| |
| |
| |
Eerste hoofdstuk.
De Keizersstad
't Was een zonnige dag. De vogels zongen hun schoonste liederen in de bomen aan weerszijden van de weg. Ze sprongen en hipten over de weg alsof ze niet in 't minst bevreesd waren voor de eenzame wandelaar, die daar lustig fluitend en zingend voortstapte. De man was klein van gestalte en had boven z'n spitse neus een paar guitige, stralende ogen, die van vreugde en durf getuigden. Z'n kleding was zeer zonderling voor deze landstreek! Vooral het puntig toelopende mutsje gaf het mannetje een zeer grappig voorkomen.
Er was echter op deze vroege morgen niemand, die daar acht op sloeg. De man had deze bosweg voor zich alleen. Na enige tijd echter hield het bos op en bereikte de kleine wandelaar de straatweg.
‘Goddank’, klonk het opgewekt, ‘eindelijk in het gezicht van de stad’.
En werkelijk, in de verte doemden de torens en de huizen op van de grote keizersstad. Eerst nog flauw en vaag, maar onder 't voortdurend voortstappen werden hun omtrekken steeds scherper. Bij een kromming van de weg stond de man stil. Tussen twee zware boomstammen was een houten nis aangebracht, waarin een eenvoudig houten Mariabeeld geplaatst was. De man ontblootte het hoofd en knielde neer voor het beeld. Zacht bad hij:
‘O lieve Moeder Maria! Als gij mij helpt zal ik slagen. Gij weet, het is geen wraak, die mij drijft; ik zoek geen ijdele zelfvoldoening. Ik heb een groot een moeilijk werk op mij genomen. Ik weet, dat ik de enige ben, die iets voor
| |
| |
die verdrukten kan doen, al weet ik zelf nog niet, hoe. Maar ik heb al mijn vertrouwen op U gesteld. Help mij dan, Moeder Maria’.
Nog enkele ogenblikken lag de man daar, met gebogen hoofd en gevouwen handen. Toen sprong hij plotseling op en als een vreugdekreet klonk het:
‘Vooruit! Nu naar de Keizersstad!’
Marco's grote taak was begonnen. In de keizersstad hoopte hij hulp voor de mensen van zijn land te vinden. 't Was nu reeds een week geleden, dat hij zijn land ontvlucht was. Het paard had hij teruggezonden, te voet was hij verder gegaan. En nu.... nu stond hij voor de poorten van de stad. Ze waren op dit uur van de dag reeds geopend, zodat hij ongehinderd kon binnentreden. Marco bemerkte onmiddellijk, dat er in bijna alle straten, die hij doorliep, een buitengewone drukte heerste. Dit kon niet gewoon zijn, 't leek wel of de hele bevolking op de been was. En dat zo vroeg in de morgen. Hier moest iets bijzonders gaande zijn. Alle mensen bewogen zich bovendien in dezelfde richting naar een bepaald doel. Marco liet zich maar meevoeren, net zolang, tot hij met de massa op een groot en breed plein kwam, waar de mensen reeds zo dicht opeen stonden, dat hij niet verder kon. Deze geweldige mensenmassa wekte natuurlijk de nieuwsgierigheid van Marco.
‘Wat gebeurt hier toch?’ vroeg hij dan ook al gauw aan één van de mensen naast zich. Verwonderde blikken van de omstanders richtten zich op dat kleine vreemde manneke. Iemand antwoordde:
‘Pinto wordt vandaag begraven!’
‘Pinto!’ herhaalde Marco, ‘Pinto?.... Wie is dat, Pinto?’
Nu werd er toch even zacht gelachen.
‘Haha, manneke’, klonk een stem. ‘Wie ben jij, dat je niet weet, wie Pinto is? Wie kent de lieveling van de keizer niet? Gek was ie met Pinto....’
| |
| |
‘En wat is er dan gebeurd met Pinto?’ vroeg Marco verbaasd.
‘Pinto is verongelukt’, antwoordde iemand. ‘'s Keizers trouwe Nar is dood. De Keizer is daar zeer bedroefd over en zal zelf in de rouwstoet meegaan’.
‘Dus 's Keizers nar wordt begraven!’ riep Marco uit.
‘Goed begrepen, mannetje’.
‘En komt de rouwstoet met de keizer hierlangs?’ vroeg Marco.
‘Wis en waarachtig. Maar zo'n klein kereltje als jij zal daar niet veel van zien!’
Luid trompetgeschal maakte een verder gesprek onmogelijk. Want onmiddellijk daarop golfde het over het plein:
‘Ze komen, ze komen!’
Er kwam ook meteen beweging in de massa. Iedereen wilde nog zoveel mogelijk naar voren dringen, om toch maar niets van het buitengewone schouwspel te missen. Ook Marco deed z'n best en in enkele ogenblikken gelukte het hem, door heel de menigte heen te dringen, zodat hij weldra vooraan stond. Hij was net op tijd, want de stoet naderde al. Voorop reden ruiters in kleurige kledij. Zij bliezen op grote glinsterende trompetten. Daarachter kwamen de hovelingen, ieder in hun eigen klederdracht. Op deze volgden acht statig voortstappende mannen, geheel in 't zwart gekleed. Zij droegen op een baar het lichaam van de dode nar. Een grote wit-zwarte doek bedekte het lijk. Maar op het doek lag, voor ieder zichtbaar, de groengekleurde narrenmuts van Pinto en ook het korte, rode stokje, dat de nar tijdens zijn leven steeds bij zich had. Vlak achter de lijkbaar liepen twee geestelijken in hun bruine habijten. Dan volgde weer een stoet van hovelingen en dienaren. Tot eensklaps de keizer verscheen, gezeten op een zwart glanzend paard, gehuld in z'n prachtig keizerlijk gewaad. In z'n rechterhand hield hij het grote, ontblote zwaard omlaag gericht. Z'n donkere ogen in 't vriendelijk
| |
| |
ernstig gezicht staarden recht voor zich uit en zagen niets van de bewonderende en eerbiedige blikken, welke vanuit de menigte op hem gericht waren. Statig stapte het paard met zijn machtige berijder voort.
Marco zag hem naderbij komen. Hij zag ook, hoe alle hoofden eerbiedig bogen - maar zelf bleef hij rechtop staan.
Want plots - bij het voorbij trekken van de droeve stoet, was een groots plan in zijn hoofd opgekomen. Als 's keizers nar dood was, zou een nieuwe nar zijn intrede aan 't hof moeten doen. Waarom zou hij, Marco, de plaats van Pinto niet innemen? Marco bedacht zich niet lang. Zo gauw de keizer hem genaderd was, begon Marco aan de uitvoering van zijn plan. Ineens werd de regelmaat der dingen gestoord. Marco had zich van de mensenmenigte losgemaakt en was naar voren gesprongen, vlak voor het paard van de keizer. Hij greep de teugels en hield daarmee het plotseling steigerende dier in bedwang. En ineens klonk Marco's vrolijke stem over het stille plein:
‘Gegroet, o keizer, gegroet! Laat Uw nar Uw nar begraven!’
Het volk rondom stond verbaasd en begreep niets van deze storende gebeurtenis. De hovelingen keken hun keizer aan en traden reeds een stap naderbij, om deze vreemde, brutale rustverstoorder zo gauw mogelijk te verwijderen. Ook de keizer zelf keek met de grootste verwondering naar dat kleine kereltje, dat daar zowat aan de teugels van zijn paard hing. Toch wenkte hij z'n hovelingen, nog niet in te grijpen. Maar allesbehalve vriendelijk riep hij Marco toe:
‘Wat betekent dat man, wat wil je?’
‘Een lach toveren, om Uw lippen, keizer’, was Marco's antwoord.
‘Wie geeft U het recht zo op te treden?’ vroeg de keizer.
‘Mijn koningschap, majesteit!’
De verwondering van de keizer werd nog groter. En streng klonk het dan ook:
| |
| |
‘Ik erken geen koningen in mijn land!’
‘Vergun mij het tegendeel te beweren, o keizer’, riep Marco uit, terwijl hij de teugels van het paard losliet en nu vlak bij de keizer kwam staan. Fluisterend vervolgde hij:
‘U bent in Uw keizerlijke hoogheid alleen met Uw verdriet en Uw zorgen. Naast U moet tronen een andere vorst: de koning van de lach. En daarom, o majesteit bid ik U: Laat een nieuwe nar, Uw oude, dode nar begraven!’ De woorden van Marco schenen eindelijk doel getroffen te hebben. Want er speelde nu een glimlach om de lippen van de keizer en veel vriendelijker dan tevoren klonken zijn woorden:
‘Hoe is Uw naam?’
‘Marco, majesteit’.
‘En waar kom je vandaan?’
‘Uit een ver en vreemd land, o keizer, waar de mensen sinds lang het lachen verleerd hebben!’
‘Welnu dan’, klonk het daarna Marco als muziek in de oren: ‘het zij zo, jij zult mijn trouwe Pinto opvolgen. Neem plaats in de stoet, Marco de Nar!’
Marco uitte een korte dankbetuiging en haastte zich naar de lijkbaar. Daar bleef hij achter lopen, tot de stoet de begraafplaats bereikte. Marco had grote moeite z'n aandacht op de droeve plechtigheid te richten. Hij had het wel kunnen uitjubelen, dat hij zo onverwacht en heel toevallig z'n nieuwe plaats zo dicht naast de keizer had veroverd. Dat gat een prachtige kans, om in de naaste toekomst voor de belangen van zijn vrienden op te komen. Weinig vermoedde Marco, dat er nog heel wat gebeuren zou, voor het zover was. Maar nu was hij dan 's keizers nar. Op de terugtocht naar het paleis liep Marco vlak naast het paard van de keizer. De meeste mensen hadden maar heel weinig gemerkt, van wat zich op de heenreis had afgespeeld. Maar nu ze naast de keizer dat kleine mannetje zagen voorttippelen, het hoofd gedekt met de groene muts van Pinto en in z'n handen de rode stok van de begraven nar, nu
| |
| |
begrepen allen onmiddellijk, dat Pinto z'n opvolger reeds gevonden had. En 't drukke gesprek, dat tussen keizer en nar gevoerd werd, de glimlach die voortdurend om 's keizers lippen speelde, bewezen het volk, dat tussen beide mannen reeds een verbond van trouw en vriendschap gesloten was.
Intussen had de stoet het keizerlijk paleis bereikt. Een grote marmeren trap gaf tussen twee hoge pilaren toegang tot de grote hall. Statig besteeg de keizer de trappen, op de voet gevolgd door z'n nieuwe nar. En overal waar in hall en gangen dienaren eerbiedig terzijde traden en even het hoofd bogen, uit eerbied voor hun keizer, klonken uit diens mond de woorden: ‘Marco de Nar, opvolger van Pinto!’
En opnieuw bogen alle dienaren. Deze korte kennismaking was voor allen voldoende. Iedereen wist nu, dat ze naast de keizer, ook dat kleine, grappige mannetje te gehoorzamen hadden. De nar stond hier onder de keizer, boven alle anderen.
Weldra bevonden keizer en nar zich in één der kleine vertrekken van het paleis. De keizer zette zich onmiddellijk in een eenvoudige, donker gekleurde zetel neer en gebood:
‘Sluit de deur Marco. Kom dan naast me zitten en luister’.
Marco schoof twee zware grendels op de deur, nam een laag zitbankje en hurkte zo naast z'n meester neer.
‘Luister Marco’, herhaalde de keizer.
‘Als je mocht denken, dat het keizerlijk paleis een middelpunt van vreugde en genot is, als je mocht menen, dat een tijd van louter zonneschijn is aangebroken, dan vergis je je Marco’.
‘De nar zelf is niet aan veel vreugde gewend, majesteit. Het is juist zijn werk, een lach van geluk op de gezichten van z'n medemensen te toveren!’
‘Probeer dat ook hier, Marco’, hernam de keizer. ‘Toen ik je deze morgen voor 't eerst ontmoette, heb ik trouw en eerlijkheid in je ogen gelezen. Daarom heb ik je tot mijn
| |
| |
nar verkozen. En ik weet zeker, dat ik mij niet vergis en dus nooit spijt van m'n besluit hebben zal. Maar jij.... Marco.... Heb jij je niet te gauw aan de dienst van de keizer verbonden? Je weet immers nog niets, van wat zich hier allemaal afspeelt. Je hebt er nog geen besef van, welke zware verplichtingen je op je genomen hebt’.
‘De nar aanvaardt ze bij voorbaat, Majesteit!’
‘Ja, dat is gauw gezegd. Narrenwoorden vloeien snel. Weet je.... dat je in macht bijna de gelijke van de keizer bent? Weet je, dat al mijn dienaren ook jou te gehoorzamen hebben? Maar daarom is het ook jouw plicht, bij al m'n besprekingen tegenwoordig te zijn; daarom zullen ook mijn geheimen de jouwe, mijn vijanden jouw vijanden zijn. Daarom zul je mij te beschermen hebben tegen de listen van mijn benijders en zul je, bijna dag en nacht moeten waken, om al hun valse pogingen te verijdelen. Daarom vooral, o nar, zul je door je altijddurende opgewektheid en vrolijkheid de zorgen en verdrietigheden van mijn leven moeten verlichten en verdrijven’.
De keizer zweeg! Bijna vragend keek hij de nar aan. En toen deze niet van plan scheen enig antwoord te geven, vroeg de keizer:
‘Welnu Marco, wat denk je.... wil je niet liever heengaan?’....
‘Heengaan, majesteit?’ sprong Marco op. ‘Ik denk er niet aan! Mijn plaats is aan Uw zijde. Uw zorgen zullen de mijne zijn. U kunt geheel en al op mij rekenen’.
‘Dank je Marco! De komende dagen zullen je veel onthullen, waar je nu nog niets van vermoedt. Maar genoeg voor vandaag. De zorgen opzij!’
‘Een lied Majesteit? Hebt U al het drama van de dolle duivelsdans al eens gehoord?’
‘Neen Marco,.... ik zal het graag beluisteren. Maar straks! Men wacht ons nu in de eetzaal!’
Zo was Marco in het paleis van de keizer gekomen. Maar reeds deze eerste dag besefte Marco, dat hij een uiterst
| |
| |
zware taak op zich genomen had. Tijdens en na de maaltijd had hij al zijn krachten ingespannen en z'n leukste kwinkslagen ten beste gegeven; maar niets was in staat geweest de keizer voldoende op te vrolijken. Zeker; de keizer had met belangstelling het lied van de dolle duivelsdans aangehoord. Maar, waar de hovelingen schudden van het lachen, had de keizer nauwelijks geglimlacht. Onmiddellijk na al die vrolijkheid was de keizer weer in z'n sombere gepeins verzonken en hoorde hij niet eens de vragen, die Marco hem stelde.
Marco schreef dit toe aan de grote verdiensten van zijn voorganger: Pinto! 't Zou heel moeilijk zijn, diens plaats goed te vervullen, begreep Marco. Maar, hij had 't beloofd; hij zou al z'n krachten inspannen.
Eindelijk! De keizer stond op om de eetzaal te verlaten. Onmiddellijk stond Marco aan zijn zijde.
‘Blijf hier nar!’ klonk het gebiedend uit 's keizers mond.
‘Marco houdt niet van die soeplucht en die uiengeur!’
‘Je blijft hier!’ herhaalde de keizer zonder op Marco's grappen te letten. Maar de nar liet zich niet zo gauw opzij zetten en spotte:
‘Al die geuren maken me onpasselijk!’
‘Bewaar je aardigheden voor later nar; ik wil alleen zijn’. En reeds betrad de keizer de gang. Maar Marco was naast hem en sprak: ‘Het is niet goed voor de keizer alleen te zijn! Z'n ogen staan te somber’.
Het leek nu wel of de keizer geen notitie meer nam van de nar. Hij stapte door verschillende gangen, zwijgend nu, maar steeds gevolgd door Marco.
De bedienden, die getuigen geweest waren van dit korte spel van scherpe woorden en onvriendelijkheden, keken elkander eens aan, alsof ze zeggen wilden: dat gaat niet goed. Weldra ging het dan ook fluisterend van mond tot mond: ‘Marco valt niet in de smaak van de keizer! Marco is lang Pinto niet!’
| |
| |
Een dergelijke woordenwisseling toch was vroeger tussen keizer en Pinto nooit gehoord.
De keizer had intussen zijn werkkamer aan de andere kant van het kasteel bereikt. Marco glipte tegelijk met z'n meester naar binnen. Deze sloot zelf de deur onmiddellijk af en zei:
‘Bewaar je grappen, Marco! Je hebt me goed begrepen door me te blijven volgen. Hier zijn we veilig! Ga zitten.... ik heb je heel belangrijke dingen te vertellen....’
|
|