ellende ingejaagd met elkaar. Een gezin waar ze elkaar in de weg loopen, u kent ze wel, meneer Riegel, zij er bij, en straks dat wurm, vervloekt eer 't in de wieg ligt. 't Is vreeselijk hè? Zet de radio aan, zeggen we dan - en schenk nog eens in....
Dan vliegt de jonge Varsseveldt op. Hij kent Masborg langer dan vandaag en snapt wel waar hij heen wil. De avond is al genoeg verpest! Suusje zit als een geschrokken Madonna, en nou nog een preek zeker.
- Wat mankeert jou, Masborg? Wat geeft jou het recht over zoo'n simpel geval zoo uit te vallen en te twijfelen aan ons medelijden? Zijn wíj dan de schuldigen, of hoe zit dat? Hebben wij dat gezin zoo groot gemaakt, u, of die vent zelf? Ben ik met Jansje uit geweest of meneer Braans? U moet niet eenzijdig worden met uw sociaal gevoel.
Ook de anderen zijn nu wakker geschrokken. Dit is verraad! De mijmerende stemming van zooeven is verdwenen. In een felle reactie keeren zich allen tegen Masborg, niet om hem, maar om mét hem de ontwaakte gedachten terug te trappen. Ze hebben hun verknoeide ping-pong-avond te wreken, een klein pensioen, een loonkorting, een faillissement, en meer, meer.
- Maar nu begint u weer over wat we gelukkig bijna vergeten waren, verwijt Suze pruilend.
- In onze jeugd, steekt Meneer Braans af, - hadden wij nog zooiets wat we zedelijk besef noemden. De omstandigheden kunnen veel verkláren, verkláren, Meneer Masborg, maar - en ik weet dat niet allen hier het nu met me eens zijn - er is ook nog een Goddelijke eisch....
Zijn vrouw zit beduusd. Mevrouw Heytema werkt al twee jaar voor het Crisiscomité, of dat niets is? Alleen Riegel blijft kalm,
| |
| |
Riegel blijft altijd kalm, maar Varsseveldt Sr. is driftig en ruw. Eigenlijk verraadt hij daarmee zijn lage komaf, maar nu slaat zijn harde stem als een voorzittershamer en forceert het einde.
- Wij hebben 't allemaal beroerd, kerel, waar begin jij nou over te kletsen? We moeten ons allemaal beperken! Wat doet een werklooze met acht kinders? Een kind verwekken noem ik een sociale daad.... dat wordt een horde- en zwijnentroep, die wij kunnen betalen! Ze kunnen niet eens wachten tot ze behoorlijk getrouwd zijn. Maar dat bakkie met die kaarten bij jou is nog lang niet vol, is 't wel? Weet jij er weg mee?
- Die banen zich een weg, straks, als er lijken liggen en bloed vloeit, meneer Varsseveldt.
Nog ligt het slagplankje roerloos op de kale tafel, geen bal rolt er. Een kapotte avond! Als ze weggaan heeft Swagerstein Suze nog niet de geschiedenis van ‘I'Inconnue de la Seine’ verteld.
Buiten is het weer slechter geworden. Een koude Oostenwind blaast oproerig door de straten, in de tuintjes kletteren de takken van de heesters klagend tegen elkaar; voor het slaapkamerraam van Mevrouw Heytema zwiepen de wingerdranken als zweepen. Onrustig woelt ze in haar bed, het licht heeft ze aangelaten voor deze nacht. Duidelijk grijnst op het nachtkastje het gebit in een glas water.
Haar handen zoeken iemand, die ze toch niet vinden kan: Sjoerd.... Sjoerd.... Wie beschermt een moeder, een weduwe met twee weerlooze dochters voor de verschrikkingen die komen zullen, lijken,.... bloed....
Op de rand van haar bed zweert Suze opnieuw trouw aan luitenant Arnold Hovestadt. Vergeef een meisje een domme ge- | |
| |
dachte van één avond, Arnold? Arnold is soldaat, hij heeft een stalen helm en een scherpe degen. Een half afgeschreven brief ligt op het kussen: Lieveling, als ik denk hoe ellendig het op de wereld wordt, ben ik vaak bang. Maar ik weet dat jij me beschermen zal, mijn ridder.... Als een miezerig hondje kruipt ze onder de dekens.
- Bijna honderdduizend B.V.Lers staan voor ons pal, zei Swagerstein, de lafaard. Een man hanteert de wapenen zelf, meent Suze nog, half slapend al.
- Een verknoeide avond, vader. De beide Varsseveldts stappen huiswaarts.
- Een zootje, jongen....
- Die Masborg is rood of gek, vader.
- Sluit mekaar niet uit, jongen....
Zwijgend loopen ze door. 't Is koud. In het Luxor theater speelde Mae West vanavond. Slechte ruil, denkt Varsseveldt Jr.
- 'k Ben door al die bedrijven nog wat vergeten ook, Flip. Die Verdoorn had me gevraagd....
- Ach Vader....
- Je hebt gelijk....
In de tuin smeekt de fluisterstem van Rinske. Ze heeft haar hand krampachtig op de arm van Masborg gelegd: Vergeef ze, toe.... daarbinnen....
Een nameloos verdriet doorhuivert haar. Is het medelijden? Angst? Liefde?
Door de boomen blinken de lichten van de arbeidersstraten, uit een café waaien de flarden van joelende dansmuziek.
Wat ligt er tusschen ons en hen? Zijn wij gelukkiger dan zij daarginds? Zijn zij slechter dan wij hier?
| |
| |
- Wat zouden wij elkaar vergeven, Rinske? vraagt Masborg vermoeid.
Vreedorp is leeg en armzalig nu. In de verte onder een lantaarn staat roerloos een blauwe politieman, een mascotte. Grijs en gebogen vlaagt een gestalte langs hem heen. Willem Verdoorn maakt voor de laatste maal de vergeefsche tocht langs ‘Us Wente’. Langzaam wandelt de agent achter hem aan, hij vervult zijn plicht nauwgezet en moedig.
Over de slapende aarde trekt een sterrelooze nacht voorbij.
- Behoed ons deze nacht, Heere. Bescherm de overheden, en geef dat wij onder hen een gerust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid, bidt Braans met trillende stem.
- Amen, zegt zijn vrouw.
|
|