| |
| |
| |
Zestiende hoofdstuk.
Feest in het paleis.
Marco liet wel wat lang op zich wachten. Een vreemde, enigszins beangstigende stilte viel over al de aanwezigen in de grote ridderzaal. Maar dan plotseling werd die stilte verstoord. Met een krachtige zwaai was een der zijdeuren opengeworpen en daar verscheen Marco. Bellengerinkel en een luide schaterlach weerklonken tegelijkertijd. Plotseling stond daar de nar midden in de zaal. Hij was in een veelkleurig narrenpak gestoken, waaraan talrijke belletjes hingen, die vrolijk tingelden en als een zachte muziek de woorden begeleiden, waarmee de nar het grote blijspel opende:
‘Gegroet keizer, gegroet graaf, ridders en groten. Gegroet! Ja, de nar groet U allen en heet U welkom in deze zaal. Eindelijk is het uur der vergelding gekomen. Aan een nar, aan een dwaas, hebt gij allen Uw belangen toevertrouwd. Aan een nar, die geen personen ontziet en geen voornaamheid kent. Een nar, die slechts vrolijkheid moet toveren. Maar.... Hoe zal een nar hier vrolijkheid brengen? De zaak, die U allen tezamen gebracht heeft, is veel te ernstig. En de nar in al zijn dwaasheid, heeft de zaak nog veel ernstiger gemaakt. Veel ernstiger, dan velen van U denken. En toch moet de nar vrolijkheid brengen.... Hij heeft er daarom een spel van gemaakt.... ernstig en blij, dat voldoening geeft en misschien ook ergernis wekt. De spelers staan reeds achter de schermen gereed. De nar waarschuwt U allen echter tevoren: het voorspel is droevig, beschamend, maar het slot.... het slot zal een lach van tevredenheid op vele gelaten toveren. Welnu.... keizer, edelen en groten.... het spel begint....’
Een stomme verbazing had zich van allen meester
| |
| |
gemaakt. Waartoe moest deze dwaze vertoning leiden? Moest men er zo toe komen, de keizer tot afstand te dwingen? Bij de verbazing voegde zich in de harten der samenzweerders ook een gevoel van onzekerheid. Maar er was wel niet veel gelegenheid om over het vreemde van deze toestand na te denken. De nar had een zacht gefluit laten weerklinken en op het zelfde moment was er een deur opengegaan. En nu naderde een jeugdig meisje in een smetteloos wit jurkje en een paar blanke lelies in haar hand, de troon van de keizer. In tegenwoordigheid van zoveel groten voelde het kind zich niet erg op haar gemak, maar de vriendelijke gebaren van de nar, die haar tot vlak bij de keizer voerde, gaven haar de nodige moed, om de keizer toe te spreken. Zij bood hem haar bloemen aan en sprak toen, een beetje bevend, maar toch voor iedereen verstaanbaar:
‘Edele keizer. U alleen kunt ons helpen. Mijn vader is gevangen, omdat hij niet hard genoeg werkte. En hij kon toch heus niet harder, majesteit. Het ergste is nog, dat nu moeder zijn werk moet doen en ik alleen thuis moet blijven, om op de herberg te passen en het laatste, dat we in huis hebben, aan de soldaten te geven. Zegt U toch tegen graaf Otto, dat hij mijn vader niet langer gevangen houdt. Het zou zo fijn wezen, als vader weer thuis was!’
Zo gauw Hanna uitgesproken was, sprong graaf Otto, een moment de regels der ridderschap vergetend, overeind en riep uit:
‘De keizer vergunne mij op te merken, dat dit geen zaak van belang is, die hier aan de orde hoort te komen. Vandaag zeker niet. Bovendien, de man, waarover het kind sprak, was wel degelijk strafbaar....’
De keizer wenkte met de hand.
‘Rustig, graaf Otto! Ik begrijp Uw verontwaardiging. We zullen straks beslissen of een onderzoek in deze zaak noodzakelijk is. Ik dank het meisje voor haar hulde’.
Graaf Otto lachte vergenoegd. Het stond voor hem wel
| |
| |
vast, dat van dat onderzoek wel nooit iets komen zou. Hanna maakte een buiging en trad, enigszins teleurgesteld over het vage antwoord, ter zijde.
Maar het fluitje van Marco had alweer geklonken en in de plaats van het meisje stond nu de oude vrouw voor de troon van de keizer. Haar stem klonk scherp en bitter:
‘Geëerbiedigde majesteit. Een oude vrouw verzoekt U, te luisteren naar haar klacht. Een groot onrecht is ons aangedaan! Mijn man zucht in de gevangenis. Ons huis zijn wij uitgejaagd en ons spaargeld heeft men ons ontnomen. Heel onze oude dag is door graaf Otto bedorven....’
Onder het praten van deze vrouw richtten vele ogen zich weer in duidelijke verontwaardiging op graaf Otto. Maar deze wist zich nu volkomen te beheersen en glimlachte minachtend. De keizer antwoordde de oude vrouw:
‘Uw zaak lijkt me zeer ernstig. Wees echter niet bevreesd, U zal recht geschieden’.
Nauwelijks had de keizer deze woorden gesproken of met forse, driftige stappen trad een jonge man nader. Even boog hij de knie. Toen sprak hij met driftige stem:
‘Geëerbiedigde keizer, ook ik ben een onderdaan van graaf Otto. Ik deed steeds mijn plicht, zo goed ik kon, maar ik wenste ook mijn rechten. Die rechten onthield de graaf mij en allen die het ongeluk hadden, zijn onderdanen te zijn. Ik had het plan opgevat, mij tot U te wenden, omdat Uw rechtvaardigheid bij allen bekend is.... maar.... de soldaten van de graaf hebben mij gegrepen, gebonden en.... geslagen als een hond. De striemen der zweepslagen branden nog op mijn lichaam. Als half dood hebben zij mij buiten de poort van het kasteel geworpen. Mijn vader en moeder sleepten ze in de gevangenis. Maar thans is het mij gelukt tot U door te dringen en zonder vrees leg ik thans mijn lot in Uw handen’.
Na deze krachtige taal, die zo duidelijk de boze daden van de graaf bekend maakte, konden vele edelen een woord van afkeuring en verontwaardiging niet inhouden. Maar
| |
| |
boven dat gemompel klonk plots luid de toornige stem van graaf Otto.
‘Haha, dat komt er van, als de keizer een weggelopen liedjeszanger, een nar, aan zijn hof verbindt en domme edelen zo'n dwaas hun vertrouwen schenken. Nu wordt de keizer met allerlei kleinigheden lastig gevallen. Ik zou de keizer willen aanraden met meer zorg zijn dienaren te kiezen. Bovendien lijkt het mij beter, deze narrencomedie te staken en aan onze eigenlijke arbeid te beginnen. Het is toch algemeen bekend, dat de regering van onze tegenwoordige keizer....’
‘De rechtvaardigheid betracht, edele graaf!’ onderbrak Marco de woede-aanval van graaf Otto.
‘Heeft de graaf deze rechtvaardigheid te vrezen? Neen? Welnu dan! Gun de nar zijn spel. Een nar speelt nu eenmaal graag. Wij zijn trouwens nog niet aan het einde van het droeve gedeelte. Nog even geduld dus’.
Een luid gelach weerklonk bij deze narrenspotternij, maar alle gelach verstomde onmiddellijk, toen uit de deuropening een knaap met een grijze, bleke priester te voorschijn trad en de keizerstroon naderde.
‘Zie Majesteit!’ juichte de knaap, zonder enige plichtsplegingen. ‘Deze priester heb ik, dank zij Marco, gered uit de gevangenis van onze graaf’.
Bij het zien van dit tafereel kon de graaf zich niet langer beheersen.
‘Vervloekte nar!’ schreeuwde hij. ‘Wat gaan jou mijn zaken aan?’
Alle hoofden wendden zich naar graaf Otto. Van alle kanten beduidde men hem, dat hij beter deed te zwijgen. De graaf wierp zich boos in zijn zetel en zweeg.
‘Edele keizer!’ begon de priester. ‘Reeds maanden zuchtten met mij vele anderen in de vunzige kerkers van graaf Otto. Ik bezweer U, dat allen, die daar naar hun vrijheid verlangen, onschuldig zijn. Mijn misdaad is, dat ik het gewaagd heb, de graaf de waarheid te zeggen. Ik heb
| |
| |
hem gezegd, dat hij door zijn daden Gods wraak over zich afroept. Heel zijn gebied gaat gebukt onder de last van zijn dwingelandij. Zijn heerszucht is niet te voldoen en zijn gouddorst niet te verzadigen. Met zijn soldaten verbrast hij, wat de arme bevolking door harde arbeid weet te verdienen. Als plunderaars en rovers hebben zij de arme bevolking alles ontnomen’.
Aan het klachtenrelaas van de priester scheen geen einde te komen. Het werd een opeenstapeling van allemaal onrechtvaardigheden. Uitgeput zweeg de priester eindelijk.
Een storm van verontwaardiging brak los. Zowel vriend als vijand keurde openlijk het gedrag van de graaf af. Niemand van de saamgezworenen had kunnen vermoeden, dat de man, voor wie zij streden, zo'n tyran was.
‘Keizer, edelen en ridders!’ klonk plots Marco's stem weer. ‘Het voorspel is ten einde. Het eigenlijke spel gaat dus beginnen. Niet waar heer graaf? Voor deze kleine, onbetekenende dingen zijn alle groten niet samengekomen. Voornamere belangen voerden U hierheen. Een heel bijzonder voorstel moest ingediend worden en men belaste met dit alles: Een nar. Maar.... De nar is een beetje verlegen geworden. Wie van de edelen helpt hem? U ridder Floris? Ja,.... helpt U mij.... laten wij samen de keizer naderen en hem zeggen.... ja.... wat zullen we hem zeggen.... hoe zullen wij het zijne majesteit duidelijk maken? Wacht, geeft U mij het document ridder.... dan zal ik de keizer de namen voorlezen van allen, die zich tot heil van het land, verbonden hebben en hem zeggen, wat zij willen....’
Ridder Floris liet zich leiden en overhandigde Marco het geheime document. Meteen klonk Marco's schaterlach door de zaal. Zwaaiend hield hij het perkament boven zijn hoofd.
‘Ziehier, majesteit, het nog ontbrekende grote bewijs. Hier staan de namen met bloed getekend! Luister! Graaf Otto, ridder Alex, Boudewijn, Floris, Heinrich en nog enkele anderen. Wat al deze voorname mannen van U, de keizer verlangen? Het staat hier; zij zullen samenwerken om de
| |
| |
keizer tot afstand te dwingen. Voor alle middelen, die daarvoor nodig zijn, zorgt graaf Otto.
Ziezo! Majesteit! Het hoge woord is er uit. Gij moet Uw waardigheid neerleggen, een ander moet keizer worden. Weet gij al, wie opvolgen moet? Natuurlijk! wij weten het allemaal. Hij, die het goud gaf, het goud, gemaakt van het zweet der verdrukten, hij die U allen een grote macht beloofd heeft.... ja.... edelen en groten, graaf Otto moet keizer worden’.
Een enkele kreet van bijval volgde op deze woorden. Maar de nar vervolgde onmiddellijk:
‘Juich niet te vroeg vrienden! Want wie Uwer weet, wat hem te wachten staat, als graaf Otto keizer geworden is? Niemand? Welnu luister dan. Dit schrijft de edele graaf aan zijn trouwe vrienden Boudewijn en Floris’.
In zijn handen had Marco nu de brieven van graaf Otto en duidelijk las hij:
‘Hertogen zult ge worden en niemand boven U hebben, dan mij Uw keizer. Ridder Alex zal zijn verdere levensdagen slijten in één mijner cellen’.
‘Leuk voor Boudewijn en Floris hé? Maar ook ridder Alex kreeg een briefje. Mijn trouwe ridder, staat er boven. Uw diensten zullen niet onbeloond blijven. Hertog zult gij worden! Wat de twee verbannen ridders betreft: zij zullen blijven wat zij zijn: bannelingen! Als ik hen tenminste niet op een geheimzinnige wijze zal doen verdwijnen!’
Marco zweeg. Hij behoefde ook niets meer te zeggen, want iedereen doorzag nu duidelijk de plannen van graaf Otto. Een storm van verontwaardiging brak los. De graaf begreep onmiddellijk, dat hij verloren was.
Een laatste kans wilde hij wagen. Hij had er op gerekend en niet voor niets zoveel soldaten meegenomen. Nu list en valsheid niet gelukt waren, moest het geweld uitkomst brengen. Met een kreet van woede vloog de graaf overeind en meteen wilde hij naar één der vensters rennen, om zijn
| |
| |
soldaten het afgesproken teken te geven, het paleis binnen te stormen.
Maar Marco had alles voorzien en op alles gerekend. Zo stonden ook hier twintig keizerlijke soldaten gereed, de woedende graaf op te vangen en vast te grijpen. Hier hielp geen woest geweld meer. Binnen enkele ogenblikken lag de trotse graaf gebonden op de vloer.
‘En nu het slot van het spel!’ juichte Marco. ‘De saamgezworenen kunnen spreken. Marco heeft hen beloofd, dat hun wensen vervuld zouden worden; dat zij vrijuit konden spreken, welnu, men spreke!’
Enkele minuten van spannende stilte gingen voorbij. Toen traden, zonder afspraak, gelijktijdig de voornaamste van de verbonden edelen naar voren. Zij ontblootten zwijgend hun zwaarden en legden die voor de voeten van de keizer neer. Toen pas sprak ridder Alex:
‘Geëerbiedigde majesteit. De nar heeft ons allen in wijsheid overtroffen. Het goud en de beloften hebben ons verleid. Wij erkennen onze schuld en leggen ons lot in Uw handen. Onze zwaarden liggen aan Uw voeten. Doe met ons wat U goed dunkt.... Eén misdaad zijn wij in staat onmiddellijk te herstellen. Uw zoon Otello zullen wij U terugbrengen. Hij zit gevangen....’
Een luide kreet deed ridder Alex plotseling zwijgen. Het was de juichkreet van Otello, die binnenstormde en zich met grote onstuimigheid in de armen van zijn vader wierp.
‘Vader, vader’, juichte hij, ‘eindelijk ben ik weer bij U....!’
Een grote ontroering maakte zich van allen meester, toen zij de vreugde van keizer en zoon aanschouwden, nu die, na zo'n lange scheiding, weer verenigd waren. En een gevoel van spijt en wroeging kwam in de harten van hen, die zulk een wrede scheiding veroorzaakt hadden.
Vol onderwerping wachtten dan ook de samenzweerders het vonnis, dat hun keizer over hen zou uitspreken, af.
| |
| |
Zo gauw de eerste hartelijke begroeting voorbij was, richtte de keizer zich op en sprak:
‘Laat ons op de eerste plaats God danken, dat Hij ons deze dag van vreugde geschonken heeft. Daarnaast gaat ook grote dank aan mijn trouwe nar Marco, door wiens toewijding en arbeid de plannen van de graaf mislukt zijn. heb ook gezien, wat Marco al tevoren gezegd heeft; hen schuld erkend en hun lot in mijn handen gelegd. Maar ik heb ook gezien, wat Marco al tevoren gezegd heeft; hun treft geen te grote schuld. Ik heb de nar moeten beloven U allen vrijuit te laten gaan. Ik doe dit graag. En meer nog! Op deze dag moet slechts blijdschap heersen en daarom, staat op edelen; ik geef U Uw zwaarden terug. Ge blijft wat ge vroeger waart; mijn ridders, mijn trouwe vazallen. Ik reken op U!’
Een dankbaar gejuich vervulde de zaal. Nog eenmaal beloofden de edelen hun hechte trouw aan de keizer en nadat de heuglijke tijding van deze goede uitslag ook aan de keizerin was meegedeeld en deze haar geliefde, lang gemiste zoon aan haar hart gedrukt had, begaf zich de hele vorstelijke familie, omgeven door alle edelen, onder leiding van de nar naar buiten. Behalve de soldaten stonden daar nog honderden nieuwsgierigen in de grootste spanning te wachten. Een daverend gejuich barstte los. Het rumoer verstomde, toen Marco van een verhevenheid om stilte wenkte. Luid klonk zijn stem over de massa:
‘'s Keizers nar deelt U allen mede, dat alle moeilijkheden in het rijk opgelost zijn. De aanstoker van alle onrust was graaf Otto. Hij is gevangen genomen en geen der edelen wenst meer de afstand van de keizer. En tot slot: Prins Otello is weer gezond en wel op het keizerlijk paleis teruggekeerd!’
De vreugde, die deze mededeling opwekte, uitte zich in een bijna eindeloze toejuiching ‘Leve de keizer! Leve de prins! Leve de nar Marco!’ klonk het om beurten uit de monden der honderden.
| |
| |
De soldaten van graaf Otto kregen de keus hem in gevangenschap te volgen of in dienst van de keizer te treden. Ze kozen onmiddellijk het laatste.
Aan alle ellende was nu een eind gekomen. Het land van graaf Otto kwam onder het onmiddellijk bestuur van de keizer. Veel onrecht, land en volk aangedaan, werd hersteld. Alles wat Marco nu eindelijk voor zijn eigen volk vragen kon, werd gegeven. De volle gevangenis van de graaf werd geopend. Het oude vrouwtje kon met haar man, hun eigen huisje betrekken. Hanna zag haar vader, Herman zijn ouders terug. Overal heerste vreugde. De vrijgelatenen ontvingen alles wat ze nodig hadden. Het kasteel van graaf Otto werd door bekwame meesters omgebouwd tot een prachtige kerk. De eerste H. Mis opgedragen door de grijze priester, die lange tijd in de onderaardse kelder was opgesloten, werd bijgewoond door keizer, keizerin, Otello, Marco, vele ridders en de hele bevolking. Vurige dankgebeden stegen op tot God en Zijn Heilige Moeder, die alles zo ten beste geleid hadden.
En Marco de Nar? Hij bleef een nar; een lachende zanger. Hij had de keizerlijke familie en bijzonder zijn jeugdige prins zo lief gekregen, dat hij hen niet meer verlaten kon. Alleen had hij de keizer verzocht, iedere maand enkele dagen te mogen gaan naar zijn geboortestreek, naar zijn eigen volk. Daar reisde hij dan van herberg tot herberg en zong zijn liederen, maar nu alleen van vreugde en vrolijkheid. Overal waar Marco kwam, juichte men hem toe, begroette men hem als een dierbare vriend. En als de kinderen, vele jaren later nog, met verbazing vroegen:
‘Vader! Wie is toch die man, waarvan iedereen zoveel houdt?’ dan klonk het juichende antwoord:
‘Die man, dat is onze nar, die ons de vrijheid en het levensgeluk heeft teruggeschonken, die man is
MARCO DE NAR!’
|
|