Gedichten(1906)–Hilda Ram– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 271] [p. 271] Dood - Verzoener Gij, die luistrend naar 't afkeerig harte, Nooit des broeders hand in vreugd of smarte Hartlijk warm in de uwe prest: Wacht, tot klam en kil - wen Dood komt naken - Blindlings tastend u die hand wil raken.... Of u dan nog afkeer rest! Gij, wiens ziel, verachting prijsgegeven, Nooit met gullen blik des broeders streven Aangespoord hebt of beloond: Wacht tot, spraakloos, zijn gebroken oogen Smeeken, voor het laatst, om mededoogen... Of ge nog zijn zwakheid hoont! Gij, die, onverzoenbaar, in 't verleden, 's Broeders onrecht naspoort, niet tevreden Dat zijn rouw voldoening bood: Wacht, tot van zijne kille, bleeke lippen De allerlaatste smeekingswoorden glippen.... Of ge nog zijn beê verstoot! [pagina 272] [p. 272] En zoo gij die klamme hand kunt weren; Zoo dat brekend oog u niet verteeren 't Zwakke woord niet zwichten doet: Ga, en berg u, waar geen menschen wonen, Waar uw laagheid niet hun adel hoonen, 't Menschdom niet onteeren moet! Vorige Volgende