| |
| |
| |
| |
| |
‘Lopen jongens, lopen,’ spotte Marco (Blz. 12)
| |
| |
| |
Inleiding
Boven op de tafel van de kleine boerenherberg stond Marco de Zanger. 't Was wel een zonderlinge plaats; maar Marco was ook een zonderling mannetje. Iedereen kende hem en iedereen hield van hem. Want iedereen wist maar al te goed, dat Marco de enigste man was in het grote gebied van Graaf Otto, die nog iets dorst te zeggen en die nog kans zag een lach, te toveren op de gezichten der boeren.
Ook nu, terwijl hij daar boven op de tafel stond en met z'n kleine guitige oogjes rondloerde en uit z'n altijd lachende mond de grappen en leutige liederen de ruimte ingolfden, ook nu zaten al die moe gewerkte boeren vol aandacht te luisteren en vergaten zij voor enkele ogenblikken de ellende, waaronder zij gebukt gingen.
Natuurlijk had Marco succes! Net als altijd. Waar Marco verscheen, vulde de herberg zich onmiddellijk. Ook hier was het van mond tot mond gegaan: ‘Marco is in 't dorp! Marco zingt voor ons!’ Al menig belangrijk nieuws had de zanger bekend gemaakt. 't Was geen opwekkend nieuws. In 't gebied van graaf Otto gebeurde weinig prettigs; 't was àl leed en ellende. Maar Marco wist ook nu weer te troosten; ook nu had hij weer kans gezien, de daverende lach uit de kelen der boeren los te slaan.
Maar plots versomberde Marco's ogen en stierf de lach om zijn mond weg. En boven het rumoer klonk z'n scherpe stem:
‘Vrienden luistert! Een nieuw lied. Het wordt opgedragen aan onze geëerde Heer en Meester: graaf Otto, de wreedaard!’
Nauwelijks hadden deze woorden door de zaal geklonken of er viel een doodse stilte. Met een schrikachtige beweging richtten alle aanwezigen zich naar de zanger, die 't bestaan dorst, zo iets te zeggen. De boeren begrepen dadelijk, dat Marco hun iets ernstigs te zeggen had. De uitdrukking in
| |
| |
zijn ogen, de bittere trek om de fijne lippen bewezen het. Ze wisten het allemaal: een lied over de graaf zingen was één van de gevaarlijkste dingen, die men kon doen. Want overal loerden de vele dienaren van de graaf en wee degene, die gesnapt werd. Hier gebood alleen de graaf. De boeren waren machteloos en konden niet anders dan gehoorzamen. Alle pogingen, om hierin verbetering te brengen, waren mislukt. Klachten, gericht tot de ver-weg-wonende machtige keizer, schenen niets te helpen!
Marco liet de boeren niet lang met hun sombere gedachten bezig. Hij had hun nog iets veel ernstigers te vertellen en dat zou hij doen, zonder zich om de grafelijke soldaten te bekommeren.
Opnieuw klonk zijn stem door de wachtende stilte:
‘Het gruwellied van graaf Otto!’
Marco deed een stapje voorwaarts, boog z'n hoofd wat voorover, zodat de punt van z'n muts omlaag dook en begon toen op fluisterende toon:
‘Hij leefde eenzaam in zijn huis
En werkte gans de lange dag.
Hij diende zo niet alleen de graaf,
Maar ook sinds jaren al, diens vader.
En altijd was hij trouw en eerlijk.
Maar bij 't vergaan der jaren
In zware arbeid doorgebracht,
Verzwakten ook zijn krachten.
Wie zou hem rust misgunnen
Na zulk een werkzaam leven?
Een groot en woest stuk land
Had hij, na jarenlange arbeid,
Gans alleen in vruchtb're grond herschapen.
En al de voordelen, die het opbracht
Had hij, als eenvoudig dienaar, zijn Heer gegeven.
Nu hoopte hij een weinig loon te ontvangen:
Hij vroeg niets anders, dan zijn oude dag,
| |
| |
Rustig te mogen doorbrengen in zijn huisje,
En zo zijn levenseinde af te wachten.
O! Toen had gij onze graaf eens moeten zien!
Zijn ogen rolden woest en wild
In het van gramschap rode hoofd.
‘Wat rusten!’ riep hij kwaad en luid,
Het leven is geen rusten!
Nog veel te goed ben ik geweest,
Reeds veel te lang heb jij geluierd.
Een nieuw stuk hei zal binnen het jaar,
Door jou geheel beplant zijn.
En pas op, dat niet één van mijn soldaten
Je treffen mocht in 't niets doen! -
Hoe de oude man ook bad en smeekte
De wrede graaf was reeds verdwenen.
Een enkele soldaat, op zijn bevel gebleven,
Dreef de oude man vlug voort
Naar 't grote dorre heivlak,
Dat hij nu ontginnen moest’.
Marco zweeg. In een angstige spanning hadden alle boeren geluisterd. Een dof, afkeurend gemompel klonk nu door de herberg. Vuisten balden zich in machteloze woede. Maar Marco's lied was nog niet uit. Even wenkte hij met de hand om stilte; dadelijk waren alle hoofden weer vol aandacht naar de zanger opgeheven en zacht klonk weer z'n ernstige stem door de stilte:
Hier kon geen zwoegen baten,
Hier hielp geen hulp, door anderen
In 't midden van de nacht geboden.
De opgelegde taak was veel te zwaar.
| |
| |
Toch hield de arme grijsaard vol.
Hij werkte bijna dag en nacht.
Soms knikten wel zijn knieën
En viel hij uitgeput in 't zand.
Zo nu en dan gleed, ondanks alles,
Het werktuig uit z'n bevende handen.
Dan deed een stomp of stoot der dienaren
Hem opstaan en het werk hervatten.
Helaas, de arme stakker kon niet meer,
Hij smachtte slechts naar het einde.
Dat kwam, goddank voor hem, maar al te gauw.
Toen op een dag, de graaf temidden van zijn knechten,
De vorderingen kwam aanschouwen,
Zocht hij vergeefs de arme oude man.
Maar plots wees één der knechten
Met luide schreeuw een zwarte massa aan:
‘Ziet heer, daar ligt hij weer te luieren’.
‘Haha! Komt mannen!’ klonk Otto's ruwe stem,
‘Laat ons de luiaard wekken’.
En onder luid gelach stoof heel de stoet vooruit.
't Was Otto zelf, die ruw en wreed
Het lichaam van de grijsaard aangreep,
Terwijl hij riep: ‘Wordt wakker man,
't Is nu toch heus geen tijd van rusten.
Die grappenmakerij heeft lang genoeg geduurd!
Sta op en werk en houd je niet zo slapend!’
Zo spotte vals en wreed de graaf,
Terwijl toch ieder der soldaten duidelijk zag,
Dat uit 't lichaam van de oude werker,
Reeds lang 't leven was geweken.
Tot eindelijk één van hen de moed had,
Zijn meester fluisterend toe te roepen:
‘Heer Graaf! - De man is lang reeds dood!’
Een luide, schrille lach klonk na dit vreselijk woord.
‘Haha! De man is dood. Zo'n slimmerd.
Haha! Nu is hij zeker van zijn taak bevrijd!’
| |
| |
Welnu, dan zal een ander van dit volk
Het werk van deze man voltooien!’
Toen ging de wreedaard heen.
Aan 't dode lichaam van de afgesloofde grijsaard,
Schonk hij niet de minste aandacht.
Dat liet hij liggen in het open veld.
Trouwe vrienden kwamen in 't duister van de nacht
De oude stakker, de laatste eer bewijzen.
Zij baden droef en zacht, bij 't zelf gegraven graf.
Marco zweeg. Zijn lied was uit. Een traan, die even schitterde in z'n ogen, werd vlug weggewist. Onbeweeglijk bleef Marco nog enkele ogenblikken op de tafel staan. Toen begon langzaam aan een dof en somber gebrom de stilte te verstoren. De boeren waren veel gewend.... maar dit.... neen.... dit was te erg. Eindelijk klonk er boven 't doffe brommen een duidelijke stem, die vroeg:
‘Wie was die arme oude stakker Marco?’
't Was alsof de Nar plotseling opschrok.
‘Je vraagt wie dat was?’ riep hij uit. Marco's vuisten balden zich, z'n ogen schenen vonken te schieten.
‘Wie dat was?’ herhaalde hij.
‘Die man, die grijsaard.... was mijn vader. Of 't al niet erg genoeg was, dat mijn moeder reeds lang van armoe en ellende was omgekomen, nu had de graaf ook mijn vader zo geplaagd en vervolgd, dat hij van uitputting stierf! Wie zal ons ooit van die wreedaard verlossen? Ja.... ik weet, dat jullie allemaal gebukt gaan onder de macht van die dwingeland. Jullie sloven en sjouwen de ganse dag alleen voor hem. Voor jezelf rest er niets, dan een hap droog brood. En het ergste is nog wel, dat jullie machteloos zijn. Niemand kan in deze ellendige toestand enige verbetering brengen. Maar wat zeg ik? Niemand? Toch wel vrienden! Ik, Marco de Nar, ik zal jullie helpen. Ik zal jullie zaak bepleiten. Houdt moed dus!
Hoe lang 't zal duren, weet ik niet! Maar ik verzeker
| |
| |
jullie, eens zal de macht van die duivelse graaf Otto gebroken worden’.
Nauwelijks hadden deze bemoedigende woorden door de zaal geklonken of er gebeurde iets verschrikkelijks. De boeren kregen zelfs geen gelegenheid om hun instemming met Marco's taal te betuigen. Want zo aandachtig hadden allen naar de Nar opgezien en geluisterd, dat niemand bemerkt had, dat de deur van de herberg geopend was en twee soldaten van graaf Otto binnentraden. En als donderslagen klonken de woorden door de herberg:
‘In naam van dezelfde graaf Otto, zijt gij onze gevangene, Marco! Je kunsten zijn uit. Een prettig klein hokje wacht je in 't kasteel!’
Een hevige schrik had zich meteen van alle boeren meester gemaakt. Angst voor graaf en soldaten deed hen beven. Niemand, die er aan dacht voor de Nar in de bres te springen. Dus was Marco verloren?
Het leek er niet op. Marco was weer helemaal Nar geworden. Lachend stond hij daar weer op de tafel. En als een vreugdekreet klonk het:
‘De nar groet U, dappere soldaten van een nog dapperder heer! Wil je mij hebben, volgt me dan. Volgt me en ik zal jullie laten lopen, tot je er bij neer valt! Kijkt, daar gaat Marco!’
Ha, zoiets hadden de boeren nog nooit meegemaakt. Daar wipte Marco van tafel naar tafel over de verbaasde boeren heen, naar 't achterste gedeelte van de zaal. Daar bevond zich ook nog een kleine deur. Zo gauw de Nar die bereikt had, keerde hij zich nog even om en riep:
‘Tot ziens vrienden! Mijn volgend lied over de graaf zal vrolijker wezen!’
Toen verdween Marco door 't kleine deurtje. Enkele ogenblikken later bevond hij zich op de weg, die naar 't bos leidde.
De boeren konden zich dit keer niet bedwingen en barstten in een luide schaterlach uit.
| |
| |
‘De vogel is gevlogen!’ riepen ze.
‘Wie Marco grijpen wil, moet vlugger zijn’.
‘Houdt jullie stil!’ snauwden de soldaten. ‘We zullen jullie dat lachen wel betaald zetten. Maar eerst moeten we Marco hebben. Vlug, een paard! We zullen die vervloekte grapjas spoedig te pakken hebben’.
Er was echter niemand, die aanstalten maakte om voor de soldaten een paard te halen. Dus moesten ze 't zelf doen. Eén der soldaten spoedde zich naar de stal achter de herberg en vond daar werkelijk een paard. Weldra stond dit voor de herberg en hup, daar zaten de twee soldaten op 't ene beest, dat meteen wegdraafde in de richting, waarin Marco verdwenen was.
De boeren waren onmiddellijk onder de indruk van deze onverwachte achtervolging. Achter de soldaten aan waren ze naar buiten gelopen. Nu ze dat paard zo snel zagen wegdraven, vreesden ze het ergste.
‘Ze halen hem in’, meende er één.
‘Ik geloof het nooit!’ beweerde een ander. ‘Marco zal hen wel te vlug af zijn!’
‘Laten we het hopen’, dachten de meesten.
Maar erg zeker waren ze niet van de afloop. Op een eerbiedige afstand volgden ze de soldaten. Kijk, daar stoof Marco door de bocht.... maar.... enkele ogenblikken later het paard ook. ‘Nu hebben ze hem vast’, jammerden de boeren en ze kwamen nog wat dichterbij.
‘Nu hebben we hem’, juichten de soldaten. Maar tot hun grote verbazing konden ze, eenmaal door de bocht, geen spoor van Marco meer ontdekken. Ze keerden terug, reden heen en weer, maar de zanger scheen gevlogen. ‘Hij kan onmogelijk weg zijn’, sprak één der soldaten. ‘Hij moet hier nog wezen. Hij heeft zich vast in het kreupelhout verscholen. We moesten de struiken eens even grondig doorzoeken makker!’
Hup, daar sprongen de twee soldaten van hun paard. In koortsachtige ijver sloegen ze met hun lange sabels door
| |
| |
het kreupelhout. De boeren keken angstig toe. Ja, nu was Marco verloren, nu moest hij wel te voorschijn komen, dachten ze. En Marco kwam ook te voorschijn; maar anders dan ze verwachtten. 't Gebeurde allemaal bliksemsnel. Maar de boeren zagen het duidelijk. Iets zwarts gleed langs de stam van een boom naar beneden. Twee vlugge sprongen over de weg; één in de hoogte en.... daar zat Marco de Nar op het paard van de soldaten.
Vrolijk zwaaide hij met zijn narrenmuts de lachende boeren goedendag. De soldaten sprongen toe; maar ze waren te laat. Lachend wendde Marco het hoofd en riep spottend:
‘Lopen jongens! Lopen! Houd je sabel goed vast man, anders kun je Marco straks niet raken. En nog bedankt voor 't paard. De groeten aan je meester!’
De afstand tussen Marco en z'n woedende achtervolgers werd steeds groter, zodat deze de vervolging al heel gauw opgaven. Ze namen dit keer maar geen notitie van de lachende boeren, maar trokken dadelijk naar 't kasteel. Ze begrepen wel, dat er achter hun ruggen gespot zou worden over hun mislukking. Maar ze wisten ook, dat ze spoedig met meerderen terug zouden komen, om wraak te nemen. Die wraak liet zich niet lang wachten. Reeds in de avond van deze Zondag werd overal bekend gemaakt: ‘Graaf Otto verbant Marco de Nar uit zijn rijk! De boeren, die hem geholpen hebben bij zijn vlucht, zullen een extra schadevergoeding betalen. Iedereen, die van nu aan Marco nog durft te helpen, wordt gevangen genomen. Het huis, waarin de zanger gastvrijheid vindt, zal in brand gestoken worden’.
De boeren aanvaardden deze nieuwe straf en bedreiging gelaten. Ze wisten dat Marco in veiligheid was en ze hoopten op de toekomst.
En Marco de Nar?
Marco wist, waartoe graaf Otto in staat was. Hij reed dan ook onvermoeid door, tot hij wist, dat hij 't grondgebied van de graaf verlaten had.
| |
| |
Toen zocht hij een eenvoudige herberg op om daar de nacht door te brengen. Marco de Zanger was nu verbannen uit z'n land, dat hij helpen wou! De toekomst, die hem wachtte, was duister. Zou hij in werkelijkheid iets kunnen doen voor zijn volk, dat zo wreed verdrukt werd?
|
|