Hoofdstuk 2
Coppenamepunt
Als ze in Boskamp aankomen, maakt mama de kinderen wakker.
‘Zijn we al in Nickerie?’ vraagt Nita slaapdronken.
‘Nee’, lacht papa. ‘We zijn pas bij Boskamp en we moeten nog met het veer de rivier oversteken.’
Papa sluit zich aan bij de lange rij van auto's die ook op het veer moet. De anderen stappen uit en lopen naar voren om de kaartjes te kopen.
‘O jee, kijk, het veer vaart net weg. We zijn te laat ervoor’, merkt Anand op.
‘Kijk’, wijst Nita, ‘er komt een andere boot aan.’
‘Dat is het kleine veer’, zegt mama.
‘Zullen we daarmee oversteken, mama?’ vraagt Nita.
‘Nee’, schudt mama haar hoofd. ‘Er zijn teveel wagens voor ons. We zullen wel met de grote boot de rivier over moeten.’
‘Nou, die lijkt mij veiliger. Hoeveel wagens kunnen er wel op?’ vraagt Anand.
‘Wel honderd!’ antwoordt Nita.
Mama lacht. ‘Welnee Nita, er kunnen vijftig tot zestig auto's op.’
‘Wat gebeurt er daar?’ vraagt Anand en hij wijst naar een groepje mannen en vrouwen bij een kapotte brug. Ze lopen naar de groep toe en zien verschillende soorten gladde en geschubde vis.