‘Oma Dikke, oma Dikke, we gaan met papa en mama naar Nickerie!’
‘Ja’, knikt oma. ‘Ik weet het. Vinden jullie het leuk?’
‘Waarom wilt u niet mee, oma?’ vraagt Nita.
‘Ik ben de laatste tijd een beetje moe, kind’, antwoordt oma. ‘Ik zal deze week eens lekker uitrusten. Jullie moeder heeft ook vakantie verdiend. Ze moet heel hard in het ziekenhuis werken. Beloof me dat jullie niet druk zullen zijn’, zegt oma. De twee kinderen zeggen niets.
‘Gaan jullie je gauw verkleden’, zegt oma.
De twee kinderen rennen naar hun kamers. Ze zijn uitgelaten als twee jonge hondjes.
‘Is het ver rijden, mama?’ vraagt Nita als ze zich verkleed hebben.
‘Ongeveer vier uren.’
‘Mama’, zegt Nita, ‘Anand zegt dat we een rivier met een veerboot zullen oversteken.’
‘Ja’, knikt mama. ‘De Coppenamerivier.’
‘Hoe lang moeten we op het veer blijven?’ vraagt Nita.
‘Kind’, jammert mama. ‘Vraag het aan je oma. Ik moet het eten nog klaarmaken. Gaan jullie nou maar een spelletje doen.’
De kinderen zijn te ongeduldig daarvoor. Ze lopen op en neer en komen steeds in de keuken - waar mama en oma nu druk bezig zijn - om vragen te stellen.
‘Wanneer komt papa?’ vraagt Nita.