Wat zei, wat zong 'dat Kwezeltje'(1898)–Hilda Ram– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 84] [p. 84] De Rijn Nu, goede reis, mijn zuster, en breng den Rijn mijn groet! Hoe klaar in mijn geheugen stroomt die heerlijk blauwe vloed! Hij was me een droom in 't Paradijs van 't kinderlijk gemoed; En nog, na zooveel jaren, zijn naam mij droomen doet. Maar is hij nog dezelfde? waar zijn de golfjes heen, Die ik ter zee hem stuwen zag? Zoo menige oogst verdween, Zoo menig woud zelfs werd geslecht, licht menig slot en steen... Ik zou hem niet herkennen: hij bleef mijn Rijn niet, neen. Ik draag mijn Rijn in 't harte; daar wordt zijn beeld bewaard, Zooals het schuldloos kinderoog het schoonste in 't schoone ontwaart. Mijn Rijn... wat frissche beelden gaan met zijn beeld gepaard! O Paradijs der kindsheid... veel schoons hebt gij bewaard! [pagina 85] [p. 85] Nu, goede reis, mijn zuster, maak ruimte in uw gemoed, Opdat ook daar een bedding vind', de schoone Duitsche vloed. Gij ziet hem, ja, met kalmer oog en kalmer klinkt uw groet; Doch schoonheid maakt elk harte blij, hoe kalm het zij en vroed. Vorige Volgende