aan de anderen. ‘Ik hoor het geluid al een poosje. Wat zal het wel zijn?’
De anderen luisteren ook.
‘Ik denk dat de onderkant van de boot over de bodem van de rivier schuurt,’ zegt papa en hij wijst naar het troebele water.
‘Jeetje!’ roept mama uit. ‘De Coppenamebank! We drijven er recht op af!’
Iedereen kijkt met bange ogen toe. Ook de kapitein kijkt zeer bezorgd. Daar voelen de mensen een schok. Nog één! Het veer zit vast op de modderbank!
‘Eigenlijk is het goed dat we hier vastzitten’, zegt papa. ‘Anders zouden we stuurloos op de Atlantische Oceaan ronddobberen.’
‘Dàt zou fijn zijn’, roept Nita uit. ‘Misschien hadden we die haai nog gezien.’
‘Nita toch’, zegt mama. ‘Wat ben jij avontuurlijk aangelegd. En kijk eens hoe stevig je de reling nog vasthoudt.’
Nita lacht. ‘Ja, ik ben wel bang, maar ik vind het ook wel spannend.’
‘Het gevaar is nog niet geweken’, zegt de kapitein.
‘Als het vloed wordt, kan het veer vlotraken. Wie weet waar we dan terechtkomen.’
‘Brrr’, bibbert Nita. ‘Wat is het koud.’
‘Kom’, zegt mama tegen Nita en Anand, ‘laten we in de auto gaan zitten.’
Papa blijft met de mannen buiten staan. Anand stapt na een poosje uit de wagen.
‘Waar ga je naar toe?’ vraagt mama.
‘Ik ga naar buiten. Ik denk dat het gaat regenen. Kijk