steeds op hetzelfde neer. De woorden vaderliefde en offervaardigheid, heerszucht en landsbelangen kwamen er telkens in voor. Het was duidelijk, die verzen sloegen rechtstreeks op de keizer. In het begin had deze net gedaan of hij niets bemerkte, maar toen de zinspelingen op de toestand steeds duidelijker werden, kon de keizer ze niet langer onbeantwoord laten. Weldra klonk het dan ook:
‘De nar moet niet de spot drijven met omstandigheden, die verre van aangenaam zijn!’
Maar Marco wees, ten aanhore van de aanwezigen, duidelijk elke beschuldiging af:
‘Vergeef me majesteit, maar uw nar spot niet. Uw somberheid denkt kwaad, waar slechts belangstelling en medeleven is. De nar meent het goed met de keizer’.
‘Zo lang hij keizer is, nietwaar?’
‘Wie zou de nar anders dienen?’
De edelen, die deze en andere dergelijke gesprekken hoorden, keken elkander eens aan, zwegen zolang ze in de onmiddellijke nabijheid van de keizer waren, maar lieten hun gedachten werken. Weldra vormden zich hier en daar kleine groepjes, waar het vreemde gedrag van de nar besproken werd. En typisch, dan hier, dan daar, dook edelman Heinrich op. Hij zorgde wel, dat het vuur opgerakeld werd.
‘Wat bedoelt die nar toch?’ vroeg hij aan een groepje edelen. ‘Zijn verzen zijn zo vreemd!’
‘Je ziet toch wel!’ antwoordde een ander dadelijk, ‘de verhouding tussen keizer en nar deugt niet. Het is water en vuur de laatste dagen’.
‘De nar maakt het er ook naar!’ meende Heinrich. ‘Hij maakt, vind ik, vrij eigenaardige zinspelingen’.
‘Ik geloof vast’, sprak weer een ander, ‘dat de nar, indien het hem gevraagd wordt, de keizer aanraden zou, afstand van de troon te doen!’
‘Een zeer gewaagd advies’, meende edelman Heinrich. ‘Maar.... onder ons gezegd.... nog niet zo dom. Wij