| |
| |
| |
Veertiende hoofdstuk.
Het web is geweven.
De volgende morgen was Marco al vroeg verdwenen. De waard begreep er niets van en liep hoofdschuddend in het rond.
‘Wat moet ik nu straks beginnen, als die twee mannen komen? Ik heb ze niet besteld’.
‘O’, riep Herman, ‘maak je maar niet bezorgd. Ik weet wel, wat er gebeuren moet en waarheen ze gestuurd moeten worden’.
‘Da's maar goed ook’, zei de waard, ‘want ik geloof warempel, dat de eerste sinjeur daar al aankomt’.
Werkelijk! Op hetzelfde ogenblik sprong vlak bij de herberg een jonge man van zijn paard. Herman haastte zich naar buiten, om de man de vereiste inlichtingen te geven.
‘Ik heb dus iets belangrijks te verrichten,’ riep de jonge man even later, terwijl hij op zijn paard sprong. ‘Vooruit, naar de drie eiken!’
Marco bevond zich reeds lange tijd op de afgesproken plaats. Hij had zich zo'n beetje tussen het kreupelhout verscholen en wachtte nu op de komst van de eerste helper. Eindelijk.... daar hoorde hij de doffe hoefslag van een paard. Marco vertoonde zich nog niet dadelijk. Voor alle zekerheid liet hij het paard enkele malen het boslaantje op en neer rijden. Toen verscheen hij plotseling bij de drie eiken en wenkte de man op het paard.
‘Zoek je hier iemand?’
‘Ja.... er zou mij een heel belangrijke opdracht toevertrouwd worden’.
| |
| |
‘In orde!’ zei Marco. ‘Dit document moet zo spoedig mogelijk naar Graaf Otto gebracht worden. Je zult daar een antwoord ontvangen. Kom daar even spoedig mee terug. Ik wacht je hier. Denk er om, je zending is van het hoogste belang; spreek er met niemand over onderweg en als men je ondervraagt, dan ben je wat je werkelijk ook bent.... een vreemdeling. Over twee uur kun je hier terug zijn. Als je de zending goed volbracht hebt, zullen een aantal blinkende goudstukken je loon zijn....’
De man had zijn opdracht begrepen, groette en reed heen.
‘Ziezo, dat is nummer één’, lachte Marco tevreden. ‘Nu maar rustig op nummer twee gewacht’.
Marco begon met een kleine rondwandeling te maken en vleide zich tenslotte tussen de struiken neer. Hij had een prachtige gelegenheid om zijn eenmaal gemaakt plan nog eens in zijn geheel te overzien. Plots klonk opnieuw het gestamp van een paard. De tweede boodschapper naderde. Hetzelfde spel van ruim een uur geleden herhaalde zich. Het tijdsverschil was zo, dat de twee jonge mannen elkander niet op het kasteel van ridder Otto ontmoeten zouden. Het was nu maar de vraag, of de list, die Marco bedacht had, lukken zou. Ging de graaf op het verzoek, dat de perkamenten bevatten, in en antwoordde hij schriftelijk, dan had Marco alles, wat hij nodig had. Deze schriftelijke bewijzen moesten, met de andere feiten, die Marco deze dagen verzameld had, alle ridders, ook de ontrouwen bewijzen, dat graaf Otto vals spel speelde. Zo hoopte Marco op vreedzame wijze iedereen tevreden te stellen en de keizer zijn kroon te doen behouden. Zou het lukken? De uitslag van deze onderneming was daarvoor van het grootste belang. Geen wonder, dat Marco vol ongeduld heen en weer liep, zich nu eens languit in het mos neerwierp en dan weer de weg aftuurde, of de eerste boodschapper nog niet terugkeerde. Eindelijk ja.... daar kwam in de verte een paard aandraven. Trillend van
| |
| |
spanning verborg Marco zich voor alle zekerheid in de struiken. Maar toen de ruiter dichterbij kwam en Marco hem als de eerste helper herkende en hij ook zeker wist, dat hij door niemand gevolgd werd, sprong Marco te voorschijn.
‘En....?’ was al wat hij vroeg.
‘Hier is het antwoord!’ zei de man op het paard, terwijl hij Marco een kleine rol toestak.
Deze enkele woorden klonken Marco als muziek in de oren! Een antwoord van graaf Otto, dus.... een bewijs!
‘Die graaf lijkt me een raar mens!’ ging de boodschapper ongevraagd verder.... ‘Hij had een pret van belang. En zijn soldaten niet minder. Ze boden me wijn aan. Maar ik heb ze vriendelijk bedankt!’
‘Goed gedaan hoor!’ prees Marco.
‘Ziehier! Daarmee zal je moeite wel beloond zijn hé?’
De man keek met stralende ogen naar de twee goudstukken, die Marco hem in de hand duwde.
‘Allemensen!’ grinnikte hij, ‘als U nog eens zo'n karweitje voor me hebt, dan houd ik me aanbevolen!’
‘Ik zal om je denken hoor!’ beloofde Marco. Toen draafde de man beleefd groetend weg.
Marco huppelde van vreugde over het mos. Onder zijn kleed had hij het antwoord van de graaf geborgen. Hij had moeite zijn nieuwsgierigheid te bedwingen en de rol in de open lucht niet open te maken. Maar hij was voorzichtig genoeg, om dat niet te doen. Eerst moest hij de komst van de tweede boodschapper afwachten. Nog geen uur later kwam die al. Ook met een antwoord. Ook deze man zag zich voor zijn moeite rijkelijk beloond.
‘Er leven toch een heleboel rare mensen op de wereld!’ lachte de man, toen hij met de goudstukken in de hand wegreed. Marco vroeg hem maar niet, wat hij bedoelde. Zijn gedachten waren heel ergens anders. Marco maakte zo vlug hij kon, dat hij in de herberg kwam, waar hij zich onmiddellijk in zijn kamertje opsloot. Marco's hart klopte
| |
| |
sneller dan ooit, toen hij van onder zijn kleed de twee rollen te voorschijn haalde.
‘Aan ridder Alex’, stond er op het ene document. Voorzichtig, zonder het zegel van graaf Otto te beschadigen, opende Marco de rol. Op een klein stukje perkament stonden de volgende woorden gekrabbeld:
‘Mijn trouwe vriend en helper, ridder Alex. Natuurlijk zal ik Uw diensten niet onbeloond laten. Als eerste hertog des lands zult ge onder de keizer staan. Voor ridder Boudewijn en Floris behoeft ge niet bang te zijn. Zij zullen blijven wat ze zijn: bannelingen. Mochten ze het mij al te lastig maken, dan zullen mijn soldaten hen op geheimzinnige wijze doen verdwijnen. Toon dus onvermoeid Uw trouwe ijver aan de nieuwe keizer!
Otto!’
‘Wat een schurk, wat een bedrieger’, mompelde Marco. ‘Zoiets zal niemand ooit verwacht hebben. Nu het tweede document!’
Het antwoord van de graaf aan de ridders Boudewijn en Floris was al even gemeen:
‘Getrouwe ridders!’ stond er boven. ‘Vreest niet, Uw ballingschap is spoedig ten einde. Hoe zou ik zulke trouwe dienaars kunnen vergeten? Ik heb voor U beiden de hertogstitel bestemd. Wat ridder Alex betreft, zijn manier van doen ben ik reeds lang moe. Hij zal zijn laatste levensdagen wel in één of andere cel moeten slijten. Blijft mij helpen en Uw nieuwe keizer zal Uw verdiensten niet onbeloond laten.
Otto’.
Met steeds stijgende verbazing, maar met steeds toenemende vreugde, had Marco deze brieven gelezen. En nu.... nu had hij willen dansen en zingen van vreugde. Twee sterke bewijzen van de valsheid van graaf Otto had hij in handen.
‘Onze list is gelukt!’ juichte Marco. ‘Graaf Otto heeft zijn eigen ondergang getekend. Nu kunnen de voorbereidingen voor het grote feest gemaakt en de
| |
| |
uitnodigingen verzonden worden! Als de gasten nu maar komen willen!....’
Vreugde en opwinding waren op Marco's gelaat te lezen, toen hij bij Herman en de vrouw in de gelagkamer kwam.
‘Wat is er Marco?’ riepen ze gelijktijdig.
‘Het einde nadert’, juichte Marco. ‘Het grote feest gaat beginnen’.
De twee begrepen er nog niet veel van.
‘Wacht maar’, sprak Marco, ‘we gaan zo dadelijk naar de keizersstad. Onderweg zal ik jullie alles vertellen’.
Inderdaad vertrok een uurtje later het kleine wagentje met het zwart paardje ervoor, van de herberg op weg naar de grote stad. Een zonderling drietal vervoerde het: voorop twee lachende boertjes: Marco en Herman, er achter het oude vrouwtje. Zonder enige stoornis bereikten de reizigers de stad van de keizer. Marco had hen het nodige verteld en zocht nu voor hen een goede gelegenheid op om te overnachten. Ze wisten, wat hen in de komende dagen te doen stond. Ook voor paard en wagen werd een goed plaatsje gevonden. Toen verdween Marco in de donkere straten van de stad....
In het keizerlijk paleis heerste reeds diepe rust. De keizer had zich in zijn werkkamer teruggetrokken. In diep nadenken verzonken zat hij bij de tafel. Telkens opnieuw trokken de gebeurtenissen der laatste dagen aan zijn geest voorbij. Onophoudelijk vertoefden zijn gedachten bij Marco. Het wachten op de nar duurde lang. Zonder nar: geen berichten over Otello en geen nieuws over de plannen, die hij uitwerkte. Vele avonden was de keizer al teleurgesteld naar bed gegaan, had hij vergeefs gewacht. Zou deze avond opnieuw teleurstelling brengen? Zou ook deze avond geen enkel bericht binnenkomen? Plotseling schrok de keizer op uit zijn gemijmer. Een zacht gedruis had zijn oor getroffen. En ineens stond er een donkere gedaante voor hem.
‘Marco?’ riep de keizer verheugd uit.
| |
| |
‘Stil Majesteit. Ja, Uw nar groet U! Maar we moeten zacht praten, want niemand mag weten, dat ik bij U ben. We zullen ook geen kaarsen aansteken.... Ik heb U veel te vertellen!’
‘Het werd hoog tijd, dat je kwam, Marco. Niet, dat ik twijfelde aan je plannen. Maar het volk begint langzamerhand te begrijpen, wat er gebeurt. Nog weet het de volle waarheid niet. Zo gauw het echter alles weet, dan is het gedaan met de vrede. Dan zullen ze van mij de oorlog eisen tegen mijn belagers. En misschien hebben ze ook wel gelijk. Misschien kan alleen een oorlog een eind aan deze vreselijke toestand maken. En toch had ik zo graag de strijd vermeden....’
‘Er zal geen strijd nodig wezen, majesteit!’ onderbrak Marco de sombere taal van de keizer.
‘Heb jij dan een oplossing gevonden? Ken je misschien reeds de namen van hen, die zich tegen mij verbonden hebben?’
‘Ja, Majesteit! En zelfs meer dan dat. De verbondenen hebben hun namen met bloed geschreven op een document, dat ik U binnen enkele dagen geven zal. Maar.... zij allen majesteit, hebben niet zoveel schuld, als wij dachten. Zij allen zijn het slachtoffer, bewust of onbewust van één, die zich verscholen hield achter de samenzweerders’.
‘Wie is het Marco?’ vroeg de keizer.
Marco antwoordde niet onmiddellijk, maar vervolgde: ‘Herinnert Uwe Majesteit zich mijn wens? Het volk, dat ik verlaten had, werd en wordt nog verdrukt, ja vertrapt door zijn gebieder. Deze dwingeland en de man, die allen tegen U opzet is één en dezelfde persoon. Ja, majesteit, het is graaf Otto, die het harde zwoegen van zijn onderdanen weet om te zetten in het goud, dat Uw ondergang bewerken moet. Hij is het, die Uw edelen en ridders met goud en mooie beloften tot ontrouw heeft weten te brengen’.
Marco zweeg.
De keizer zat als verslagen voor zich uit te staren. Dat
| |
| |
zulk een voornaam en vertrouwd persoon als graaf Otto, aan het hoofd der samengezworenen stond, had hij niet durven verwachten en vervulde hem voor enkele ogenblikken ook met grote vrees. De nar begreep de toestand van zijn meester en haastte zich te zeggen:
‘Weest niet bevreesd, majesteit. De macht van de graaf is reeds gebroken. De nar heeft zijn plan gemaakt. Over enkele dagen zal de graaf naar Uw paleis komen in de vaste overtuiging, dat alle edelen hem tot keizer zullen uitroepen. Maar dat zal niet gebeuren.... want Uw nar zal alles verijdelen. Luister majesteit, naar wat gebeuren zal....!’
Zo zacht fluisterend, dat de keizer Marco nauwelijks kon verstaan, ontvouwde deze voor zijn meester het plan, dat hij had uitgedacht. Hoe langer Marco vertelde, des te beter zag de keizer in, hoe groots, hoe geweldig het plan van zijn nar was. Vreugde en dankbaarheid verdrongen alle sombere en angstige gedachten. Zwijgend en met de grootste aandacht aanhoorde hij Marco tot het einde van zijn lang verhaal. Uren en uren verliepen, maar keizer noch nar dachten aan rusten. Nog maar twee dagen scheidden hen van de gloriedag. In die tijd moesten zij samen alle krachten inspannen, om het zo groots opgezette plan volkomen te doen slagen. Eindelijk, het was reeds laat in de nacht, was alles voor de komende dagen vastgesteld en besproken.
‘Ik moet nu heengaan, majesteit!’ sprak Marco tenslotte. ‘Niemand mag iets van mijn tegenwoordigheid hier bespeuren. Vaarwel’.
Lang en krachtig drukte de keizer zijn trouwe nar de hand en hij sprak aangedaan:
‘Dank Marco, voor alles wat je gedaan hebt’.
Toen verdween de nar door het geopende venster in de duisternis van de nacht.
In de vroege morgen van de volgende dag bevond Marco zich alweer in het vervallen kerkje bij het kasteel van graaf Otto. Hij behoefde niet al te lang te wachten, of ook de jonge
| |
| |
Arnoud kwam door het kerkraam naar binnen geklauterd.
‘Hallo’, riep Marco zachtjes, ‘schrik niet hoor!’
‘Ik zag U lekker al staan!’ lachte de jongen even. ‘De kettingen zijn haast doorgevijld. Maar.... het geeft toch allemaal niks!’
‘Waarom niet’, vroeg Marco verwonderd.
‘Ze zeggen allemaal, dat graaf Otto keizer wordt’.
‘Wie zeggen dat?’
‘De soldaten. Iedere avond hebben ze feest. Tot laat in de nacht horen we ze zingen. Zo nu en dan komen ze met bekers wijn in de hand de gevangenen bespotten. Wacht maar, hebben ze tegen de pater geschreeuwd, als onze heer eerst maar eens keizer is, dan krijg je nog een veel beter leven. Vindt U dat niet verschrikkelijk Marco?’
‘Ja Arnoud. Het is meer dan erg. Zoiets zal God niet ongestraft laten. Als Hij het wil, zijn binnen enkele dagen de hoge sprongen van al die heren gedaan. Luister jôh! Morgenavond moet de priester vrij zijn. Je moet proberen een gewoon stel kleren voor hem te krijgen. Die moet hij dan aantrekken. Zoals je al weet, moet je hem naar de herberg van Hanna brengen. Van de soldaten zul je geen last hebben. Toch moet je alles zo voorzichtig mogelijk doen. Daar in de herberg zul je de jonge boer Herman vinden. Die zal de priester, Hanna en jou naar de stad brengen. Dat wordt wel een nachtelijke tocht, maar dat geeft niets. En in de stad Arnoud, zul je iets geweldigs meemaken. Je mag mee naar het paleis van de keizer’.
Met grote vraagogen staarde de jongen Marco aan. Daar snapte hij niets van.
‘Ja het is heus waar’, verzekerde de nar. ‘Vertel het ook maar vast aan de pater. Bij de keizer moeten jullie allemaal vertellen, wat graaf Otto jullie heeft aangedaan’.
‘Maar dan krijgen we nog veel meer straf’, vreesde Arnoud.
‘Daar hoef je niet bang voor te zijn. De graaf zal jullie niets doen. De keizer zelf zal jullie beschermen’.
| |
| |
De knaap kon het haast niet geloven. Maar als Marco het zei, moest het wel waar wezen. En daarom zei hij vastbesloten: ‘Ik zal doen, wat U gezegd hebt!’
‘Goed zo! Over twee dagen zie je me weer! Op het feest. Groet de priester van mij!’
Met de uiterste voorzichtigheid verliet Marco de kapel weer. Meteen spoedde hij zich naar de herberg, waar hij zijn paardje weer besteeg en in snelle draf wegreed naar het kasteel van ridder Alex.
‘Nu komt nog één van de moeilijkste karweitjes’, overwoog Marco bij zich zelf. ‘Nu krijgt ridder Alex een beurt. Als dit deel van mijn plan ook goed slaagt, dan is alles in orde!’
Tegen de middag bereikte Marco het kasteel van ridder Alex.
|
|