| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk.
Uw zorgen zijn de mijne
Het werd voor Marco wel een veel bewogen dag, die eerste dag in de keizersstad.
Z'n werkelijk vernuftige inval om zich zelf voor de verongelukte Pinto als nar aan te dienen, had hem dadelijk in 't keizerlijk paleis gevoerd. Maar als Marco gedacht had, onmiddellijk de zaak van z'n verdrukte vrienden bij de keizer te kunnen bepleiten, dan vergiste hij zich zeer. Want al dadelijk bleek hem, dat er in 't machtige paleis ook grote zorgen en narigheden waren. En nu zat hij dan in de werkkamer van de keizer. Wat een pracht zag hij om zich heen. Zware dikke tapijten hingen langs de wanden. In de prachtigste kleuren waren daar strijdende ridders op afgebeeld. Een dik tapijt op de grond dempte alle geluid van voetstappen. Brede leunstoelen, met gebeeldhouwde leeuwen-in-rust als armleuningen, stonden om een donker glanzende tafel, waarop een grote koperen bel geplaatst was. Aan de tuinzijde bevonden zich twee brede, lage vensters. Het glas ervan was niet heel erg doorzichtig; maar heel vaag waren de stammen der hoge bomen erachter te onderscheiden.
Marco kreeg echter niet veel tijd z'n vreemde, nieuwe omgeving goed op te nemen. De keizer eiste zijn aandacht.
‘Luister goed Marco. Ik heb tot mijn vreugde bemerkt, dat je reeds de eerste dag de beste mijn bedoelingen goed begrijpt. 't Was goed, dat je me uit de eetzaal bleef volgen, ondanks m'n onvriendelijke woorden. Ik wil m'n hovelingen en dienaren in de waan brengen, dat er tussen ons niet veel vertrouwen is. Maar zelf zul je nu reeds merken, dat
| |
| |
ik je volkomen vertrouw. Ik ga je een droeve geschiedenis vertellen!’
De keizer zweeg, als dacht hij na, hoe hij beginnen zou. Marco wist niets te zeggen. Hij speelde maar wat met het rode stokje in z'n handen en wachtte af. Weldra begon de keizer weer:
‘Het leven van een keizer lijkt zo mooi en heerlijk.... maar het is helaas vol zorgen en tegenslagen. Ik had gehoopt, dat vrede en rust in mijn rijk heersen zouden. God weet, dat ik alles gedaan heb, om bloedige aanslagen te vermijden. Met zachtheid en goedheid hoopte ik alles en allen te kunnen leiden.
Weet je Marco!’ vervolgde de keizer plotseling op veel heftiger toon, ‘weet je, dat er in mijn rijk vreemde dingen gebeuren?’
Marco dacht wel even aan de gruwelen van graaf Otto, maar hij begreep, dat de keizer hierop niet zinspeelde en daarom zei de nar: ‘Hoe zou ik van die vreemde dingen iets afweten, majesteit?’
't Is waar, je bent vreemdeling. Maar weet je misschien, wat het volk van Pinto vertelde?’
‘Van Pinto!’ herhaalde Marco, ‘o, ja, men vertelde mij, dat Uw vroegere nar verongelukt is! Ik had geen gelegenheid daar verder naar te vragen....’
‘Men zou je ook niets anders verteld hebben Marco! 't Is goed! Laat het volk maar denken, dat Pinto verongelukt is. Maar ik zeg je: Pinto is niet verongelukt.... Pinto werd het slachtoffer van een geheime samenzwering’.
‘Een geheime samenzwering?’ riep Marco verschrikt uit. ‘Zijn al Uw edelen en vazallen dan niet de trouwe dienaars van hun keizer?’
De keizer antwoordde niet, maar stond op uit zijn zetel en begaf zich naar een hoek van de kamer. Daar schoof hij een klein zwaar gordijn opzij en opende een deurtje, dat zich daarachter bevond. Marco zag nu een kleine nis, waarin een stapel papieren lag. Met een grote rol keerde
| |
| |
de keizer naar de tafel terug. Nog steeds zwijgend spreidde hij hier een grote kaart uit. Toen wenkte hij Marco naderbij te komen.
‘Dit is een kaart van mijn keizerrijk. Als mijn meest vertrouwde dienaar moet je op de hoogte zijn van de verschillende delen, waaruit het bestaat en van de personen, die er in mijn naam regeren. Let goed op, Marco! Aan de randen liggen drie grote graafschappen. De bestuurders ervan bezitten een grote zelfstandigheid. Kijk.... hier regeert graaf Boudewijn. Over dit grote rijk heerst graaf René en.... daar.... daar voert graaf Otto z'n scepter....’
't Lag Marco op de lippen uit te roepen:
‘Die wreedaard ken ik’. Hij deed het niet.
En de keizer vervolgde alweer:
‘Tussen de grote gebieden liggen kleinere stukken, waarmede ik mijn trouwe edelen begiftigd heb. Zij doen allen hun best en zijn mijn vertrouwen waard. Alleen de twee zwarte plekken daar. Daar heersten twee onrechtvaardigen. Dat zijn de gebieden van ridder Boudewijn en ridder Floris. Onthoud de namen Marco! Boudewijn en Floris. Zij regeerden zeer onrechtvaardig: zij waren opstandig en weigerden mij zelfs de vereiste leenhulde te bewijzen. Ik heb ze tenslotte uit hun ambt moeten ontzetten, ze uit mijn rijk verbannen en hun goederen verbeurd verklaard. Helaas! Ik moest het doen! Ik kon niet anders. Maar de gevolgen zijn erger dan ik verwacht had. Ze hebben mijn rijk niet verlaten! 't Zijn dolende ridders geworden; die zich een tijdlang schuil houden, dan hier, dan daar weer opduiken.
Eerst hebben ze geprobeerd onder het gewone volk onrust te zaaien en de mensen tegen mij op te zetten. Maar dat is goddank niet gelukt. Die mensen zijn gelukkig nog te veel aan hun keizer gehecht en weten uit ondervinding, dat hun belangen in zijn handen veilig zijn’.
‘Maar dan hebt U toch eigenlijk niets te vrezen!’ meende
| |
| |
Marco te kunnen opmerken, toen de keizer even zweeg. Maar deze schudde het hoofd.
‘Neen Marco! Je weet nog niet alles. Boudewijn en Floris hebben een ander plan gevolgd. Zij hebben zich onder edelen en ridders een aantal vrienden weten te verwerven. Trouwe dienaren hebben mij reeds bericht, dat er tussen de ontrouwe edelen al een soort verbond gesloten is. Zij gaven mij meteen de raad, door strenge maatregelen een eind aan een dergelijk verbond te maken. Geheime samenzweringen kunnen in Uw rijk niet geduld worden! zeiden ze. Ik weet, dat ze gelijk hebben. Maar ik wilde volkomen zekerheid hebben en zoveel mogelijk de rust in mijn rijk bewaren. Met vredelievende middelen meende ik m'n doel te kunnen bereiken. Daarom maakte ik een aantal reizen. Ik bezocht verschillende edelen; verbleef dagenlang op verschillende kastelen. Overal vond ik niets anders dan trouw en onderwerping. Maar ik voelde dat sommige edelen huichelden. Alleen de bewijzen van hun ontrouw ontbraken. Tot op een avond....’
Ineens sprong Marco op en in een paar vlugge sprongen stond hij bij een der vensters.
‘Wat doe je Marco?’ onderbrak de keizer zijn eigen verhaal. Nog enkele ogenblikken bleef Marco de vensterruit bestuderen, toen keerde hij zich om en antwoordde:
‘Vergeef mij deze stoornis, majesteit, maar ik meende, dat er zich iemand voor het venster bewoog....’
‘Je zult je vergist hebben Marco, niemand heeft hier iets te maken....’
‘'t Is mogelijk majesteit! Ik luister weer’.
Op zachte, bijna droeve toon vervolgde de keizer:
‘Op een avond, toen wij ons op het kasteel van ridder Alex bevonden, kwam Pinto mijn kamer binnengeslopen. Hij deed heel geheimzinnig. “Meester”, zo fluisterde hij, “ik heb zekerheid! Er bestaat een geheim verbond”. Ik schrok werkelijk van zijn woorden en luisterde naar zijn verdere onthullingen: Pinto's oren, majesteit, luisteren scherp en
| |
| |
goed en munten bezitten een wonderlijke macht. Ik heb enkele soldaten van ridder Alex aan 't spreken weten te krijgen. Op 't verlaten kasteel van ridder Boudewijn moeten documenten verborgen zijn, waarop zij, die in het verbond zijn opgenomen, met bloed hun namen hebben geschreven. In dat document moet ook de naam genoemd worden van de man, die zich aan 't hoofd van de samenzwering gesteld heeft; die leiding geeft en de samenzweerders van het nodige geld voorziet. Men zegt, meester, dat die man één der grote graven moet zijn!’
Nu zweeg de Keizer en weer zweefde op Marco's lippen de naam: graaf Otto! Doch Marco sprak dat woord nog niet uit. Hij gaf zichzelf nog niet het recht, graaf Otto in deze zaak te betrekken. De keizer ging voort:
‘Mijn verhaal is lang Marco. Maar je moet dit alles weten! 't Ergste komt nog. Ik kon aan de woorden van Pinto niet langer twijfelen. Daarvoor kende ik m'n trouwe en slimme dienaar te goed. Ik keerde naar mijn eigen paleis terug en overdacht nauwkeurig wat me te doen stond. Ik riep mijn meest vertrouwde edelen in 't geheim bijeen. De zaak was echter zeer moeilijk. Als ik gedaan had, wat zij mij aanraadden, namelijk het verlaten kasteel door een aantal soldaten te doen onderzoeken, dan zou dit natuurlijk het nodige opzien verwekt hebben. De samenzweerders zouden begrijpen, dat we hen op 't spoor waren en nog voorzichtiger te werk gaan. Toen bood Pinto aan, zelf en alleen op onderzoek uit te gaan. Niet graag wilde ik Pinto laten vertrekken. 't Was, alsof ik van tevoren voelde, dat er iets ergs gebeuren zou. Toch vertrok Pinto! Hij had me duidelijk gemaakt, dat het de beste oplossing was. Hij reisde naar het verlaten kasteel, om daar de geheimzinnige documenten op te sporen. Helaas, hij keerde nooit terug. Twee dagen na zijn vertrek vond men hem dood langs de weg! Verongelukt, zeggen de mensen. Maar ik neem als zeker aan, dat hij op de terugweg naar mijn paleis, door één der samenzweerders overvallen is. Er werd geen enkel
| |
| |
papier of aanwijzing in zijn kleren aangetroffen. Zijn reis was vergeefs geweest. Het enigste resultaat voor mij, is de zekerheid, dat er een samenzwering bestaat en dat de samenzweerders thans meer dan ooit op hun hoede zijn. Jammer, dat het Pinto's leven moest kosten’.
De keizer was zichtbaar aangedaan en zweeg. Ook Marco was diep onder de indruk van het droeve verhaal. Zo'n groot drama had hij hier niet vermoed. Daarvoor moesten zijn eigen wensen en moeilijkheden wijken. Deze keizer had zijn hulp nodig en fluisterend sprak Marco:
‘Majesteit! ik dank U voor Uw vertrouwen. Pinto is helaas dood. Maar ik heb U gevraagd, zijn plaats te mogen innemen. Ik zal Pinto en Marco tegelijk voor U zijn. Ik ben nu niet langer een vreemde voor U.... Ik had U veel te vragen, maar doe het niet. Uw zaak is de mijne geworden. Als Pinto zal ik mijn leven voor U over hebben; wil ik voor U sterven.... maar.... majesteit, nu nog niet!’
Meteen klonk een hartelijke schaterlach door de zaal. ‘Neen, nu nog niet. Eerst wil ik m'n keizer zijn rust en vrede weder geven!’
Op 't zelfde ogenblik ontglipte Marco het rode stokje. Het vloog met zo'n kracht van hem weg, dat het dwars door één der grote ruiten heenbrak en ergens in de tuin terecht kwam.
‘Wat is er nu weer?’ vroeg de keizer, enigszins geschrokken. Marco antwoordde niet, maar spoedde zich naar het venster, dat hij vlug opende. In een wip was hij naar buiten gesprongen. Hij was nog juist bijtijds gekomen, om tussen de struiken en bomen heel even een donkere gedaante te zien wegvluchten. Tussen de glasscherven in 't gras zocht en vond Marco z'n rode stokje terug. Luider dan eigenlijk nodig was, riep hij uit:
‘Zelfs de scherven zijn stuk, Majesteit. U is wel zeer vriendelijk mij mijn eigen narrenscepter naar het hoofd te gooien. Toch laat ik U niet met rust. Uw somberheid maakt mij steeds vrolijker.
| |
| |
Ik heb nog een grappig lied voor U bewaard. Daar kom ik al, om het U voor te zingen’.
Meteen wipte de nar weer naar binnen.
‘Meende je weer een gedaante voor het raam te zien?’ vroeg de keizer.
‘Ik meende het niet alleen, majesteit, ik weet het zeker. Nog heel even heb ik in de tuin een glimp van de vluchteling gezien’.
‘Zou dan in mijn eigen kasteel al een ontrouwe dienaar zijn?’ zuchtte de keizer.
‘Ik geloof het vast, majesteit.... Misschien is het wel goed zo! Misschien kunnen we door hem wat meer te weten komen’.
‘Het is mogelijk Marco! Je comediespel buiten was goed. Je woorden zullen wel gehoord zijn en nu denken ze niet anders, dan dat het tussen jou en mij niet goed gaat. Niemand zal verwachten, dat je alles weet en mijn volkomen vertrouwen hebt. En daarom.... ik ben blij Marco, dat je gekomen bent’.
‘Marco zal Uw vertrouwen niet beschamen, majesteit.... U zult zien.... alles komt terecht’.
De keizer had intussen de kaart van z'n land opgerold en sloot die nu in 't kastje weg.
‘Laten we een wandeling in 't park gaan maken, majesteit!’ stelde de nar voor. ‘Wat frisse lucht en een vrolijk lied zullen U goed doen. We zullen alle hovelingen nog even laten zien, dat Marco de nar voor zijn keizer niets anders is dan een nar, een dwaas’.
Vijf minuten later bevonden keizer en nar zich in de grote tuin. Allen, die in het keizerlijk verblijf thuishoorden, hadden in hun vrije tijd toegang tot deze lusthof. Dat van deze goedheid van de keizer een druk gebruik gemaakt werd, bleek wel uit de vele mensen, die op deze avond rondwandelden door de mooie lanen of rustig neerzaten op één der vele banken. Toch was er deze avond een
| |
| |
bijzondere spanning: men verwachtte het eerste optreden van de nieuwe nar. Zou hij zo spelen en zingen als Pinto? Zou hij de goedkeuring van de keizer wegdragen? Ha, daar stapten keizer en nar reeds in één der tentbootjes, die aan de oever van de vijver gemeerd lagen. Nu moest het komen. En het kwam. Want nauwelijks was het bootje door twee roeiers een eind het meer opgeroeid, of alle toeschouwers zagen, hoe Marco de harp, die bij de voorsteven lag, opnam en de snaren met zijn vingers beroerden. Enkele tonen weerklonken.
Op hetzelfde moment brak er een luide schaterlach los, als het begin van een vrolijk jubellied. Zo welluidend en schoon waren die eerste klanken, dat onmiddellijk allen, die in de omgeving van de vijver waren, geboeid bleven staan en vol aandacht luisterden naar die prachtige muziek, die daar over het water kwam aangolven. De zachte muziek en het jubelend zingen schenen samen te vloeien tot één blijde lach.
Een luid gejuich en een daverend handgeklap braken los toen het lied teneinde was.
‘Nog zo'n lied Marco’, zei de keizer, toen eindelijk het applaus bedaard was.
En opnieuw weerklonk de stem van de zanger. Het ganse paleis stroomde leeg om van deze zang te genieten.
‘Zo zong zelfs Pinto niet’, spraken vele hovelingen. ‘De keizer mag deze nar wel in ere houden’.
Het viel de meeste hovelingen echter op, hoe koel de keizer tegenover de nar was. Geen enkel woord van lof hadden de roeiers in de boot vernomen. Geen enkele maal had de keizer z'n instemming betoond. En toch moest de keizer genoten hebben van deze heerlijke muziek.
‘We moeten nog maar afwachten of Marco blijft’, zeiden de hovelingen tot elkander, toen de invallende duisternis een eind aan dit feest maakte, ‘maar het zou jammer zijn, als we deze schone zanger weer spoedig kwijt raakten. Als het aan de keizer ligt, blijft hij niet lang!’
| |
| |
Zo praatten en dachten de hovelingen die avond.
Ze hadden er niet het minste idee van, dat ze zich vergisten.
Het stond bij de keizer vast, dat hij deze nar aan zich verbinden zou! Zijn koelheid en onverschilligheid waren slechts schijn.
Hier stonden grotere belangen op het spel, belangen die een dergelijke houding volkomen rechtvaardigden.
|
|