Gedichten(1906)–Hilda Ram– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 238] [p. 238] Wat Zusje deed voor Broerken 't Was koud en kil; en broerken werd zoo zwak, Zoo krank! en moeder weende gansche dagen. De dokter kwam: hij schudde stil het hoofd... Gaf zelfs geen antwoord op haar vragen! Slechts wenkte hij, bij 't heengaan, vader, die Hem volgde tot de stoep, en zei neerslachtig: ‘Verdwijnt van gindschen struik het laatste blad, Dan sterft het kind: ik ben onmachtig!’ Stil hoorde zusje 't aan, tot weenens droef: Zoovele bladen lagen reeds ten gronde! Toch vaagde zij alras haar wangen droog En naakte blijde broerkens sponde. En kuste moeder, zeggend: ‘Ween toch niet, Geloof me, broerken zal niet, kan niet sterven! De dokter zei, waaraan zijn leven hangt; Gij zult uw lieveling niet derven!’ [pagina 239] [p. 239] Maar troostloos weende moeder voort: ze zag Des knapen krachten hem allengs begeven... Twee weken later streden om haar schat Hun laatsten strijd de dood en 't leven. En nokkend trok zijn zusje vader tot De stoep en zei: ‘Er vielen geene blâren Van gindschen struik en toch is broerken dood! Hoe kan de dokter dit verklaren?’ En vader naakte en zag aan 't struikjen al De doode bladen slap en kleurloos hangen, Elk met een draadje vast... Wat kon hij dan Zijn kind aan 't bloedend harte prangen! Vorige Volgende