| |
| |
| |
Vierde hoofdstuk.
De terugkomst van de Keizerin
Daar stonden dan de twee soldaten, die in de vroege ochtend bij de keizer toegelaten moesten worden en hem nu het schrijven van de keizerin overhandigden. Marco keek met de grootste belangstelling toe. Hij voelde, dat hier iets bijzonders gebeuren ging. De keizer bekeek de zegels van het document, er was geen twijfel mogelijk: ‘Van hare majesteit’ mompelde hij. ‘Zou Otello erger zijn? Of misschien wel....’
‘Goddank’, zuchtte hij, ‘het is niet het erge, dat ik even vreesde. Maar toch is het vreemd. Luister Marco! De keizerin keert terug in mijn paleis met Otello. Deze dag nog! Zij schrijft mij, dat zij heden morgen vroeg haar buitenverblijf aan het zeestrand verlaten heeft. Deze ruiters zond zij slechts vooruit, om ons haar komst te melden....’
De keizer zweeg - bijna fluisterend vroeg Marco: ‘Schrijft hare majesteit niet de reden van haar onverwachte komst....?’
‘Slechts deze ene regel Marco;
‘Vrees en angst drijven mij huiswaarts’.
De nar keek zijn meester verbaasd aan en herhaalde zachtjes:
‘Vrees en angst drijven mij huiswaarts!’ En toen luidop: ‘Wat kan dat betekenen majesteit?’
‘Ik weet het niet Marco. Ik weet het niet! Maar er moet iets bijzonders gebeurd zijn! Er is nu echter geen tijd, daarover na te denken. Er moet vlug gehandeld worden om de keizerin te ontvangen. Wie weet, welke gevaren haar
| |
| |
bedreigen. Laat vlug een troep van vijftig ruiters haar tegemoet gaan. Zij moeten de erewacht vormen bij haar komst in de stad. Laat ook in het paleis alles in orde brengen, zodat het de keizerin en de prins aan niets ontbreken zal. Ook in de stad moet de terugkomst van beiden bekend gemaakt worden’.
Marco haastte zich de bevelen van de keizer aan de verschillende dienaren over te brengen. Binnen enkele ogenblikken hadden de rust en de gewone gang van zaken in het paleis, plaats gemaakt voor een ongekende bedrijvigheid. En daar niemand vermoeden kon, dat een bijzondere en onaangename gebeurtenis de oorzaak van deze onverwachte terugkomst was, heerste er weldra ook een grote opgewektheid. 't Was duidelijk, men was blij, keizerin en prins weer aan 't hof te zien. De burgers in de stad keken ook even vreemd op, toen vijftig ruiters in gestrekte draf door de straten galoppeerden en de grote buitenweg opdraafden. Voor ze tijd hadden elkander naar de reden van deze uittocht te vragen, verschenen op verschillende plaatsen in de stad de keizerlijke herauten, bliezen op hun bazuinen en riepen toen de toegestroomde menigte toe:
‘In naam des konings maken wij U bekend, dat zojuist een tijding van hare majesteit de keizerin ontvangen is, waarin zij mededeelt, dat zij vandaag nog met haar zoon Otello in 't keizerlijk paleis zal terugkeren.
Omtrent de reden van deze onverwachte terugkomst kan nog niets bekend gemaakt worden!’
Natuurlijk bracht deze mededeling van de herauten de hele stad in beweging. Iedereen liet zijn werk in de steek, iedereen verliet zijn huis, want iedereen wilde de geliefde keizerin en de beminde jonge prins bij hun terugkomst begroeten. In zo lange tijd had men hen beiden niet gezien, nu moest de liefde van het volk zich uiten. Het liet zich niet ontmoedigen door de uren van wachten en uitzien, die verliepen, alvorens de wachters op de toren met luid bazuingeschal de komst van de vorstelijke stoet aan- | |
| |
kondigden. Maar toen dan ook eindelijk de vijftig ruiters de stad binnendraafden, barstte overal een luid gejuich los. Men zwaaide met mutsen en hoeden, men strooide bloemen en ieder rekte zich zoveel mogelijk, toen de koets met de hoge personen naderde. Natuurlijk hadden de burgers allerlei gissingen gemaakt. Maar zij, die gedacht hadden, dat de prins geheel genezen zou zijn en dat hij daarom met zijn moeder terugkeerde, begrepen bij het zien van de koets onmiddellijk, dat ze zich vergist hadden. Dit vlugge voorbijrijden in een gesloten koets was geen vreugdetocht. En toen zij de jonge prins weggedoken zagen zitten in een hoek van de koets, was het iedereen duidelijk, dat de prins niet genezen was. Ook het bezorgde gelaat van de keizerin, waarop geen glimlach speelde, ondanks de hulde, die overal gebracht werd, bewees wel, dat er iets ernstigs gebeurd was. Toch hoopten de burgers nog op een kleine plechtigheid en daarom stroomde het plein voor het keizerlijk paleis weldra stampvol. Iedereen hoopte en verwachtte, dat keizerin en prins tenminste heel even op 't bordes zouden verschijnen, om de samengestroomde menigte te begroeten. Maar ook hier wachtte allen een teleurstelling. Slechts heel even zagen de wachtenden de vorstelijke personen tussen de rijen van soldaten de trappen opgaan en het paleis binnentreden. Vóór de mensen echter ook daarover hun verwondering konden uiten, verscheen er boven op het bordes een heraut. Zijn bazuingeschal
was feitelijk overbodig; er viel meteen al een spannende stilte over het plein. Duidelijk verstaanbaar klonk de stem van de heraut:
‘In naam des keizers deel ik de burgers van onze goede stad mede, dat tot grote spijt van zijne majesteit zelf, alle plechtigheden achterwege moeten blijven. Hare majesteit de keizerin is door de onverwachte en zeer snelle reis te vermoeid, om Uw hartelijke welkomstgroeten te beantwoorden. Jammer genoeg laat ook de gezondheidstoestand van de prins niet toe, dat hij na deze vermoeiende reis zich
| |
| |
nog aan U kan vertonen. Gaat dus allen rustig naar Uw huizen en verheugt U, dat de gehele keizerlijke familie weer in Uw midden is!’
De mensen gehoorzaamden, maar ze waren onvoldaan en teleurgesteld. Ze hadden op een feestelijke dag gerekend. En nu leek het wel, of er iets niet in orde was.
Er was ook iets niet in orde! Dat hadden de keizer en Marco dadelijk begrepen. Maar 't was beter, het volk niet in ongerustheid te brengen. Maar zo gauw de keizerin in haar vertrekken gekomen was en de eerste hartelijke begroeting tussen keizer, keizerin en prins had plaatsgevonden, vroeg de keizer op bijna smekende toon:
‘Toe, vertel mij eerst, waarom je haastig vertrokken bent. Wat is er gebeurd?’
‘Laat mij eerst voor Otello zorgen!’ antwoordde de keizerin. ‘Hij heeft rust nodig!’
Nog enkele minuten moest de keizer zijn ongeduld bedwingen. Maar eindelijk had de keizerin dan in een grote zachte leunstoel plaats genomen. Nog wachtte zij! De keizer begreep haar en hij haastte zich te zeggen:
‘Ik vergat je Marco voor te stellen. Hij is niet alleen m'n nar, maar ook mijn meest vertrouwde dienaar. Spreekt gerust!’
Marco las de goedkeuring in haar ogen. Hij had onmiddellijk een diep medelijden voor deze vrouw gevoeld. Een ogenblik had hij in haar ogen de vreugdeschittering van het weerzien opgemerkt; maar nu, terwijl zij haar verhaal beginnen zou, las hij angst, grote angst in haar ogen. Zacht klonk nu haar stem door 't kleine vertrek:
‘Eigenlijk heb ik in ons verblijf aan het strand, hoe mooi en goed het daar ook was, geen rust gehad. 't Was alsof ik voelde, dat het een of ander onheil ons naderbij kwam. In mijn dromen zag ik meerdere malen grote scherpe zwaarden boven het hoofd van de keizer zweven. Toen kwam plotseling het bericht van Pinto's dood. Ik begreep, dat er met de nar iets verschrikkelijks gebeurd moest zijn en ik
| |
| |
voelde, dat mijn gemaal de keizer eenzelfde vreselijk lot wachtte. Waarom? Ik weet het niet! Ik trachtte me daarom tegen mijn sombere voorgevoelens te verzetten. Er was immers geen enkele reden, waarom men de keizer naar 't leven zou staan, er was ook geen enkele aanwijzing, voor de juistheid van mijn gevoelens. Ik probeerde dan ook al die sombere dingen uit mijn gedachten weg te bannen en al mijn aandacht te richten op onze lieve Otello. Heerlijke uren heb ik met hem doorgebracht aan het strand. Dag aan dag zag ik zijn levenslust groeien en reeds meende ik een blosje op z'n bleke wangen te zien verschijnen. Met mijn zorg voor hem zou ik werkelijk mijn bange voorgevoelens vergeten. Ja.... ik zou ze de baas geworden zijn! Maar helaas.... deze nacht gebeurde er iets heel ergs’.
De keizer rees uit zijn zetel en deed een stap in de richting van de vrouw met het bleke gelaat en de witte handen, als wilde hij haar beschermen. Maar zij wenkte hem te blijven zitten en vervolgde kalm:
‘Ik kon deze nacht onmogelijk in slaap komen, hoewel ik door het lopen over het strand zeer vermoeid was. Het was doodstil overal. Ik kon het zachte ademhalen van Otello, in de kamer naast mij, horen. Ik had ook de wachters buiten ons verblijf, hun laatste rondgang horen maken. Toen gebeurde het; plotseling hoorde ik enig geluid aan het venster. Ik rees overeind. Maar meteen was het weer doodstil. Ik meende me vergist te hebben en wilde weer gaan slapen. Toen klonk plotseling een stem. een vreemde stem, van de kant van het venster:
‘Luister goed majesteit’, sprak die stem. ‘Maak geen enkel gerucht, want Uw leven loopt geen gevaar. Ook dat van de keizer en de prins niet. U moet alleen maar luisteren. Goed luisteren en onthouden, wat wij U te zeggen hebben. Gij, majesteit, moet de keizer bewegen, afstand te doen van zijn troon. Verstaat U het goed? Gij moet al Uw invloed aanwenden, dat de keizer uit eigen beweging afstand doet. Dat moet, denkt U daar aan! Als dat niet gebeurt, zullen
| |
| |
vreselijke onheilen de keizerlijke familie treffen....’
‘Dat was de boodschap van de vreemde stem aan het venster. Ik wachtte. Maar er kwam niets meer. Ik hoorde alleen buiten nog een zacht geluid, toen werd alles weer doodstil, alsof er niets gebeurd was en ik die vreselijke boodschap niet ontvangen had....’
De keizerin zweeg, de herinnering aan het vreselijk gebeuren had haar zichtbaar aangegrepen. Zacht, vriendelijk, maar vol spanning vroeg de keizer:
‘Wat deed je na deze angstaanjagende mededeling?’
‘Niets!’ antwoordde de keizerin. ‘Ik bleef op mijn kamer. Geslapen heb ik natuurlijk niet meer. Maar ik hield me stil, om Otello niet te storen. Vroeg in de morgen echter gaf ik aan mijn dienaren de wens te kennen, onmiddellijk naar de stad terug te keren. Twee soldaten zond ik vooruit, om m'n komst aan te kondigen. De arme Otello begreep er niets van. Hij huilde eerst even: ‘U had me nog wel beloofd’, snikte hij, ‘dat ik vandaag op een ezeltje langs het strand mocht rijden’. Maar toen ik hem vertelde, dat hij vandaag zijn vader zou terugzien, begon hij dadelijk te lachen en riep hij uit: ‘En mag ik dan voortaan weer altijd bij hem blijven?’
‘Zo zijn we vertrokken. Was het te haastig? Heb ik te snel gehandeld? Had ik misschien beter daar aan het strand kunnen blijven?’
De keizerin zweeg. Vragend zag zij naar de keizer op, als wachtte zij zijn antwoord. Een ogenblik was er felle woede in diens ogen te lezen. Maar die woede gold niet de keizerin, maar de laffe samenzweerders, die zich in hun strijd tegen de keizer, niet ontzagen, daarin ook de keizerin te betrekken. Dat stemde de keizer bitter en somber, dat wekte zijn woede op.
Maar toen hij de angstig vragende ogen van de keizerin op zich gericht zag, maakte die woede plaats voor liefde en medelijden. Langzaam trad hij op haar toe, nam haar witte handen in de zijne en sprak:
| |
| |
‘Dierbare vrouw, ge hebt juist en goed gehandeld. Ge kunt met Otello nergens veiliger zijn dan hier! Wees gerust, alles zal in orde komen. Ja, 't is waar, enkele ontrouwe vazallen zijn in geheime opstand gekomen. Ik wist nog niet, dat hun wraak mijn keizerskroon eiste. Maar die moeilijkheden komen we wel te boven. Wat zeg jij daarvan, Marco?’
't Antwoord van Marco liet zich niet lang wachten:
‘Hare majesteit de keizerin is een dappere en verstandige vrouw. Zij moet zich over deze staatszaken niet ongerust maken. Ze heeft er goed aan gedaan, niemand de reden van haar vertrek mede te delen. Het was een uitstekend idee van haar, onmiddellijk naar het paleis terug te keren. Zijne Majesteit kan nu enkele van zijn meest vertrouwde dienaren bijeen roepen, om met hen deze moeilijke zaak te bespreken’.
‘De Nar heeft gelijk!’ sprak de keizer dadelijk. ‘We zullen zijn raad onmiddellijk opvolgen!’
Reeds dezelfde dag werd een aantal der meest vertrouwde edellieden bijeen geroepen.
‘Mag ik’, zo vervolgde de keizer, toen hij hen de voornaamste gebeurtenissen verteld had, ‘mag ik, terwijl het volk nog in onwetendheid en in vrede leeft, terwille van een paar opstandelingen een burgeroorlog doen ontbranden? Ik vind van niet. Ja, mijn hand grijpt ook naar het zwaard, maar mijn hart zegt mij, dat ik eerst nog trachten moet, door zachtheid en goedheid de vrede te bewaren. Wat zeggen mijn raadslieden?’
De raadslieden hadden heel wat te zeggen. Allen moesten echter het standpunt van de keizer eerbiedigen. Geen wapengeweld; maar zachtheid en liefde. Enkele edelen wilden ter bescherming van de keizerlijke familie sterke wachten laten aanrukken. Maar de meesten waren van mening, dat 't leven van de keizer geen gevaar liep. Immers, alleen een vrijwillige afstand van de troon door de keizer, zou bij 't volk enige kans van slagen hebben. Een openbare,
| |
| |
door de ontrouwe edelen afgedwongen afstand, zou vast en zeker een burgeroorlog doen losbarsten, die even zeker in het nadeel van de opstandelingen zou eindigen. Neen, 't leven van de keizer had niets te vrezen. Een extra bescherming zou maar onrust opwekken. Als eerste werk moest de verblijfplaats van de opstandelingen opgespoord worden. In alle stilte moest men nagaan, wie de eigenlijke leiders waren. Was dat bekend, dan moesten deze gevangen genomen worden en zo hoopte men, zonder veel rumoer en strijd, een opstand te voorkomen.
Helaas! 't Zou heel anders uitkomen, dan de raadsleden met de keizer verwachtten. Weldra zou blijken, dat de samenzweerders voor geen goedheid en liefde te vinden waren. Weldra zou heel de keizerlijke omgeving tot de treurige ontdekking komen, dat 's keizers vijanden voor niets terugdeinsden.
|
|