| |
| |
| |
Mannen en vrouwen op Curaçao
Waar, wanneer, door welke gebeurtenis verliest men de hoop? Bea was twintig toen een jongen uit de buurt verliefd op haar raakte. Door zijn vaste betrekking bij de Shell-olieraffinaderij belichaamde hij haar kans op ontsnapping uit het dagelijkse schrobben en boenen van andermans keukenvloeren. Al zes jaar had ze gewerkt bij vreemden die, hoewel van uiteenlopende status en afkomst, altijd lichter van kleur waren dan zij. Soms waren ze vriendelijk, doorgaans ongedurig en streng. Zoals de oude mevrouw Hirsch, bij wie ze op dat moment werkte.
Een kolossaal huis in Kas Kora, een tuinman en een privé-chauffeur, drie dienstmeiden die een donkere jurk met witte kraag aan moesten voor het schoonmaakwerk en een witte met een zwarte kraag voor het bedienen aan tafel. Als mevrouw Hirsch een asbak nodig had drukte ze op een bel, waarop een van de meiden moest komen aanrennen. Als er niets meer te doen was gingen ze naar de meidenkamer; wandelen in de tuin mocht niet, door het hoge smeedijzeren hek naar de voorbijgangers op straat kijken evenmin. De taken waren afhankelijk van de buien van mevrouw: het zilver moest soms twee keer per dag worden gepoetst, de bovenranden van de deuren moesten worden afgenomen, de rails van de gordijnen afgestoft. Ze werden niet betaald om te lummelen.
Bea beantwoordde de liefde van de jongen onbaatzuchtig, haar zwangerschap was eerder de uitkomst van een eerlijke, misschien ook naïeve hartstocht dan van enige voorbedachtheid. De moeder van haar vriend was tegen het huwelijk, omdat haar huid te donker en haar haar te kroes was. Bovendien was haar familie niet fatsoenlijk genoeg: Bea's moeder had twee kinderen van twee mannen en was nooit getrouwd geweest.
Zwanger geraakt als een domme geit, schold Bea's moeder.
| |
| |
Misschien, denkt Bea, is haar eerste kind daarom zwaar gehandicapt ter wereld gekomen.
Bea is stil, suffig bijna, berustend. Ze is altijd op het erf van haar moeder blijven wonen, in een houten krot met twee kamers, achter het stenen huis. Bij wijze van huur houdt ze haar moeders huis schoon, terwijl ze ook voor haar kookt en wast. Desondanks wordt ze uitgescholden en regelmatig bedreigd met uitzetting. Bea hoopt dat haar kinderen nooit hetzelfde voor haar zullen voelen als wat zij voor haar moeder voelt.
Enkele maanden na de geboorte van het kind kwam de jongen terug en zei dat hij zijn familie zou trotseren door toch met haar te trouwen. Hij bewees zijn voornemen met een gouden ring. Bea geloofde dat ze nu verloofd was, niet omdat de jongen haar zo overtuigd had, maar omdat ze besefte dat het met een kind niet makkelijk zou zijn ooit nog een andere huwelijkspartner te vinden.
Gedurende haar tweede zwangerschap trouwde haar verloofde met een lichtgekleurd meisje uit Bueno Vista. Bea trachtte haar toestand het hoofd te bieden door bij mevrouw Hirsch in te gaan wonen, waardoor ze naast de vijfenzeventig gulden in de maand ook nog de maaltijden erbij kreeg. De twee kleine kinderen liet ze bij haar moeder achter.
De overwegingen om met de privé-chauffeur van mevrouw Hirsch een verhouding te beginnen zijn vaag en hebben waarschijnlijk meer met verveling dan met liefde te maken. Ze schaamt zich voor haar onbezonnenheid, ze had immers geweten dat hij getrouwd was en kinderen had. Hij leerde haar autorijden, bracht haar 's avonds, als mevrouw sliep, stilletjes naar de bioscoop en was aardig gezelschap. Maar mannelijk, dus kwam er een kind van. De chauffeur werd ontslagen.
Voorgoed beroofd van de illusie ooit nog te trouwen besloot Bea mannen te mijden. Ze werkte hard en gaf haar loon aan haar moeder, die daarmee de drie kinderen in leven hield. Het laatste kind bleek ook gehandicapt. Alleen maar kinderen baren, vloekte haar moeder, en zelfs dat niet goed kunnen.
Als ze 's avonds thuiskwam maakte ze het huis van haar moeder schoon, waar ze inmiddels haar intrek had genomen, hoorde de klachten van de dag aan, merkte dat de kinderen
| |
| |
er verwaarloosd bij liepen en harteloos behandeld waren. Ze zei niets. Als ze maar een huis kon vinden, een eigen plek waar ze zich thuis kon voelen, weg van haar moeder, alleen met haar kinderen.
Het verlangen werd een obsessie, ze raakte bezeten van het idee om met een eigen woning bevrijding te vinden. Het dreef haar ten slotte naar een nieuw avontuur. Een huwelijk was uitgesloten, wist ze, maar misschien zou deze man haar een zelfstandig onderkomen kunnen verschaffen. Hij leek zo anders, hij was bakker van beroep, rustig van aard, behulpzaam, en bovenal, reeds bezig met de bouw van een woning in Montaña. Bea droomde van het moment waarop ze met haar kinderen zou verhuizen en kreeg in afwachting daarvan nog eens twee kinderen. Het was dit keer geen roekeloosheid en geen passie, het was nauwkeurige berekening. Dat het niet uitkwam lag niet aan haar.
Vrouwen als Bea zijn in de Caribische sociologie afwisselend beschreven als melodramatische slachtoffers of dramatische heldinnen. Bea zou een slachtoffer zijn van de Afrikaanse erfenis en de daarin heersende polygynische moraal, of van de resten van de slavenmaatschappij en het daarin geldende verbod op de huwelijkse staat. Maar als bandeloosheid onderdeel is gaan uitmaken van een collectief mannelijk bewustzijn dat van generatie op generatie is overgedragen, hoe is die dan voor Bea te rechtvaardigen?
Meer functionalistische variaties op het melodramatische thema hebben Bea's toestand verklaard uit de chaotische overgang van de (Afrikaanse) matrifocaliteit naar de patriarchale gezinsstructuur door verstoorde processen van modernisatie. Of uit een subcultuur met losse man-vrouwverhoudingen die ontstaan zou zijn als ‘aanpassing’ aan het economische onvermogen van de man om voor vrouw en kinderen te zorgen. (Zie voor een overzicht: A.F. Marks, Man, vrouw en huishoudgroep. De afro-amerikaanse familie in de samenleving van Curaçao, 1973.)
Grote afwezige is de vrouwelijke blik. Men heeft amper oog gehad voor de logica in Bea's daden, de ervaringen die daaraan ten grondslag hebben gelegen en de wijze waarop
| |
| |
Bea zelf de zin der omstandigheden verwoordt. Misschien omdat het verklaren van abstracte gegevens als het aantal huwelijken in een bepaalde periode of het percentage illegitieme geboorten per bevolkingsgroep eenvoudiger is dan het verstaanbaar maken van de besluiten die zijn genomen door een persoon van vlees en bloed. Concrete, individuele handelingen komen meestal alleen aan de orde in het soort sociologisch proza waarin geredeneerd wordt vanuit de humanistische context van schuld en onschuld. Onwillekeurig komt men dan uit op het motief van schuldigen en daders: de mannen, in dit geval. Als slachtoffer heeft Bea nimmer een motief, nooit een drijfveer, ze laat maar gebeuren en grijpt nergens in.
De meer radicale zienswijze (Hazel Carby, White woman listen! Black feminism and the boundaries of sisterhood, 1982) die Bea zou hebben beschreven als een heldin die met onwaarschijnlijke kracht en doortastendheid haar kinderen grootbrengt, is slechts een spiegelbeeld dat de kern onveranderd laat. De omkering suggereert zelfs een zekere irrationaliteit: inderdaad is het bewonderenswaardig hoe alleenstaande moeders hun kinderen weten te verzorgen, maar als hun leven met ieder kind zwaarder wordt, waarom krijgen ze er dan telkens weer een? Hier is meestal de sfeer van het persoonlijke verlaten en de hulp ingeroepen van veraf gelegen maatschappelijke structuren: de moderne economie, waar de onderdrukking van Bea een noodzakelijke voorwaarde van zou zijn. De positie die ze krijgt toebedeeld zou moeten worden begrepen als een afwenteling van overlevingskosten op de arbeiders en de instandhouding van een reserve-arbeidsleger. Vrouwen als Bea zouden voor het kapitalisme een onmisbare buffer vormen die de eerste stoot van de dreigende klassenstrijd dient op te vangen.
Noch de radicale noch de traditionele sociologie hebben de relatie tussen de individuele intentie en de maatschappelijke noodzakelijkheid bevredigend kunnen ophelderen. Het gaat hier niet om een abstract-filosofische, maar om een concrete spanning tussen wat Bea wou en wat Bea kon. Nauwkeuriger: waarom zij wilde wat zij wou. Waar kwam haar hoop vandaan?
| |
| |
Die hoop, dat zal duidelijk zijn, is gericht geweest op een duurzaam, gezegend en stabiel huwelijk. Bea's streven naar romantiek, respect, verzorging en zekerheid, ook economische zekerheid, is geheel afhankelijk geweest van een man in de rol van een trouwe echtgenoot.
De fixatie op het echtelijke contract, op de redding die verwacht wordt van het moderne gezin, brengt ons in het geval van Bea op het spoor van de katholieke kerk op Curaçao. Nadat deze al in de tijd van de slavernij haar beschavingswerkzaamheden tot een goed eind had gebracht en het grootste deel van de zwarte bevolking had bekeerd, richtte ze haar aandacht op fatsoen en zedelijkheid: de kerk beloofde verlossing aan de vrouw die de man, met wie ze geslachtelijke gemeenschap had, wist te bewegen tot een monogame, door staat en Heer gesanctioneerde verbintenis. Verdoemenis beloofde ze aan al die vrouwen die ongetrouwd samen hadden gewoond of kinderen hadden. Ze mochten niet biechten, de heilige hostie niet in ontvangst nemen en niet in de banken van de kerk zitten; hun kinderen werden onwettig verklaard en mochten niet op zondag, maar slechts op zaterdag worden gedoopt en dan nog slechts voor zonsopgang of na zonsondergang. Wie in zonde had geleefd mocht niet in gewijde grond begraven worden, maar op een plek die werd aangeduid als chiké (varkensstal).
Dit kwellen van vrouwen had echter weinig zin, omdat de man, die volgens de heersende waarden juist verondersteld werd zijn viriliteit zo vleselijk mogelijk uit te drukken, vrijuit ging. Wat was begonnen bij de blanke slavenhouders - het uit ledigheid en verdorvenheid verleiden van het vrouwelijke schoon onder de armsten - kreeg langzaam navolging onder alle gelederen. Het ‘herengedragspatroon’ (Hoetink, Het patroon van de Oude Curaçaose Samenleving, 1958) was voor de zwarte mannen, die in die tijd alleen buiten het eiland werk konden vinden en daarom voor een groot deel van het jaar afwezig waren, wel zo makkelijk, omdat ze de vrouwen in zo'n gecorrumpeerde samenleving toch niet konden vertrouwen. Men zou zelfs kunnen stellen dat de kerk, in haar gedrevenheid het huwelijk heilig te verklaren, het ongetrouwd samenwonen onopzettelijk reduceerde tot een onbeduidende
| |
| |
betrekking die voor de man geen bijzondere verplichtingen schiep en die achteloos kon worden verbroken.
Zo hielden de gevolgen de oorzaken in stand, tot de Shelloliemaatschappij op het eiland verscheen. Het bedrijf trof er een arbeidsleger dat men beschreef als onverantwoordelijk, onverschillig en onbetrouwbaar. De arbeid moest nog in de moderne produktieverhoudingen worden gesocialiseerd. Maar Shell richtte zich in haar zedelijke disciplinering vooral op de mannen: werknemers die ongetrouwd samenwoonden werden door vooraanstaande employés toegesproken en gewezen op hun morele en ethische plicht hun concubine en de bij haar verwekte kinderen wat betreft hun levensonderhoud in een verzorgde staat achter te laten door met de concubine in het huwelijk te treden. De medische voorzieningen die de Shell verschafte golden alleen de ‘wettige’ gezinsleden. Wettige kinderen van Shell-arbeiders konden boeken- en studiebeurzen krijgen. Het pensioenfonds voorzag na het overlijden van de werknemer alleen in een uitkering aan de wettige echtgenote en de wettige kinderen.
Omdat de bloei van de olieraffinaderij rond de Tweede Wereldoorlog duizenden arbeiders uit het hele Caribische gebied had aangetrokken, waardoor de huurprijzen van woningen waren verviervoudigd en de woningnood voor het gouvernement onoplosbaar bleek, richtte Shell zelf een Stichting Volkswoningbouw op. Maar een huis of bouwkrediet was alleen te verkrijgen op vertoon van een trouwboekje.
Tot de jaren vijftig verkeerde de Curaçaose bevolking in ongekende welvaart: werk was er genoeg, de lonen waren hoog en stabiel, de winkels vol bereikbare luxe. Illegitieme geboorten namen af, huwelijken namen toe (zie A.F. Marks, 1973), moderne opvattingen rond vaderschap, moederschap en gezin raakten verbreid en hecht verankerd in de volkscultuur. Toen de arbeidsmogelijkheden vanaf de jaren zestig verminderden en zich voor het eerst een structurele werkloosheid voordeed, waardoor voor veel mannen de positie van volledig kostwinnerschap onhaalbaar werd, nam het aantal onwettige geboorten weliswaar toe, maar bleef het gezinsideaal stevig overeind.
| |
| |
De vraag is of de verlangens van Bea zo lijnrecht kunnen worden teruggevoerd tot de heersende ideologie van het gezin; of Bea werkelijk niet meer is dan een weerloze, passieve marionet van een cultureel theater. En omgekeerd of ze, zeker ten aanzien van haar laatste minnaar, beter had moeten en kunnen weten. Hier zijn geen interessante antwoorden op mogelijk. Of we Bea nu zien als een actief en zelfbewust individu of als een willoos onderworpen subject, we komen toch niets te weten over datgene waar het feitelijk om gaat: haar gevoel van onveiligheid, haar verdriet, haar eenzaamheid en haar wanhopige inspanningen daar overheen te komen.
Natuurlijk is iedere zwangerschap van Bea als poging om haar wensen te realiseren gebaseerd op een ‘miskenning’ van de realiteit, maar is dat niet een uitvloeisel van de mogelijkheid dat het hier om een metafoor, om een symbool gaat? Het gebruik van symbolen is altijd gebaseerd op een miskenning, al was het maar omdat de continuïteit van chaotische prikkels die we de buitenwereld plegen te noemen middels tekens op kunstmatige wijze wordt opgedeeld, geordend en kenbaar gemaakt.
In dit licht lijkt Bea's moederschap niet zozeer een ‘symptoom’ - hetzij van maatschappelijke onrechtvaardigheid, hetzij van persoonlijke kortzichtigheid - als wel een metaforische omwerking van de hunkering naar liefde en plezier, vriendschap en zekerheid. Een vertaling waarmee zij controle tracht te krijgen over een maatschappelijke toestand die zij niet beheerst en niet kan beheersen. Als bij Freuds observatie van het kind dat greep tracht te krijgen op de aan- en afwezigheid van de moeder, door de symbolische daad van het wegwerpen van een kluwen garen onder de uitroep ‘fort’, en het naar zich toe trekken onder de uiting ‘da’.
Bea gebruikt haar vermogen om kinderen te krijgen dus als middel om de angst te bezweren dat het gekoesterde verlangen nooit bevredigd zal worden. In het aangaan van een relatie met een man, in het krijgen van een kind van die man, doet zich het verlangen naar de opheffing van eenzaamheid en onzekerheid voor, en niet omgekeerd. Door haar daad ontstaat de hoop.
| |
| |
Moederschap is kennelijk het probleem niet. Het is een oplossing, hoe ‘imaginair’ ook. Maar zonder een soort vaderschap waarin zowel kostwinning als gezag zijn ingebouwd, zonder de stabiliteit van het kerngezin, de beschikking over een gezinswoning en de zekerheid van een gezinsloon, verliest het moderne moederschap zijn betekenis. Alleen als schakel in een zeer bijzondere keten van elementen is de moeder afdoende in staat haar hedendaagse taak te volbrengen: het sterken van de lichamen en het tuchtigen van de geesten van degenen die straks als gedisciplineerde arbeiders de wereld in moeten.
Shell had het vaderschap willen reguleren door haar personele strategie af te stemmen op de droom die door de kerk al gepredikt was. Zolang het bedrijf de middelen verschafte om die droom ook waar te maken, was de poging om een nieuwe ethische norm te vestigen en aan een moderne zedelijkheid gestalte te geven redelijk succesvol. Maar een andere moderne wetmatigheid speelde haar parten: de automatisering, die ertoe leidde dat de oliemaatschappij sinds de jaren zestig gemiddeld zeshonderd arbeiders per jaar ontsloeg en hierdoor jaarlijks een miljoen gulden minder aan lonen en lasten kwijt was. Kostwinners werden schaars, de controle op het vaderschap verzwakte.
Intussen had de kerk ook haar greep op de moeders verloren: kerkbezoek werd in de seculariserende maatschappij minder belangrijk, zelfs de begrafenisrituelen waren in marktverhoudingen geïntegreerd. Een plechtige ceremonie, met grafrede en al, was sinds het begin van de jaren zestig gewoon te koop.
Men zou niet kunnen beweren dat het elektronicabedrijf Texas Instruments, dat in 1967 een assemblagefabriek op Curaçao vestigde waar uitsluitend werk was voor vrouwen, het voornemen heeft gehad om diep in te grijpen in de plaatselijke cultuur. Men had immers niet de intentie erg lang op het eiland te blijven, de voorwaarden waaronder het bedrijf zich vestigde laten dat overtuigend zien. Tien jaar, zo werd met de lokale overheid afgesproken, was het bedrijf vrijgesteld van belastingen. Gedurende die periode hoefde het zelfs niet voor de bedrijfsgebouwen te betalen en de speciale vergun- | |
| |
ning die werd verstrekt om vrouwen zonder extra toeslagen nachtdiensten te laten draaien zou vroeg of laat door de vakbonden worden opgemerkt. Dat men een ‘ideologische missie’ zou hebben gehad valt dus te betwijfelen. Desondanks ontstond, dank zij ogenschijnlijke kleinigheden, een totaal nieuw tijdperk in de verhoudingen tussen mannen en vrouwen. Voor het eerst konden Curaçaose vrouwen, weliswaar met veel overwerk, een loon verdienen dat dat van de mannen evenaarde. Het bedrijf had een eigen geneeskundige dienst, die toezicht hield op zwangerschappen en gratis voorbehoedmiddelen verschafte. Geld en geboortenbeperking, twee kleine wonderen die de levens van duizenden vrouwen veranderden.
Agnes was één van hen. Net als zovelen had ze sinds haar veertiende gewerkt als dienstmeid, meestal bij Shell-employés die in Emmastad of Julianadorp woonden; wijken waar zwarten en gekleurden niet in mochten, behalve om er schoonmaakwerk te verrichten. Daarvoor was een toegangspas nodig, die bij de poort moest worden getoond. Een speciaal busje reed de werksters naar hun respectievelijke mevrouwen, opdat ze niet zonder permissie tussen de weelderige tuinen zouden dwalen. Het werk begon precies om zeven uur, als de Shell-sirene aankondigde dat men vanaf dat moment te laat was en gestraft kon worden.
Op haar zeventiende ging Agnes samenwonen met haar vriend die een baan had bij de fosfaatmijn - op Shell en de overheid na de grootste werkgever. Alleen in het weekend kwam hij thuis, gedurende de rest van de tijd verbleef hij in kampen vlak bij de mijnen. Omdat een nette echtgenote alleen diensten verschuldigd was aan haar eigen gezin, verbood hij haar buitenshuis te gaan werken. Totdat het aantal kinderen het huishoudelijke budget te krap maakte. Na haar tweede kind was Agnes weer gewoon dienstmeid, maar nu eindigde haar arbeidsdag niet om vijf uur. Als ze thuiskwam moest ze nog koken, wassen en de kinderen voeden. Uitgeput was ze in het weekend als haar man, prikkelbaar en halfdronken, thuiskwam en zijn verzorging opeiste. Wat hij thuis begon te missen zocht hij elders: hij nam een buitenvrouw, een ‘byside’ zoals dat heet, en besteedde veel geld aan haar. Hij kon zich
| |
| |
tegenover Agnes niet meer met woorden verweren en begon te slaan, wat ontaardde in vechtpartijen die tot op straat werden voortgezet. Agnes kon nergens heen, nu ze drie kleine kinderen had.
In die acht jaren ging er geen dag voorbij waarop Agnes niet bad om een ander leven. Dat kreeg ze ten slotte, in de nachtdienst bij Texas Instruments. De portier gaf haar een plank met spijkers waarin ze ringetjes van verschillende maten moest stoppen. Hij keek toe, met een stopwatch. Als ze een bepaalde snelheid haalde, mocht ze naar binnen. Dan had ze een baan.
De volgende dag verliet ze haar man en trok met de drie kinderen in een kleine woning achter op een erf.
Iedere maand kwam de bedrijfsarts, die de vrouwen sprak over anticonceptie en hen zonodig onderzocht. De verpleegster bij wie men terecht kon voor een aspirientje en kleine controles was dagelijks aanwezig, elke week kwam de maatschappelijk werkster om inlichtingen in te winnen over de situatie thuis, de gezondheid van de kinderen, de problemen met echtgenoten.
Agnes wist zich in goede handen en deed haar best. Uren achtereen tuurde ze door de microscoop naar de langzaam voorbij schuivende onderdeeltjes, vastbesloten om de dagstandaard te halen. Ze zat in een lange rij, naast andere vrouwen die ze alleen zag en sprak tijdens de twee korte pauzes of op het toilet. De supervisors liepen zwijgend achter haar langs, en noteerden het aantal keren dat ze opkeek, zich strekte of naar het toilet ging.
De dagstandaard, de groepsstandaard, het breken van records, dat waren de belangrijkste bestanddelen van die lange nachten. Wie een record brak kreeg een compliment, wie dat vaker deed een bonus, en wie wonderlijke prestaties verrichtte een grote foto, midden in de hal, onder vermelding van ‘beste werkster van de maand’. Eenmaal kreeg ook Agnes die eer.
Na enkele jaren werd ze gepromoveerd, omdat ze nooit te laat kwam, niet ziek werd, altijd haar dagstandaard haalde, niet zwanger raakte en beleefd was. Nu mocht zíj achter de vrouwen lopen, hun handelingen aantekenen en waarschuwingen geven.
| |
| |
Intussen verdiende Agnes genoeg om er zelf een dienstmeid op na te houden. Ze had nog maar één wens: een fatsoenlijk huis, waarvan het dak niet lekte, waar stromend water in aanwezig was en een toilet. Zelf bouwen was te kostbaar, een perceel in erfpacht krijgen duurde trouwens tientallen jaren. Ze meldde zich bij de Stichting Volkswoningen van de overheid en kwam op een oneindige en onbetrouwbare wachtlijst te staan. Ondertussen bleef ze het te hoge bedrag neertellen voor de woning waarin ze verbleef, en weigerde op een gegeven moment twee tientjes huurverhoging te betalen. De huisbaas zette haar uit huis. Agnes stapte naar een invloedrijk raadslid en gebruikte alle vrouwelijke charmes die ze had. Enkele maanden later kon ze haar huissleutel afhalen.
Net als voor de duizenden andere vrouwen was ook voor Agnes de abrupte sluiting van het bedrijf in 1976 een dramatische gebeurtenis. De meeste vrouwen hadden schulden, en ze waren zich ervan bewust dat ze nooit meer een loon zouden verdienen als bij Texas: ruim vijfenzeventig gulden per week, zonder de extraatjes. Maar Agnes was een doorzetster, ook al omdat haar kinderen, nu tieners, aan een zekere welvaart gewend waren geraakt. Ze solliciteerde als schoonmaakster bij het ziekenhuis van de overheid, in de wetenschap dat je beter een lager loon bij de overheid kon verdienen dan te moeten leven met de onzekerheid van het bestaan van een dienstmeid op leeftijd. Ook hier maakte ze binnen relatief korte tijd promotie, vanwege haar ervaring in een leidinggevende functie.
Tevreden kijkt Agnes terug op haar carrière. Van een afhankelijke echtgenote die de vloer van blanke mevrouwen dweilde om de eindjes aan elkaar te knopen tot zelfstandige vrouw die de beschikking heeft over een auto, een televisietoestel en zoveel andere gemakken. Ze verdient genoeg om zelf te bepalen welke man haar mee uit mag nemen en wie blijft overnachten. Niemand die dat afkeurt, ze geniet alom respect omdat ze het gemaakt heeft.
Natuurlijk zijn de levensverhalen van Bea en Agnes te uitzonderlijk om representatief te kunnen zijn, maar dat geldt voor alle persoonlijke vertellingen. Het concrete is juist een bijzon- | |
| |
dere gestalte en moet daarom wel verschillen van het algemene, het theoretische. Het geeft wel een indruk van de wijze waarop een bepaald maatschappelijk beeld, in dit geval het beeld van ‘de moeder’, ontstaat of uit elkaar valt. Er is een zekere parallel tussen de geschiedenis van het Curaçaose moederschap en de geschiedenis van de samenleving. De eerste vijftig jaar na de afschaffing van de slavernij was het eiland weinig meer dan een vervallen plek waar verarmde blanke heren zich op feodale wijze vermaakten ten koste van de nog armere zwarten, die in hun uitzichtloosheid de hand ophielden bij de kerk en de schepen die aanlegden op Curaçao en hun overgebleven rantsoenen kwijt moesten. Hoewel de zedelijke normen vaag waren was er geen sprake van volstrekte wanorde. Ook het herengedragspatroon kende regels: de man moest dollars bezitten om een vrouw te kunnen verleiden met hem een relatie aan te gaan. De vrouw moest van die man een kind krijgen om hem te kunnen verleiden bij haar te blijven. Als de dollars op waren moest de man weg, op zoek naar werk op de nog bloeiende suikerplantages van de omringende eilanden; wetend dat de vrouw, om zich financieel te redden, een andere man zou moeten nemen en dat die andere man, om zijn reputatie niet te verliezen, bij haar weer een kind zou moeten verwekken.
Kleine familiebedrijfjes in de landbouw waren er wel, maar vanwege de beperkte vruchtbaarheid van de grond bleken die geen belangrijk alternatief. De hoedenvlechterij was gedurende korte tijd van grotere betekenis, hoewel die voor de vlechtsters minder opbracht dan voor de tussenhandel en dus altijd het karakter van een bijverdienste had behouden.
Met de vestiging van de olieraffinaderij in 1915 brak een nieuwe tijd aan, de tijd van de modernisatie. De opkomst van industrie, de snelle verbreiding van loonarbeid en de verstedelijking brachten het eiland rond de Tweede Wereldoorlog in wat een ambtenaar beschreef als een periode van ‘groot vertier en schier onbegrensde weelde’. Volgens de gezondheidsdienst was vijf procent van de mannen voortdurend dronken. Met een ratio van honderddertig mannen op honderd vrouwen kwam de prostitutie op gang, eerst in de open lucht, bedreven door lokale vrouwen, later in speciale huizen
| |
| |
van plezier, door vrouwen uit de rest van het Caribische gebied.
Maar langzaam moderniseerde ook de cultuur. Hoeren en migranten werden in streng gecontroleerde kampen gedreven; de voogdijraad, het bureau voor anticonceptie en de afdeling voor huwelijksmoeilijkheden werden opgericht. Woning- en autobezit raakten ingeburgerd, consumptie nam toe, ontkerkelijking en individualisering kwamen op gang, verwantschapsrelaties werden van minder belang en de gezinsideologie werd dominant. Maatschappelijke identiteiten raakten steeds meer gefixeerd: de man als loonarbeider, kostwinner en vader, de vrouw als afhankelijke echtgenote en moeder. Maar net als in de tijd vlak na de slavernij behield moederschap de betekenis van een magisch ritueel tot onvoorwaardelijke geborgenheid.
Vanaf het begin van de jaren zestig vond de ommekeer plaats, die aangeduid zou kunnen worden met de term post-modernisatie. Terwijl het postmoderne leven in het rijke Westen beelden oproept van een door de informatie- en communicatietechnologie beheerste maatschappij met flexibele, computergestuurde en gedecentraliseerde arbeidsprocessen, nieuwe vormen van arbeidsorganisatie, nieuwe sociale bewegingen en een veelheid aan identiteiten, verwijst het in het geval van kleine Derde Wereld-samenlevingen als Curaçao vooral naar de verdwijning van arbeidsplaatsen en een onherstelbare aftakeling van de economie. En toch: ook op Curaçao vielen oude identiteiten uiteen, vooral die van de moeder.
Ongewild en onbedoeld stelde het personeelsbeleid van Texas Instruments het ideaalbeeld van de moeder, die afhankelijk is van de man, afziet van eigen behoeften en zich vol overgave wijdt aan de opvoeding van zijn nakomelingen, ter discussie. Duizenden vrouwen beschikten nu over hun eigen geld, waren vaak de kostwinners, kochten auto's, gingen op reis en namen minnaars. Voor het eerst waren er vrouwen die zich losmaakten uit de huiselijke tirannie, die de wereld in gingen als zelfbewuste persoonlijkheden, die hun eigenwaarde beschermden tegen de beklemmingen van de traditionele moederrol en vochten tegen de masculiniteit waarin zij nooit meer dan een ondergeschikt en verwaarloosbaar object wa- | |
| |
ren geweest. Vrouwen die plezier wilden beleven en het als recht opeisten.
In het tijdperk van de modernisatie werd het gedrag van de vrouw gereguleerd door een beperkt aantal rollen: zij was getrouwd of ongelukkig, naar gelang haar leeftijd en het aantal kinderen huwbaar of mislukt. Dat was Bea's leven. In de postmoderne tijd vond de uitbreiding van dit repertoire plaats: Agnes was een onafhankelijke alleenstaande moeder met een goed betaalde baan; zij was het hoofd van haar gezin, of er nu een man in huis was of niet. Even, heel even, was er werkelijk hoop voor vrouwen.
|
|