| |
| |
| |
V
| |
| |
Nutteloze kritiek
De superioriteit van de westerse cultuur is volgens mij nog nooit zo origineel beargumenteerd als in het essay ‘Op zoek naar de barbaar’ van Leszek Kolakowski, uit 1980. Het was bijna een meesterwerk geworden, als Kolakowski het op het laatst niet had verknoeid door alle verworvenheden en verdorvenheden van het Westen terug te willen brengen tot dat ene ideeënstelsel van het christendom. Verlichting, scepticisme, humanisme, individualisme, alles perst hij in het schema van de Bijbelse tegenstrijdigheid: de wereld als Godsoord en als verbanningsoord tegelijk, de menselijke vrijheid versus de voorbestemming, de menselijkheid en de goddelijkheid van Christus. Het komt misschien door zijn scholing in het marxisme, dat hij overal een vruchtbare dialectiek in ziet. Maar in dit geval is het niet vruchtbaar. Het is gewoon irritant.
Dit neemt niet weg dat het eerste deel van het essay inderdaad indrukwekkend is. De superioriteit van de westerse cultuur (Kolakowski spreekt consequent van de ‘Europese cultuur’, uit een zekere laatdunkendheid tegenover de Amerikaanse bijdrage) komt in ieder geval niet voort uit de ontkenning dat het Westen veel van andere culturen heeft geleerd. Integendeel. Het Westen heeft onmeetbare filosofische, artistieke en religieuze impulsen verwerkt uit Klein Azië, Midden Azië, het Oosten en de Arabische wereld. Ook houdt de superioriteit niet in dat de westerse geschiedenis er een is van een gestage groei van verstand en deugd. De moorddadige kruistochten, de wrede Afrikaanse slavernij, de genocide van Amerikaanse indianen, de onteigening en vervolging van vele andere volkeren, de fascistische dictatuur en de holocaust, religieus fanatisme en nationalistische terreur, het communistische totalitarisme en de tegenwoordige technologische waanzin die de natuur verwoest: ze zijn allemaal produkten van de westerse cultuur. Eigenlijk zouden we
| |
| |
moeten zeggen dat er geen beschaving zo barbaars is als de westerse.
Toch is er een reden waarom juist de westerse cultuur aanspraak maakt op superioriteit en universalisme, en dat is haar gevoel voor relativisme: ‘...haar vermogen zichzelf ter discussie te stellen, haar eigen exclusiviteit te verlaten, haar wil naar zichzelf te kijken door de ogen van anderen.’
Het zich keren tegen de eigen stam is een oeroude traditie in het Westen, zegt Kolakowski, de opstandigheid zit in de cultuur ingebouwd. Reeds bij de eerste veroveringen van gebieden buiten Europa richtte bisschop Bartholomeo de Las Casas een felle aanval op de veroveraars, in naam van dezelfde christelijke beginselen waar de bezetters zich op beriepen. De literatuur van de Verlichting is niets anders dan een onophoudelijke, doelbewuste en succesvolle poging tot zelfkritiek, een poging om af te zien van zelfverzekerdheid en zelfgenoegzaamheid. De westerse identiteit bevestigt zich in de afwijzing van een afgeronde identificatie, en dus in onzekerheid en onrust.
De inspanning om de eigen ‘etnocentrische geslotenheid’ te doorbreken kwam ten slotte tot een hoogtepunt in de negentiende-eeuwse wetenschap: de antropologie, de westerse wetenschap par excellence. In de antropologie probeert men de eigen normen, oordelen, morele en esthetische maatstaven op te schorten, teneinde zo diep mogelijk door te dringen in de wereld van de Ander en zich zijn manier van kijken en denken eigen te maken. Iedere antropologische onderneming is een daad van afstand doen, vanuit de overtuiging dat het bevrijd zijn van waardeoordelen uiteindelijk meer waard is dan de geest van superioriteit en fanatisme. Deze antropologische behoefte is geworteld in de westerse scepsis en onzekerheid, in de drang tot zelfkritiek, die zich in de kern bevindt van de westerse waarden. Deze waarde hoort te worden beschermd en verdedigd: ‘Wij beschouwen onszelf als barbaren wanneer wij ons fanatiek gedragen, wanneer wij onze exclusiviteit beschermen in die mate dat wij geen zin hebben andere gelijken te overwegen, wanneer wij onszelf niet ter discussie kunnen stellen. Dientengevolge moeten wij al diegenen als barbaren beschouwen die net zo gevangen zijn
| |
| |
in hun exclusiviteit, fanatici van een andere traditie.’
De moeilijkheid, en Kolakowski erkent dit ook, is dat deze culturele superioriteit per definitie niet kan worden uitgedragen. Als je aan je eigen waarden twijfelt, als je nooit zeker weet of datgene wat je nastreeft wel goed genoeg is, kun je het een ander niet opdringen. Je ontneemt jezelf het recht om lijfstraffen en stenigingen te veroordelen, als je het gevoel hebt dat ook de westerse rechtspleging en het gevangeniswezen in bepaalde opzichten barbaars zijn. Het westerse universalisme is een universalisme dat zichzelf verlamt.
Een ander baanbrekend essay over de strijd tussen culturen is dat van Abram de Swaan: het tot vier keer toe herdrukte Verdriet en Lied van de Kosmopoliet. De Swaan gaat nog een stapje verder, hij heeft het niet langer over het recht op zelfkritiek, maar simpelweg over het recht op kritiek. Mag je je als westerling over andere culturen uitspreken? Niet als je van die andere culturen weinig of niets af weet natuurlijk. Maar daarin is juist verandering gebracht, dank zij dezelfde antropologen die hun eigen normen en maatstaven terzijde schoven toen ze de niet-westerse werkelijkheid beschreven en analyseerden. En ook dank zij de internationale migratie, die ertoe heeft geleid dat niet-westerse volkeren zich vandaag de dag in het Westen bevinden. Het niet willen oordelen over lijfstraffen en stenigingen is nu meer een kwestie van beleefdheid dan van beschaving, meer van geduld dan van beginsel. Want zelfs de meest volhardende relativist bereikt ooit het punt waarop hij roept dat de maat vol is. Bij de meeste westerse intellectuelen gebeurde dat op een nauwkeurig aanwijsbaar moment: toen Khomeiny Rushdie ter dood veroordeelde.
De Swaan raakt een iets ander probleem dan Kolakowski. Het gaat hem niet zozeer om de oorzaak, om de reden van het westerse universalisme - die drang tot zelfkritiek dus - maar om de vorm, de taal waarin dat universalisme zich laat gelden. De universalisering is harder gegaan dan Kolakowski had vermoed, en de kwestie is niet meer óf er beschaafden en barbaren zijn, maar welke taal ze tegen elkaar moeten spreken. ‘Er is tegen het Westen niets te zeggen, of het moet in
| |
| |
het westers gezegd worden,’ merkt De Swaan op. Als geen ander heeft de westerse cultuur haar eigen bestrijding geformuleerd: imperialisme, kolonialisme, racisme, ja, maar ook anti-imperialisme, zelfbeschikkingsrecht en antiracisme zijn westerse cultuuruitingen. Behalve de stengun en de handgranaat heeft het Westen ook de kritiek geleverd, wat resulteerde in de ‘dubbele binding’ zoals een van de belangrijkste denkers van de World System Immanuel Wallerstein het formuleert: ‘Het universalisme is een “gift” van de machtigen aan de zwakken, die deze laatsten met een dubbele binding opscheept: de gift weigeren betekent verliezen, haar aanvaarden ook.’
Tot welke wanhoop deze dubbele binding in de Derde Wereld leidt illustreerde de Indiase schrijver Amitav Ghosh in een lezing met de veelzeggende titel ‘The West and the Rest.’ Jonge weduwen in India steken zichzelf de laatste jaren op spectaculaire wijze in brand. Uit protest misschien tegen de wet die de weduwenverbranding verbiedt, maar die niet voorziet in alternatieve sociale mogelijkheden voor vrouwen die hun echtgenoot kwijtraken. In sommige delen van Egypte waar vrouwen nog nooit gesluierd hebben gelopen, sluieren de vrouwen zich massaal en vrijwillig. Het zijn stille protesten, machteloze uitingen van frustratie jegens de universele cultuur en tegelijk ook tekenen van berouw over het verlies van de vroegere veiligheid en zekerheid. Met de culturele onzekerheid van het Westen kun je immers het beste in een westerse verzorgingsstaat leven. Wat hier een hoogstaand en eerbiedwaardig principe is, verwordt in niet-westerse contreien vaak tot de dubbele tong, de lafheid en het bedrog: ‘Als het Westen over vrijheid begint, kunnen ze in de Derde Wereld beter op hun tellen passen,’ zei Ghosh, en hij kreeg er de slappe lach bij. Hij verwees onder andere naar de Nieuwe Wereldorde en de bevrijding van Koeweit, terwijl westerse politici knorrig reageerden op Chomsky omdat die over Oost-Timor begon. ‘Het niet beschermen van Oost-Timor was een gevolg van de oude wereldorde,’ verklaarde een hoge Amerikaanse regeringsfunctionaris, ‘in de nieuwe orde zal zulk een schending van het zelfbeschikkingsrecht niet meer
| |
| |
worden getolereerd.’ Ghosh lachte al, nog voor het Indonesische leger in november 1991 op Oost-Timor het vuur opende op een betoging, waarbij minstens vijftig doden vielen.
Ghosh zelf is van huis uit antropoloog en volgens hem heeft de antropologie er vooral toe bijgedragen dat de niet-westerse culturen op geraffineerde wijze werden onttoverd. De opschorting van de eigen waarden, waar de antropologen prat op gaan, heeft merkwaardig genoeg geleid tot een hardhandige oplegging van rationaliteit en functionaliteit op niet-westerse rituelen en gebruiken. De regendans werd meteorologisch verklaard, waardoor men niet alleen meer helderheid verkreeg, maar ook een optimale vergelijkbaarheid: niet-westerlingen hebben dezelfde behoeften als westerlingen, en omdat westerlingen ze zoveel succesvoller nastreven moeten alle anderen zich maar koest houden. De dubbele binding van Wallerstein is in de eerste plaats een gevolg van de doorsnijding van nog een derde binding: die met de mystiek. Als je de mystiek wegtovert, hoef je er geen respect voor op te brengen.
Is er dan geen enkele hoop op een eerlijker, gelijkwaardiger universalisme, op een waarachtig ‘communicatief universalisme’, zoals Habermas het noemt, waarin maatstaven en beoordelingscriteria in democratisch overleg tussen alle betrokkenen tot stand komen? Deze vraag is niet alleen uit filosofische overwegingen dringend; met het ontstaan van de multi-etniciteit van Nederland en de talloze culturele botsingen die hieruit voortvloeien is het een zaak geworden van algemeen belang.
Tolerantie, zegt Procee in Over de grenzen van culturen (1991), kan zowel voortkomen uit de opvatting dat alle culturen gelijkwaardig zijn, als uit de stelling dat culturen onvergelijkbaar zijn. In de woorden van de beroemdste relativist Melville Herskovits: ‘...oordelen zijn gebaseerd op ervaring en ervaring wordt door ieder individu geïnterpreteerd in termen van zijn eigen enculturatie.’ Als je over andere culturen niet kunt oordelen, omdat je daartoe geen maatstaven hebt, kun je niet anders dan ze aanvaarden zoals ze zijn. Een beroep op de Universele Verklaring voor de Rechten van de
| |
| |
Mens zal niet helpen, omdat deze vanuit de westerse cultuur is geformuleerd. Herskovits' advies is tijdens de formulering van deze verklaring wel gevraagd, maar terzijde gelegd. Niet omdat het onsympathiek was wat hij zei, maar louter omdat het onbruikbaar was. Doorgeredeneerd komt Herskovits' relativisme erop neer dat iedere mening over een onderwerp even goed is als elke andere mening. En dat Herskovits dat zelf niet onderschrijft blijkt uit het feit dat hij toch de moeite neemt zijn eigen mening te verkondigen.
Meningen en overtuigingen botsen altijd en ze gaan altijd gepaard met een machtsverschil tussen de partijen. Tolerantie komt per definitie voort uit dit machtsverschil. Als je een situatie ‘verdraagt’ uit machteloosheid, is er immers geen sprake van tolerantie, maar van berusting. Pas als je in staat bent die situatie te veranderen, en dat nalaat, is er sprake van tolerantie. De volgende vraag is waarom je na zou laten een situatie te veranderen. Omdat je die goedkeurt? Neen, want dan verdraag je de situatie niet, je ondersteunt haar. Zo komt Procee op een sierlijke definitie van tolerantie: ‘Het verdragen van een situatie die men afkeurt, terwijl men wel in staat is die te veranderen.’
Meteen is te zien dat de logica van tolerantie gebaseerd is op onverschilligheid, zo niet minachting. Men vindt het niet nodig zich in te laten met de Rushdie-affaire, de hoofddoekenkwestie, de asielkwestie, de eis van Bolkestein dat migranten zich aan moeten passen of het Nationale Minderhedendebat, omdat men al die etnische minderheden tolereert en dus negeert.
Bestaat er een weg uit deze doortrapte, hooghartige en beroemde Nederlandse tolerantie - die, het moet gezegd, door de minderheden zelf ten zeerste wordt gewaardeerd? Is er een mogelijkheid om die betuttelende houding te verlaten en ons te begeven op het gladde ijs van culturele gevoeligheden en kwetsingen? Ja, zegt Procee, maar hij komt helaas met een oud en belegen pedagogisch recept: intercultureel onderwijs. Interessanter is de stelling waarmee hij zijn boek afsluit: ‘Culturen verschillen in de mate waarin ze van vreemde tradities willen leren. Hoe meer ze dat doen, des te waardevoller ze zijn.’
| |
| |
Maar wanneer willen culturen van vreemde tradities leren? Als ze niet zelfgenoegzaam zijn, als ze niet uitgaan van de absolute zekerheid van de eigen waarden, als ze bereid zijn te twijfelen en te relativeren: Culturen verschillen in de mate waarin ze openstaan voor kritiek en zelfkritiek, dat is naar mijn gevoel een iets betere stelling. De waarde van een cultuur is dan wel te meten: aan de waarde die men hecht aan twijfel en scepsis. De vraag is dan welke kritiek, wat meestal neerkomt op de vraag: wiens kritiek, vanuit welk oogpunt en met welk doel geleverd. Er zijn in feite maar weinig grote culturen die geen zelfkritiek toestaan. Het is bijna altijd geoorloofd ‘weg met ons’ te roepen en de eigen symbolen te beschimpen. Maar de vraag is of je, zoals De Swaan bepleit, mag komen tot kritiek op een andere cultuur. Dat hangt ervan af: òf je levert de kritiek als vertegenwoordiger van je eigen groep, òf je levert de kritiek uit een strikte persoonlijke hoedanigheid. Het eerste is altijd fout, altijd chauvinistisch, etnocentrisch en racistisch. Je kunt onmogelijk voorkomen dat bijvoorbeeld etnische minderheden zich gegriefd voelen als het oordeel over hen voortkomt uit een welbewust Hollanderschap. Daarom is het commentaar van lieden als Bolkestein of Couwenberg zo ongepast, onoprecht en arrogant.
De valsheid van kritiek is alleen te vermijden als die geleverd wordt uit een persoonlijke hoedanigheid, uit een zuiver individuele betrokkenheid en een volstrekt eigenzinnig motief (waar, overigens, de westerse cultuur zich uitstekend toe leent). Anders gezegd: alleen degenen die niets vertegenwoordigen en geen externe belangen behartigen hebben het recht op een oordeel; alleen degenen die de zelfkritiek in het bijzonder cultiveren, hebben toegang tot dat bredere terrein van de kritiek in het algemeen. Hiermee hebben we terloops een aardige omschrijving van de intellectueel gevonden: iemand die kritiek levert op cultuurgroepen vanuit een positie van zelfverloochening. En andersom: alleen degene die zichzelf verloochent kan ooit een intellectueel zijn. Intellectuelen horen zich niet te laten leiden door de concrete belangen van een groep, maar door de abstracte belangen van de mensheid: rechtvaardigheid, vrede, waarheid en geluk. Maar als er geen concreet belang gediend mag worden, waartoe dient dan de
| |
| |
kritiek? Kritiek moet toch zin hebben, een doel nastreven, iets ‘constructiefs’ beogen, een verandering ten goede willen bewerkstelligen? Nee dus. Kritiek moet waarde hebben, maar geen functie. Wat Kant over smaak zei, geldt evenzeer voor cultuur: je mag zeggen dat iets prachtig of lelijk is, zonder een maatstaf voor schoonheid gereed te hebben. Het esthetische oordeel is belangeloos, maar toch ook belangrijk, in de zin dat je je oordeel zo aannemelijk mogelijk probeert te maken. En wat volgens Susan Sontag voor de kunstkritiek geldt, geldt ook voor de cultuurkritiek: je moet geen algemene ‘interpretatie’ willen geven van rituelen, symbolen en waarden, zoals de antropologen altijd hebben gedaan. Je moet zeggen wat je er persoonlijk van vindt. En je moet daarmee een persoonlijke behoefte willen bevredigen, namelijk het ordenen van je eigen gedachten. Hannah Arendt zei dat iedereen gedachten eropna houdt, maar dat niet iedereen denkt. Denken is de creatieve daad van het leggen van verbanden waar ze op het eerste gezicht ontbreken of ondenkbaar lijken. Men kan het feit dat die vrouwen in de Egyptische dorpen plotseling gesluierd gaan, verklaren uit een herwonnen geloof. Dat is wetenschappelijk vast te stellen, maar wel zo banaal. Het is de cultuurcriticus die het verband vermoedt tussen de sluiers en de onzekerheid van de verwestersing. Zo bevordert de intellectueel het communicatieve universalisme van Habermas: onbedoeld en zuiver toevallig.
Juist omdat cultuurkritiek een individuele behoefte bevredigt kan zij het beste worden geuit in de daarvoor meest geschikte vorm: het essay. Julia Kristeva meent dat het essay de auteur de mogelijkheid biedt om subjectief aanwezig te zijn en daardoor schijnbare objectiviteiten te vermijden: in het essay ‘gebruikt men zijn verbeelding, dat wil zeggen zijn onbewuste. Men doet een beroep op een persoonlijke schrijfstijl en maakt iets dat de nabuur is van de roman.’
En inderdaad, het betere cultuurkritische essay hoort de status te hebben van de moderne roman, wat volgens Flaubert de status is van de piramide in de woestijn: schoon en nutteloos.
|
|