op, die hij trachtte uit te werken. Zo gauw de morgen was aangebroken, waren keizer en nar tezamen en luisterde de eerste met de grootste belangstelling naar zijn nar.
‘De nacht heeft veel gebracht!’ erkende de keizer, toen Marco alles verteld had, ‘nu weten we tenminste met zekerheid, dat Heinrich hier in mijn paleis de zaken voor de ontrouwen opknapt. Helaas weten we nu ook, ik vermoedde het trouwens al, dat de machtige vazal, ridder Alex, tot de samenzweerders behoort en dat onze Otello in zijn macht is. We moeten het de keizerin zo spoedig mogelijk mededelen, het zal ook haar een troost zijn, dat de prins geen leed geschieden zal.... al hadden we allen de lieve knaap zo graag weer in ons midden....’
‘De tijd zal komen majesteit!’ trachtte Marco te troosten. ‘'t Is waar, onze tegenstanders hebben een goede slag geslagen!’
‘Inderdaad’ gaf de keizer toe. ‘Gaan we nu geweld gebruiken, door met een sterke legermacht naar Ridder Alex' kasteel op te trekken, dan lopen we alle kans, als we het kasteel veroverd hebben, een dode prins te vinden. Ja, hun plan zit helaas maar al te goed in elkaar. Zo.... zo, ze willen mij dwingen afstand te doen en een ander in mijn plaats tot keizer uit te roepen. God weet, wat voor een dwingeland dat wezen zal!....’
Met een plotselinge schrik dacht Marco één moment aan graaf Otto.... Als die eens keizer mocht worden!....
Maar neen, dat mocht, dat kon nooit gebeuren! Marco sprong op en riep uit:
‘Neen, neen majesteit! Geen afstand doen. Nooit! Laten we niet wanhopen. Ze hebben hun doel nog lang niet bereikt. Er zijn nog genoeg trouwe edelen, die in het uur van het grootste gevaar aan Uw zijde zullen staan.
En bovendien Majesteit.... Uw nar is er ook nog. Ja.... Uw nar belooft U, dat hij de pogingen van de samenzweerders zal verijdelen’.
Even speelde een glimlach om de lippen van de keizer.