| |
| |
| |
Tiende hoofdstuk.
Een verschrikkelijk voorstel
De in gevangenschap levende Otello moest dus aan zijn vader, de keizer, een bede richten, om hem te verlossen en daarvoor zelfs zijn keizersschap op te offeren. Het kostte Marco maar heel weinig moeite de prins tot het schrijven van een dergelijk verzoek te bewegen. Wel stuitte het ook de knaap tegen de borst, dat hij zelfs de schijn moest wekken, dat hij zijn vader tot afstand doen dwingen wilde. Maar Marco had hem alles duidelijk gemaakt.
‘Is deze manier niet veel beter, dan de weg van geweld? Als wij niet met list en goed overleg te werk gaan, dan zal er een burgeroorlog uitbreken, met al de ellende daaraan verbonden. En de keizer wil zelf zoveel mogelijk alle geweld vermijden. Bovendien, je zult je vader niet bedroeven of beledigen door deze bede. Hij weet, dat prins en nar hier op dit kasteel samen zijn. Bovendien zal hij tegelijk met het prinselijk verzoek een geruststellende boodschap van de nar ontvangen’.
‘Hoe doe je dat?’ vroeg Otello. ‘Je mag toch ook het kasteel niet verlaten!’
‘Heel eenvoudig’, verklaarde Marco. ‘Voor het verzoekschrift verzegeld wordt, voeg ik een klein stukje perkament in de rol, waarin ik de keizer mededeel, dat alles slechts schijn is en dat hij ook moet doen, alsof het echt gemeend is! Snapt mijn jonge prins dat?’
‘Je bent onbetaalbaar Marco!’
‘Dat zeggen er meer!’ lachte de nar. Toen zetten beiden zich aan de arbeid. Enkele uren later stond Marco voor een van vreugde stralende ridder Alex, die vanaf het perkament,
| |
| |
dat hij in de handen hield, met een juichtoon in zijn stem, voorlas:
‘Geliefde Vader,
Ik zucht en lijd in mijn gevangenschap. Niemand van U is er, om mij te troosten. Ik verlang naar U en mijn dierbare Moeder. Ook mijn goede trouwe Marco kan ik niet missen. O, ik bid U, ik smeek U, red mij toch. U moet het niet met geweld doen. Dat baat toch niet. Want iedere dag opnieuw aanschouw ik de macht van de saamgezworenen. Wordt niet boos op mij vader, maar als U geen andere oplossing vinden kunt, dan smeek ik U.... terwille van Uw zoon; doe afstand van Uw troon en red mij. Een rustig en heerlijk leven met moeder samen, staat ons dan te wachten.
Dit vraagt U, uit geheel vrije wil.... Uw zoon Otello’.
Ridder Alex was werkelijk opgetogen.
‘Marco’, riep hij uit, ‘eerst je schitterend lied, waarover nog steeds gesproken wordt, nu deze buitengewone goed geslaagde smeekbede, en binnen enkele dagen waarschijnlijk nog een krachtige aanmaning.... al die dingen tezamen zullen de keizer wel tot toegeven dwingen. Ja.... de keizer zal vallen. Graaf Otto zal regeren. En wij.... Weet je Marco!’ vervolgde de ridder op meer kalme toon, ‘dat reeds geruchten de ronde doen, dat zijne majesteit begint te twijfelen?’
‘Ja, ja ridder!’ lachte Marco opgewekt. ‘De overwinning nadert. Het verheugt mij, dat de nar ook iets tot die overwinning mag bijdragen!’
Had de ridder geweten, wat Marco bedoelde, welke gedachten er door diens hoofd flitsten, hij zou de nar onmiddellijk in zijn donkerste cel opgesloten hebben. Maar hij vermoedde daar niets van en sprak nu vriendelijk:
‘Het werk van de nar is geenszins het minste. Wens je goud?’
‘Een nar speelt in zijn vrije ogenblikken gaarne met de blinkende schijven’.
‘Alsjeblieft!’ lachte ridder Alex en hij wierp de nar een
| |
| |
bundel goudstukken toe. Tegelijkertijd overhandigde hij Marco nog iets anders en zei:
‘Als bewijs van mijn bijzondere waardering schenk ik je deze ring met mijn wapenteken!’
Marco's ogen straalden de ridder een echt gemeende dankbaarheid tegen. Even bekeek hij het vlak van de ring, waarop twee leeuwen, met opgeheven zwaard in de voorpoot, afgebeeld waren. Toen borg hij behoedzaam het kleinood onder zijn kleren weg en vroeg op kalme toon:
‘Kan het document nu verzegeld worden, ridder?’
‘Ja het is zo volkomen in orde!’
‘Heeft de ridder een vertrouwd dienaar, die hij met de verzending belasten kan?’
‘Wie zal het beter toevertrouwd zijn, dan ridder Heinrich?’
‘Dat kunt U het best beoordelen!’ sprak Marco. ‘Het stuk mag niet in verkeerde handen vallen en moet met ongeschonden zegels de keizer bereiken!’
‘Natuurlijk, anders zou het alle waarde verliezen. De verzegeling en verdere behandeling is de nar toevertrouwd. En als ik goed zie, nadert daar over de binnenplaats edelman Heinrich reeds. Maak alles dus in orde Marco!’
Terwijl ridder Alex zich naar het venster begaf, haalde Marco van onder zijn kleding een klein stukje perkament te voorschijn en liet dat met een handige beweging in de grote perkamentrol glijden. Toen bond de nar vlug om de beide einden van de rol een koord; liet op de knopen enkele lakdruppels vallen en drukte toen met de zegelring van prins Otello een duidelijke O in de nog weke massa. Hij was juist met deze bezigheden gereed, toen Heinrich de kamer binnentrad.
‘Gegroet Heinrich’, riep ridder Alex dadelijk. ‘We maken vorderingen. De nar heeft de knaap overwonnen en hem een smeekschrift laten schrijven. Een pracht stukje werk!’
‘Bravo!’ juichte ook edelman Heinrich. ‘Mag ik het stuk even lezen?’
| |
| |
‘Hoe jammer’, haastte Marco zich op vleiende toon uit te roepen, ‘het stuk is zo juist verzegeld, maar als het U aanstaat, wil ik de zegels wel even verbreken....’
‘Neen, neen, laat maar’, lachte Heinrich, ‘ik begrijp de inhoud wel. Het stuk ziet er te fraai en te echt uit, om het te schenden. Alleen zijne Majesteit de keizer verbreke de zegels. Wie brengt het, ridder Alex?’
‘Vind je niet, dat jij de aangewezen persoon bent, Heinrich?’
‘Zeer vereerd’, antwoordde deze. Hij nam het document op, verborg het en sprak lachend:
‘Voor de avond valt heeft de keizer Otello's smeekbede gelezen. Voor middernacht hoop ik U weer te zien’.
Edelman Heinrich stapte naar buiten en weldra voerde zijn paard hem in snelle draf naar de keizerstad.
Die avond vond de keizer op de tafel van zijn werkkamer de perkamentrol. Hij bekeek de zegels en herkende onmiddellijk het teken van Otello. Voor hij echter het grote stuk las, greep hij naar het kleine reepje perkament, dat op tafel gleed en las toen:
‘De nar van ridder Alex groet U. Alles is slechts schijn. Wij vorderen. Wees echter voorzichtig en geef schijnbaar toe! Marco’.
Toen pas ontrolde de keizer het andere stuk; de smeekbede van zijn zoon. Hij las het zonder aandoening of droefheid. Integendeel. Het verheugde hem, want hij begreep, dat het goed ging. Zijn zoon Otello met Marco samen. Wat had hij beter kunnen wensen?
Zo leverde ook dit smeekschrift niet het minste succes. Maar.... er stonden nog meer punten op het programma der ontrouwe edelen. Want diezelfde avond zouden de samengezworenen bijeenkomen, om hun verdere maatregelen te bepalen. En Marco zou daarbij tegenwoordig zijn. Juist toen hij met een vurig gebed, de hulp van de H. Maagd had ingeroepen, werd er op zijn kamerdeur geklopt en klonk een stem:
| |
| |
‘De nar moet zich gereed houden. We vertrekken!’
‘Een nar is altijd klaar’, antwoordde Marco dadelijk. ‘Ik volg U!’
En zo verlieten, toen de duisternis reeds lang gevallen was, een tiental ruiters het kasteel van ridder Alex. In snelle draf reden gedurende lange tijd de paarden over de donkere wegen. Marco reed tussen de anderen in en had weinig gelegenheid de omgeving in zich op te nemen. Plotseling werd hij uit zijn lang niet prettige gedachte-toestand opgeschrikt door een kort en krachtig halt-commando.
Bijna gelijktijdig sprongen allen van hun paarden. Naar het voorbeeld van hem, die voorging, greep ieder zijn dier bij de teugels en betrad toen het smalle pad. Wel een half uur lang voerde dit de zwijgende mannen door een donker bos, tot ze plots stil hielden voor een grote donkere massa, die zich vlak voor hen in de lucht verhief.
Drie doffe slagen op een grote houten deur weerklonken. Als enig antwoord ging even later een klein houten luikje open en vroeg een fluisterstem:
‘Wie wenst hier toegang?’
‘Volgelingen van Boudewijn en Floris’, sprak de leider van de troep.
‘In orde!’
Meteen werden een paar grendels weggeschoven en ging de deur langzaam open. De toegang tot het verlaten kasteel van ridder Boudewijn was vrij. Ridder Alex en zijn volgelingen voerden hun paarden naar een kleine open ruimte, waar zij de beesten aan enkele palen konden vastbinden.
‘Is Ridder Boudewijn al aanwezig?’ vroeg ridder Alex aan de man, die de houten deur geopend had.
‘Neen nog niet! Ik ben door de geheime gang in het kasteel binnengekomen om U te ontvangen. Volg mij!’
Nu alles veilig bleek, werd er een fakkel aangestoken. Bij het licht daarvan konden allen de dienaar volgen, door enkele kale gangen, tot ze kwamen in een grote zaal. Hier brandden reeds een 5-tal fakkels, zodat ieder weldra een
| |
| |
der zetels langs de muur bezetten kon. Nog maar enkele minuten zaten allen hier in afwachting bijeen, toen, in een zijde van de muur, een klein deurtje geopend werd. Een koude luchtstroom woei naar binnen en deed de vlammende fakkels walmen. Uit de donkere opening zag Marco, die zich wat op de achtergrond gehouden had, achter elkaar vier mannen te voorschijn komen. Alleen de laatste herkende hij, dat was edelman Heinrich. De nar behoefde echter niet lang te raden, wie die twee voorname personen waren, die het eerst binnentraden. Want nauwelijks waren zij de twee nog openstaande zetels genaderd, of uit de mond van de overige aanwezigen klonk als welkomstgroet:
‘Aan ridder Boudewijn en Floris de zegen!’
‘Dank U vrienden!’ antwoordde een van hen. ‘Wat is het laatste nieuws?’
Ridder Heinrich trad naar voren en riep:
‘Het document van prins Otello, uit het kasteel van ridder Alex, is in handen van de keizer!’
‘Bravo, goed gedaan!’ riep men van alle kanten. Ook ridder Boudewijn betuigde zijn tevredenheid. Terzelfder tijd liet hij zijn ogen de kring van aanwezigen langs gaan, tot ze plots met een zekere verwondering bleven rusten op de kleine gedaante, gehuld in een grote mantel. Marco stond daar nog steeds op de achtergrond. Hij voelde zich in deze vreemde, enge ruimte niets op zijn gemak. Bang was hij niet, maar hij wist, dat hij al zijn geestkracht nodig zou hebben, om hier zijn spel goed te spelen en zichzelf niet te verraden. Een enkel onvoorzichtig woord, een enkele uiting van vrees of afkeer, zou vast en zeker het wantrouwen der aanwezigen tot gevolg hebben. Een siddering ging door Marco's lichaam, toen behalve de ogen van ridder Boudewijn, ook diens vinger op hem gericht werd. En de enigszins spottende vraag weerklonk:
‘Wie is die vreemde indringer daar ginds? Ik ken die man niet!’
Ridder Alex antwoordde onmiddellijk.
| |
| |
‘Dat is mijn nieuwe nar, Marco. Die denkt zeker, dat hij een lied voor ons moet zingen. Kom hier Marco, zet je naast me neer. Er is nog plaats!’
‘Een ogenblik!’ weerhield ridder Boudewijn. ‘Is er grondige reden een nar in ons midden te brengen?’
‘Ik meen van wel!’ verklaarde Ridder Alex. ‘Het is de nar geweest, die prins Otello wist te bewegen, het zojuist genoemde smeekschrift aan zijn vader te schrijven. Ik ben overtuigd, dat deze nar ons nog meer diensten bewijzen kan’.
‘De nar kan blijven!’ besliste ridder Boudewijn. ‘Zijn verdiensten zullen niet onbeloond blijven’.
‘Ik had hem opname in ons verbond beloofd!’ ging ridder Alex voort.
Marco sidderde! Opname in het verbond der ontrouwen? Marco wilde gaarne zijn bloed en leven offeren voor de keizer, maar.... met zijn bloed de ontrouwen trouw zweren.... daar schrok hij toch voor terug. Maar goddank, daar hoorde hij als muziek de woorden van ridder Boudewijn door de ruimte klinken:
‘Dan hebt ge verkeerd gedaan, ridder Alex. Alleen adellijk bloed mag het document ondertekenen. Er blijven andere middelen over, om de nar onze dankbaarheid te bewijzen’.
Zulk een grote vreugde doorstroomde plots het lichaam van de nar, dat deze zich niet bedwingen kon, maar van zijn plaats opsprong en uitriep:
‘De nar wenst geen beloning. Hij heeft dank genoeg, als hij ridder Alex's nar mag zijn en blijven’.
Er klonk zoveel blijdschap uit die woorden, dat alle aanwezigen er even om lachen moesten. Zelfs ridder Boudewijn sprak voldaan:
‘De nar schijnt inderdaad vol trouw en toewijding te zijn. Dat verheugt ons. Maar laat ons nu terzake komen. Nogmaals getrouwen en vrienden, wij zijn dankbaar! Het valt niet te ontkennen, we vorderen. Maar.... het spijt mij
| |
| |
U dit uitdrukkelijk te moeten verklaren: het gaat te langzaam. Veel te langzaam! Graaf Otto wordt ongeduldig! Hij dringt op spoed aan en dit moet hij wel: zijn eigen volk begint te morren. De mensen weigeren zelfs al, de steeds zwaarder wordende belastingen te voldoen. Er dreigt opstand in zijn rijk. Maakt spoed, maakt spoed, spoort hij ons aan’.
‘We begrijpen het’, sprak nu de ridder naast Boudewijn. ‘De graaf krijgt gebrek aan geld en hij verlangt naar de keizerskroon. En wij bannelingen kunnen niets anders doen, dan ons laten voortdrijven....’
‘Stil Floris’, vermaande ridder Boudewijn. ‘Spreek niet zo somber. De verheffing van graaf Otto tot keizer is ook onze enige kans. En daarom vrienden, we moeten naar krachtiger middelen uitzien. Middelen, die vlugger tot succes voeren. Wie van U weet iets? Hij spreke!’
Langzaam gleden de schitterende ogen van ridder Boudewijn langs de zittenden. Eén verhief zich van zijn zetel en sprak:
‘Het leven van de keizerin!’
Een ieder begreep, wat hij bedoelde.
‘Onzin’, wees ridder Boudewijn onmiddellijk af. ‘Zij is te bemind bij het volk’.
‘De keizer zelf’, opperde een ander.
‘Nog groter dwaasheid!’ riep ridder Boudewijn uit. ‘Een aanslag op de keizer, zijn onverwachte dood, zouden een volksopstand doen losbarsten. Geen edelman zou meer veilig zijn, en wij - Boudewijn en Floris - zouden hier nooit meer terug kunnen keren. Weet niemand een betere raad?’
Maar niemand antwoordde. Toen stoof ridder Boudewijn plotseling op.
‘Denken jullie soms, dat wij ons hele leven als bannelingen door het land willen zwerven? Er moet een eind aan deze toestand komen. Toe, denkt eens na. Jullie genieten nog het volle vertrouwen van de keizer. Waarom gaan jullie
| |
| |
niet naar het hof om, even als die nar, de keizer te vertellen, dat hij niet langer geschikt is om te regeren, dwingt hem, door allerlei tegenwerpingen, door al Uw afkeuringen tot troonafstand. Doe een massale aanval op al zijn regeringsdaden. Doe dit, doe dat.... maar zie niet werkeloos toe.... want de graaf eist spoed....’
‘Graaf Boudewijn vergeet’, begon ridder Alex, toen er een moment van stilte kwam, ‘dat geheimhouding tot nu toe onze grootste kracht geweest is. Wat zou er gebeurd zijn, als wij, evenals Marco, openlijk onze mening bekend gemaakt hadden? Wij zouden ook tot zwerven gedwongen zijn, of een cel tot woning gekregen hebben’.
‘Ge hebt gelijk!’ gaf ridder Boudewijn dadelijk toe. ‘Vergeef mij, mijn drift vervoerde mij. Ridder Floris en ik zijn U en de anderen veel dank verschuldigd.... Maar juist het verlangen, om ieders diensten te belonen, doet ons vuriger zijn. Wij willen ook daarom sneller tot ons doel geraken!’
‘Bovendien’, liet nu ook ridder Floris zich horen, ‘Graaf Otto dwingt ons. Zonder hem zouden wij de strijd misschien al gestaakt hebben. Hij heeft, evenals wij, een afschrift van het verbond, dat we gesloten hebben. Reeds veel te lang naar mijn zin, draag ik, na Pinto's dood, het document als een drukkende last bij mij. Daarom vrienden.... er moet een eind komen aan die onzekerheid.... En daarvoor is mijns inziens maar één oplossing: hoe veel beter het geweest zou zijn geen geweld te gebruiken, nu blijkt, dat de keizer niet goedschiks wil, moet 't maar kwaadschiks. Mannen.... ik stel voor: Wij laten de keizer nog drie dagen bedenktijd: heeft hij ons dan nog niet in ere hersteld en de groten des lands nog niet bijeengeroepen, om hun zijn afstand mee te delen, dan.... dan zal hij het lijk van zijn zoon Otello in het dichtstbijzijnde bos kunnen vinden. Dat is mijn voorstel!’
Op die vreselijke woorden volgde een lange, spannende stilte.
|
|