| |
| |
| |
Vijftiende hoofdstuk.
Alles is klaar.
Toen Marco voor de poort van ridder Alex's kasteel stond keken de wachters het vreemde boertje wel een beetje wantrouwend aan. Maar toen uit de mond van het boertje een vrolijk lied weerklonk, herkenden ze hem onmiddellijk en openden zij dadelijk de poort voor de nar.
‘Waar is ridder Alex?’ vroeg Marco.
‘In de grote zaal. Enkele andere edelen zijn bij hem. Ze schijnen een gewichtige bespreking te hebben’.
Maar Marco stoorde zich niet aan gewichtige besprekingen. Met een krachtige ruk duwde hij de deur van de ridderzaal open en riep zo hard hij kon:
‘Ridder Alex! De nar groet U!’
Onthutst en verschrokken door deze plotselinge stoornis sprongen de gasten van ridder Alex op. Eén greep er reeds naar zijn zwaard, terwijl hij uitriep:
‘Wat moet die nar hier?’
Marco antwoordde onmiddellijk:
‘Een boer en een dwaas zijn vaak wijzer dan menig edelman! Als ridder Alex de goedheid wil hebben, mij naar zijn particuliere vertrekken te leiden, zal de nar hem de waarheid van deze woorden bewijzen!’
‘Ha!’ juichte ridder Alex al. ‘De nar brengt zeker goed nieuws. Mijn vrienden zullen mij dit aangenaam samenzijn met de nar niet misgunnen! Tot straks vrienden!’
Weldra bevonden de ridder en de nar zich in een kleinere kamer.
‘Welnu!?’ vroeg de ridder gejaagd. ‘Is alles in orde? Doet de keizer afstand?’
‘De nar is voldaan over zijn arbeid!’ sprak Marco kalm.
| |
| |
‘Ik heb U dèze boodschap mede te delen: over twee dagen verwacht de keizer U en Uw vrienden en graaf Otto in zijn paleis!’
‘Eindelijk!’ riep de ridder uit. ‘Eindelijk is de dag der victorie aangebroken. We hebben er lang genoeg naar uitgezien.... Maar.... je kunt me toch wel vertellen Marco, hoe je dit alles hebt klaargespeeld?’
‘Dat kan ik U helaas nog niet! Tot mijn spijt heeft de nar aan ridder Alex nog iets mede te delen. Een tijding, die minder aangenaam is’.
‘Wat bedoel je?’ vroeg ridder Alex enigszins angstig.
Als antwoord haalde Marco een goed verzegelde rol te voorschijn en reikte die de verbaasde ridder over.
‘Leest U dit schrijven maar even! Door zeer bijzondere omstandigheden heeft de nar het in handen weten te krijgen’.
De ridder staarde op het zegel van graaf Otto. Vol spanning opende hij de rol en nam het stukje perkament in handen. Maar nauwelijks had hij een blik geworpen op de woorden, die daar geschreven stonden, of een dodelijke schrik tekende zich op zijn gelaat af. Het duurde even voor het goed tot hem doordrong, wat graaf Otto aan zijn trouwe helpers: Boudewijn en Floris beloofde en wat hij met die lastige ridder Alex van plan was. Een cel stond hem te wachten, voor alles wat hij gedaan had! In plaats van meer macht, meer eer en roem kreeg hij een cel.... als graaf Otto keizer werd.
Minuten van spannende stilte gingen voorbij. Sprakeloos staarde de verschrikte ridder voor zich uit. Dan weer las hij de regelen van graaf Otto en bekeek hij het zegel. Er was geen twijfel mogelijk.... hij was een verloren man.
‘Maar Marco!’ stamelde ridder Alex eindelijk. ‘Maar dan is al ons werken voor niets geweest.... dan zijn wij bedrogen.... dan.... dan moet graaf Otto geen keizer worden. Dan is het beter dat wij niet naar het paleis van de keizer gaan....’
| |
| |
Plotseling begon Marco luid te lachen. Geërgerd en kwaad keek de ridder zijn nar aan. Waarom lachte de nar nu?
‘Maar mijn edele ridder Alex!’ begon Marco toen hij uitgelachen was. ‘Waar blijft nu Uw riddermoed! Bent U bang tegenover de graaf te komen staan? Twijfelt U nu plots aan de belofte, die de nar U gegeven heeft? Heb ik U allen niet gezegd, dat ge U, op het door mij bepaalde tijdstip, zonder vrees of enig gevaar voor Uw leven, het keizerlijk paleis zou kunnen betreden? Heeft de nar U niet gezegd, dat hij het goed met U allen meende?’
‘Ja, dat is waar. Je hebt dat alles beloofd. Maar....’
‘Luister ridder Alex’, begon Marco weer, ‘U moet ondanks alles, over twee dagen naar het keizerlijk paleis optrekken. Aan al Uw vrienden moet U het bericht sturen, dat de grote dag gekomen is. Zeg hun, dat Marco geslaagd is, volkomen geslaagd! Ook graaf Otto moet U bericht zenden. Ook hij moet naar de keizersstad komen. Maar denk er aan ridder, U zwijgt tegenover iedereen, over wat U zo even gelezen hebt. Als U dit alles doet, precies doet, zoals Marco de nar het U gezegd heeft, dan zult U tevreden over te nar zijn’.
‘Je spreekt weer in raadselen Marco’, zuchtte ridder Alex. ‘Maar ik moet erkennen, je hebt me bijtijds gewaarschuwd. Ik heb dus geen reden aan je woorden te twijfelen. Goed dan.... al begrijp ik de bedoeling nog niet, ik zal doen wat je gezegd hebt. Maar.... ik neem het grootste deel van mijn soldaten mee’.
‘Iets, dat ik U juist nog aanraden wou. Want de aanwezigheid van de soldaten is van het grootste belang. Laat Uw mannen die van graaf Otto omringen en goed op hun gedragingen acht geven. Meer heb ik vandaag niet te zeggen. Belangrijke bezigheden roepen mij. Ridder Alex, de nar groet U! Houd U stipt aan zijn woorden en over twee dagen zal het feest zijn in het keizerlijk paleis’.
Nog voor de ridder verder iets zeggen kon, had Marco het document van de graaf weer opgeborgen en de kamer
| |
| |
verlaten. Weldra openden zich de poorten voor hem en draafde het zwarte paardje over de weg naar de keizersstad. Tegen het vallen van de avond bereikte hij die en weldra bevond hij zich in het huis, waar Herman en de oude vrouw een onderdak gevonden hadden.
‘Nu is het jouw beurt Herman!’ begon Marco onmiddellijk. ‘Vannacht moet jij er met de wagen op uit naar de herberg van Hanna. Voordat het licht wordt, moet je daar zijn, want niemand mag je zien. Overdag houd je je schuil. In geval van nood heeft Hanna wel een goed plaatsje voor je. Maar er zal niet veel gevaar zijn deze dagen. De vreugde van graaf en soldaten zal wel zo groot zijn, dat ze even de verdrukte bevolking vergeten zullen. Morgenavond komen Arnoud en de priester, die door de jongen bevrijd is, ook naar de herberg. En dan wordt het jouw belangrijke taak, het hele gezelschap veilig naar de keizersstad te voeren. Met de oude vrouw kunnen jullie dan gezamenlijk in de vroege morgen naar het paleis gaan, waar een dienaar van de keizer jullie zal opwachten en naar een der zijzalen brengen zal’.
‘En dan?’ vroeg Herman, die met de grootste aandacht Marco's relaas gevolgd had’.
‘Ja’, lachte Marco ‘dan zul je een kleine rol moeten spelen, maar vooral getuigen moeten zijn, van één nog nooit aanschouwd blijspel’.
‘Ik begrijp er nog niet veel van’, zuchtte Herman.
‘Hoeft ook niet’, plaagde Marco. ‘Ik heb nu heus geen gelegenheid, je dat allemaal uit te leggen. Want het wordt hoog tijd, dat je je reisvaardig gaat maken. Binnen twee dagen zijn alle raadselen opgelost. Tot vrolijk weerziens Herman’.
Toen verdween Marco weer. Niemand zag of hoorde de volgende dag iets van de nar. Het werd een dag van rust voor hem, die hij in aangenaam samenzijn met de keizer doorbracht.
In de stad golfde echter een onrustige beweging. 't Was
| |
| |
alsof de mensen voorvoelden, dat er bijzondere dingen op komst waren. Overal stonden ze in groepjes te praten. Niemand wist feiten of bijzonderheden, maar ieder verwachtte iets; iedereen hoopte op plotselinge onthullingen.
Met een zekere onrust zelfs sloten vele mensen die avond de deuren en blinden van hun huizen....
Tot plotseling de nieuwe dag met fors geluid van jubelende bazuinklanken werd aangekondigd. Het heldere geluid galmde over de stad en deed de bewoners vroeger dan anders ontwaken. En nauwelijks wakker, schoten ze haastig in hun kleren, openden ramen en deuren en staken hun angstige, verschrikte gezichten naar buiten, om te zien, wat die vroege stoornis te beduiden had.
Onmiddellijk werden ze gerustgesteld door het vredige toneel, dat ze te aanschouwen kregen. Voorafgegaan door vier herauten te paard, die telkens op hun bazuinen bliezen, zat daar op een prachtig getuigd paard, de sinds enige tijd verdwenen nar, Marco. Hij was in een sierlijk nieuw narrenpak gestoken en een bijzondere lange, groene puntmuts bedekte zijn hoofd.
Het hele voorkomen van de nar sprak van vrolijkheid. Als de bazuinen zwegen klonk zijn lachende stem door de straten:
‘Burgers van de keizersstad! 's Keizers nar kondigt U heden een blijde dag aan. Verdwijnen zal alles, wat U verontrust heeft; alles wat geheimzinnig was. Vandaag zullen in de stad de edelen en groten van het rijk samenkomen, om met de keizer heel belangrijke gebeurtenissen te bespreken. Allen, die belangstelling hebben voor deze gebeurtenissen, komen naar het grote keizersplein!’
Terwijl de kleine stoet alweer verder toog, hingen de mensen nog uit hun venster of stonden nog in hun deuropeningen en zij riepen elkander toe, dat ze niets van deze geschiedenis begrepen. Er zat dus niets anders op, dan zorg te dragen, zo gauw mogelijk gereed te zijn, om naar
| |
| |
buiten te komen. Nauwelijks was dan ook Marco's rondgang door de stad geëindigd, of daar bevond zich reeds een grote menigte burgers op straten en pleinen, heen en weer slenterend, pratend en roepend, allen in afwachting van de grote dingen, die komen gingen. Gelukkig, hun geduld werd niet lang op de proef gesteld. Al gauw kondigde trompetgeschal de komst van edelen en soldaten aan. Gedost in hun schitterende gewaden, reden de ridders aan het hoofd van hun dienstmannen. De meeste edelen hadden slechts weinig volk bij zich. Maar plotseling kondigde luid paardengetrappel de komst van een veel grotere stoet aan. Ridder Alex, temidden van bijna al zijn soldaten, deed zijn intocht. Zij, die een beetje op de hoogte waren, zagen tot hun grote schrik en verbazing, dat in het gevolg van ridder Alex de beide verbannen edelen Boudewijn en Floris meereden! Wat moest dat betekenen? De meeste toeschouwers begonnen er steeds minder van te begrijpen. En nog vreemder werd aller gewaarwording, toen een nog veel grotere stoet werd aangekondigd.
‘Graaf Otto en zijn soldaten doen hun intocht’, klonk het van mond tot mond.
Trots, het zwaard uitgetrokken voor zich uit, met een houding, alsof hij reeds keizer was, reed daar graaf Otto aan het hoofd van zijn vele soldaten. Zijn blikken zagen met zoveel minachting neer op de burgers langs de weg, dat iedere welkomstgroet op de lippen van de zo graag juichende burgers bestierf. Enige uren duurde die algemene intocht. Marco had er wel voor gezorgd, dat, behalve de samenzweerders, ook de trouwe ridders op het paleis aanwezig zouden zijn. In het paleis zelf heerste een geweldige drukte. Talrijke bedienden deden al hun best, om al de hoge gasten met de gebruikelijke plechtigheden naar de met palmen en bloemen versierde ridderzaal te brengen en ieder die plaats te geven, welke hem volgens zijn rang toekwam. In alles werd echter precies gehandeld, zoals door Marco zelf, in overleg met de keizer was bepaald.
| |
| |
Zonder dat iemand er erg in had, waren ook de talrijke groepen soldaten op het grote plein zodanig geschaard, dat die van graaf Otto te midden van de anderen kwamen te staan. Alles verliep zo volgens de regels, zonder dat Marco er bij tegenwoordig was.
Waar was de nar dan?
Op het ogenblik, dat ridder Alex zijn intocht deed, had hij, gehuld in een grote donkere mantel, een zwarte kap over het hoofd en door niemand gezien, het paleis verlaten. Z'n klein zwart paardje stond reeds gezadeld en weldra rende het beest door de lanen van het bos, tot het op de grote weg uitkwam.
‘Goed zo paardje’, prees Marco, terwijl hij het beest op de hals klopte. ‘Je begrijpt wel, dat er haast bij is. Lopen maar!’
Er was bijna niemand, die enige notitie nam van die zwarte gedaante, die over de weg voortschoot. Alle aandacht was gericht op de vele mensen, die naar de stad optrokken. Ongestoord draafde het paardje dan ook meer dan een uur voort, tot het eindelijk op een wenk van zijn berijder zijn vaart minderde en weldra stil hield voor de poort van een kasteel. Het was dat van ridder Alex. Veel leven scheen er niet te zijn, want Marco moest wel driemaal op de hoorn blazen, voor één der wachters zich vertoonde. Hij herkende de nar niet zo gauw en riep onmiddellijk:
‘Er wordt vandaag niemand tot het kasteel toegelaten!’
Marco lachte en sloeg zijn kap omlaag.
‘Aan ridder Alex' nar zal toch zeker de toegang niet geweigerd worden?’
‘Wij hebben uitdrukkelijk bevel’ hield de wachter vol, ‘de poort voor niemand te openen!’
‘Ook niet als de nar door diezelfde ridder Alex met een bijzondere zending belast is, die onmiddellijk uitgevoerd moet worden?’
De wachter begon te twijfelen.
| |
| |
‘Open vlug de poort’, drong Marco aan, ‘en ik zal je het bewijs van mijn bijzondere zending tonen!’
De wachter dorst niet langer tegen te stribbelen. Hij wist maar al te goed, hoe groot het vertrouwen van zijn meester in de nar was. Zo gauw Marco door de opening naar binnen geglipt was, toonde hij de wachter de zegelring van ridder Alex. Opnieuw kwam dit kleinood hem uitstekend van pas.
‘Ziehier!’ sprak Marco, ‘aan de waarde van deze ring zul je toch wel niet twijfelen. Bewijst het voldoende mijn zending?’
De wachter was gerust.
‘Het is in orde hoor! Maar wij moeten voorzichtig zijn!’ verontschuldigde de man zich nog.
‘Dat begrijp ik!’ gaf Marco toe. ‘Maar luister nu! Een plotselinge gebeurtenis heeft ridder Alex van plan doen veranderen. De prins moet niet op het kasteel blijven. De ridder wenst Otello zo spoedig mogelijk bij zich te hebben. Haast U dus, de prins onmiddellijk bij mij te brengen, want ik heb de grootse opdracht hem naar ridder Alex te voeren. Haast U vriend, want elke minuut is in deze zaak van het grootste belang!’
De wachter was diep onder de indruk van de met klem en beslistheid uitgesproken woorden van de nar. Er bestond voor hem niet meer de minste twijfel en dus haastte hij zich, het bevel te volvoeren. Binnen enkele minuten kwam dan ook Otello over het binnenplein aangerend. Zo gauw hij Marco ontdekte, gaf hij een schreeuw van blijdschap.... ‘Marco! Marco! Kom je me nu eindelijk halen? Marco, wat heb ik naar je verlangd!’
‘Bedaard jonge vriend!’ sprak Marco zo koel mogelijk. ‘Jubel niet te vroeg!’
‘Ben ik dan nog niet vrij?’ riep de jongen teleurgesteld uit. De tranen schoten hem in de ogen. Maar Marco moest zich goedhouden, zolang er nog een soldaat in de buurt was en daarom sprak hij zo onverschillig mogelijk:
‘Een nar heeft niet het recht, iemand te bevrijden, doch
| |
| |
“En voort joeg het zwarte paardje met zijn kostbare last” (Blz. 148)
| |
| |
doet wat hem gezegd wordt. Ridder Alex heeft mij gelast, de jonge prins zo gauw mogelijk bij hem te brengen. Kom dus voor op mijn paard zitten en vraag niet verder. Wij hebben geen tijd te verliezen’.
Weer ging de poort open, nu om Marco en de prins uit te laten. Voor Marco echter zijn paardje de sporen gaf, om snel naar het keizerlijk paleis terug te rennen, boog Marco zich over de schreiende prins heen en juichte:
‘Lach maar Otello! Lach maar lieve prins. Je lijden is voorbij. Je bent vrij! Vrij!’
‘Is het heus waar?’ vroeg de knaap, die dit onverwachte niet zo gauw geloven kon.
‘Ja hoor! Je bent vrij!’ herhaalde Marco.
De tranen nog in de ogen begon Otello te lachen. ‘Gaan we naar het paleis? Zal ik nu mijn vader en moeder terugzien?’
‘Ja, ja Otello! Vandaag is het feest. Het hele paleis is in feeststemming. Je zult getuige zijn van de nederlaag der samenzweerders. Het grote spel gaat zo dadelijk beginnen. Het wachten is slechts op ons. Laten we ons dus haasten’. En voort joeg het zwarte paardje met zijn kostbare last.
Ja, ze moesten zich haasten, want het wachten in het paleis was op de samensteller van het grote spel, dat beginnen moest. Allen waren aanwezig. Keizer en edelen waren bijeen. Alleen de nar ontbrak.
De samengezworenen vooral begrepen er niets van Ze keken elkander vragend aan. Wie moest er eigenlijk beginnen? In vreemde, enigszins angstige afwachting zaten zij daar. Alleen de keizer zat rustig en kalm op zijn troon. Hij wist wat er gebeuren moest.
|
|